Een vriendin van mij beheerde ooit een klein dierenasiel, en daarbij overkwam het haar regelmatig dat mensen die klaarblijkelijk ook haar privéadres kenden ‘s avonds een dier waar ze om wat voor reden dan ook vanaf wilden bij haar over de heg kwamen gooien. Ze hoorde buiten een auto stoppen, een portier dichtslaan en nog een, het gierend wegslippen van banden, en zag even later in haar tuin twee verschrikte ogen oplichten – en direct ook weer wegschieten. Sommige dieren lieten zich vangen, vele ook niet (zeker die bruine gans niet, die met woeste vleugelslagen in de nachtelijke hemel verdween, alsof hij te laat was voor een afspraak daar), en de kans dat een van hen ooit de weg terug naar huis heeft gevonden is klein. ‘Makkelijk is de afdaling naar de onderwereld, dag nacht en dag staan de poorten van het donkere rijk open; terugkeren op je schreden en weer ontkomen naar het daglicht, dat is het probleem, daarin schuilt de moeilijkheid.’ Aldus de priesteres via wie de Griekse held Aeneas zich toegang tot het dodenrijk wilde verschaffen om er zijn vader te spreken. Nog net geen Hotel California dus, de Onderwereld (‘you can check out anytime you like, but you can never leave’), maar close, al denk ik zelf dat Bob Dylan – die zijn inspiratie uit deze zelfde, van alle basispatronen van de verbeelding voorziene schatkelder put – misschien nog wel het dichtst in de buurt van de waarheid komt wanneer hij (in ‘Mississippi’ ) zingt: ‘Well, the emptiness is endless, cold as the clay / You can always come back, but you can’t come back all the way’.

Je kunt altijd terugkeren, maar nooit helemaal, al was het maar omdat je het fysieke aspect van je verschijning al direct bij de ingang hebt moeten afgeven – waar zij vervolgens als een oud vod op de grote hoop is beland. In de Onderwereld – het rijk van de psyche pur sang, de dieptedimensie van het leven, samenvallend met de wereld van alledag maar dan ervaren vanuit de logos van de psyche – waar je alleen maar verloren en gevonden zielen tegen het lijf loopt, kan zo’n jas je alleen maar in de weg zitten.

Dat niet alleen de uitgang maar ook de ingang nu zo moeilijk vindbaar lijkt komt doordat we er onder druk van het christendom – dat de Onderwereld een slechte naam bezorgde door er een moreel tribunaal aan te verbinden – al sinds eeuwen nauwelijks meer een echte voorstelling van kunnen maken, waardoor ze, doden en goden en al, de vergetelheid van het onbewuste is ingegleden: ja, zelf het onbewuste is geworden, een plek waar we onze dieren dumpen. Maar als je je oren spitst kun je bij elke stap die je zet de echo vanuit de Onderwereld terug horen komen, en elk moment dat je door iets wordt geraakt of ergens bij stilstaat biedt een opening naar beneden, de diepte in – en omgekeerd is het ook langs deze weg dat de kat die we over de heg hebben gegooid ons nu als tijger in onze dromen weet te vinden.

Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde filosofie. Behalve schrijver was hij ook radiomaker bij het VPRO-programma De Avonden en medewerker van NRC Handelsblad. Van zijn hand verschenen meerdere essaybundels, waarvan Zapdansen (2005) de Jan Hanlo Essayprijs Groot kreeg. In 2016 verscheen zijn meest recente roman Het naderen van een brug. 

Meer van deze auteur