And if this all blows up and goes to hell / I can still see us sittin’ on the bed in some motel / Listenin’ to the stories we could tell.
– John B. Sebastian



Geen slecht beeld om de apocalyps mee in te gaan: in een motel ergens langs de weg in de Mojavewoestijn samen op bed zitten luisteren naar de verhalen die we zouden kunnen vertellen – als er nog tijd was. Het eindigt dan zoals het ooit begon, en misschien wel steeds weer opnieuw begint: met een verhaal. Waar halen we het allemaal vandaan?

Kort en goed, wíjvertellen elkaar verhalen, wij mensen, maar er zijn ook verhalen, groter dan wij, eerder dan wij, die óns vertellen, en waarin de structuur en dynamiek tot uitdrukking komt van hoe wij vanbinnen in elkaar steken. De verhalen dus die wij in ons leven opvoeren, op een vrije vloer maar volgens vaste patronen: de achtergrondverhalen bij ieders individuele case history, zoals je die – even flink omspitten, dat westerse bewustzijn – bijvoorbeeld in de Griekse mythologie kunt vinden. En ‘mythen’ dan niet in de door een immer op hoge toon verklaringen eisend rationalisme ingegeven betekenis van ‘fabeltjes’ of ‘primitieve verzinsels’, maar als aanduiding van de zich in verhaalvorm aandienende basismotieven, zoals die – of we het nu leuk vinden of niet – dagelijks en vooral ook nachtelijks hun werk doen in onze psyche.

Een van Freuds verdiensten was dit: het herstellen van de verbinding van de psyche met de mythologische verhalen die haar als pendant van de krachten die ons leven sturen van binnenuit structureren – en daarmee dus ook met haar verankering in de verbeelding. Jammer dat hij het moest laten bij slechts een of twee van die verhalen: Oedipus, Eros en Thanatos. Jung is daarna, uitgaande van een polytheïstisch in plaats van een despotisch monotheïstisch bewustzijn, nog een stuk dieper gegaan, maar dat is weer een ander verhaal.

Mythen spreken de psyche aan in haar eigen taal: vol emotie, drama, sensualiteit, en – dat vooral ook – vol fantasie, verbeelding, poetry in motion. Vanuit het mythische perspectief zien we betekenis en personen in plaats van objecten en subjecten. Ze maken het particuliere universeel, het universele particulier, en dat allemaal dus via een beeld, een verhaal. Niet om ons te vertellen wat we moeten doen, maar om ons – als uitdrukking van de dynamiek van de krachten die ons leven beheersen – te leren begrijpen wat we in feite dóén. Ze helpen ons niet alleen, heel soulful, om gebeurtenissen in ervaringen te veranderen en die te ordenen tot een levensverhaal, ze zíjn die ordening. Je zou kunnen zeggen dat een mythe de uitgelezen vermomming voor de psyche is om een verhaal over zichzelf te vertellen.

Hoe vroeger je in je leven een zintuig leert ontwikkelen om met name dát verhaal op te pikken, des te sneller en beter je in staat bent om alles wat op je afkomt en in je opkomt – hoe vreemd, wreed, tragisch, uitzinnig, onbegrijpelijk ook – leert aaneenvoegen tot een betekenisvol geheel waar we zowel ieder afzonderlijk alsook gezamenlijk in passen. Noem het een motel.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur