Onder vier witte hoeken groeien snijdend felgroene bloemen
die zo haastig weer verdwijnen als ze opdoemden.
Wat volgde was cockpitgebrul. ‘We waren niet blij –
maar opgelucht,’ verkondigden zij die het land (‘prachtig volk’)
in vlammen vaarwel wensten. Maar wij? Geen leidsman hier,
de bungelende spiegel tussen wat is en wat we weten is beslissend:
de witte gezwollen vingers van De Hand gegarneerd met bomgordels,
de buitenwijken bont en zonnig met de vaandels van Xoybûn,
de steeds donkerder wordende donderwolken boven het Berlaymont.
(Er is een man wiens twee monden zich malen tot één goor vlezig gat.
Er is een vrouw die eeuwig en gedwongen golvend vuur in het keelgat
van haar pasgeboren – en allang gestorven – kind spuit.
En op de omringende wanden van smorend zwart staan gegrift
in witte vlammen leuzen uit het Walter Lippmann Colloquium.)

Daarbóven, in de schedel van de stad,
beitelt een steeds ouder wordend volk aan winkels en wapens;
koffers vol blauwgevleugelde vogels donderen door de straten.
(Gooi jezelf van dit gebouw, dit betonnen gebouw
omgeven door betonnen gebouwen, en zie het grijs en groeiend
tegen regenbogen drukken.) De cavalerie rijdt westwaarts,
weet niets van terugkeer – o bekroon 小熊维尼 met honing!
De nachten hier zijn Kuindzhi-achtig maar
een boventijdruimtelijk thyroïd groeit uit de grachten,
iedereen dodelijk mistroostig makend, nu zeker zo groot
als het Rijksmuseum. De onzichtbare, waarschijnlijk
vlindervormige glandula is vanuit Yangshan hierheen gebracht
(aldus de AIVD) en wordt – ‘we zijn hoopvol’ – gevangen
en onderzocht door ‘de meest clandestiene agenten in dienst’.

‘Wie hier kan zich zijn eerste schapenherder herinneren?
De állereerste die je een retinascan moest geven en van wie
je een speekselmonster nodig had? Hoe verstomd hij zat te staren,
alsof we buitenaards waren! De rest was niets aan –
als je er één hebt gehad dan heb je ze allemaal wel gehad:
ze hebben allemaal dezelfde baarden, dezelfde gewaden.
Soms lag er eentje dood te gaan naast de ambassade
maar daar was eigenlijk niks meer aan te doen of zo.’
‘Klojo!’
is wat je roept voordat je hem in zijn gezicht spuugt,
je speeksel druppelend van zijn linkerooglid op zijn wang
zodat het zicht van zijn linkeroog zich in helften deelt,
een soort van kamer wordt waar in het midden een balk is gemaakt
van iemands sloomzakkende slijm. Je stapt vervolgens uit de tank
om – voorgoed – te laten zien wie je bent en dat je niks meer geeft
om die gecamoufleerde haantjes wier dagdromen te gruwelijk zijn
om over de herwonnen zelfliefde van iemand anders te oordelen.
Kom – stap uit het duister, in de helderheid, en rust uit.

Het zonlicht werd verbrijzeld door de slepende golven
van het Grote Bittermeer, waar Abdoelaziz ibn Abdoel Rahman
ibn Faisal ibn Turki ibn Abdoellah ibn Muhammad al Saoed
(toen Saoedi-Arabië Amerika werd, en Amerika Saoedi-Arabië,
waande de sjeik zich de vlinder of de vlinder zich de sjeik?)
aan het vissen was. Hij gooide het net in het water,
voelde het zwaarder worden, trok het op het land en zag
dat er een oude Mercedes Benz in zat. Een poging daarna
bracht hem verschillende soorten dode dieren op –
ezels en paarden, kamelen en olifanten. De derde keer knielde hij
en riep hij tot God en gooide hij het net opnieuw in het water.
Dit keer hees hij een kist op het land; een kist met,
in goud gegraveerd,
het zegel van Salomon. Hij opende de kist en omhoog, omringd
door een indringende witte gloed, vloog een djinn.
‘U heeft drie wensen…’ sprak de djinn.

De verborgen ondergang van de tijd teistert maar de Laaglanden
blijven ‘blakend en welvarend’, zo zullen ze het zeggen, getogaad
en wel, aan de rand van het rijk, Egypte in het westen,
spelend in Kissingers zandbak. We hervatten
onze onderlinge verbindingen; de dageraad
heeft nog nooit een meer triomfantelijk
geroezemoes gehoord dan die van de Vliegende Valk
– de geborgenheid die ze waard is, het bloed!
Terug in eigen land spreken ze van rigide geheugenverlies.
Maar de doden herinneren zich: الله سبحانه وتعالى

De gedichten van Lars Ruben (1991) zijn verschenen in o.a. De Gids, Tirade en de Poëziekrant. Hij werkt met plezier op een boerderij.

Meer van deze auteur