Maar dit is geen ticket,’ zegt de conducteur.

Ik laat hem een e-mail zien op mijn telefoon, waarmee ik zojuist online een kaartje heb gekocht.

‘Mevrouw. Heeft u nu een ticket of niet?’

Omzichtig wendt de conducteur zich tot de opgestoken ov-chipkaarten van de opgeruimde mensen die er vanmorgen wel aan hebben gedacht hun portemonnee bij zich te steken.

‘Spreekt u Nederlands? Niederländisch? Nederlanski?’ De conducteur komt met zijn gezicht dicht bij het mijne. Hij begint het woord ‘ticket’ te spellen. Gegniffel van de passagiers rondom.

Het meisje naast me rolt met haar ogen en draait zich van me af.

Ik besluit me welwillend op te stellen. Ik zeg niet dat ‘ticket’ een Engels woord is, maar: ‘Waar vind ik het ticket dan?’

‘In de app.’

Die moet ik eerst downloaden. De conducteur heeft alle tijd, hoewel hij steeds luidruchtiger smakkende geluiden maakt en zijn lippen soms naar binnen zuigt. Als er een gat in de bodem van de trein was geweest, dan had ik me erdoorheen laten zakken.

Wanneer ik uiteindelijk het ticket kan laten zien – dat er niet anders uitziet dan de e-mail – knikt de conducteur in mijn richting.

Ik hoop op een vorm van genoegdoening, erkenning van mijn triomf op het treinreissysteem.

‘Moet u niets scannen?’ roep ik hem na.

Als dit doorgaat voor een ticket, dan maak ik er voortaan zelf wel een. Met Photoshop maak ik tickets voor over de hele wereld. Ik kan gratis naar Parijs, naar Katowice. Ik kan de zijderoute volgen met de Oriënt-Express – als die nog rijdt.

Videostill uit Practising Foreign Languages (2007)

Dina Danish

Het wachten in een rij voor een bankloket houd ik vol door een overval te beramen. Als ik ga zwemmen en een toegangskaartje betaal, kijk ik of er camera’s zijn en of ik een volgende keer over het hek zou kunnen springen. Als ik een broek afreken, kijk ik of ik hem ook onbetaald naar buiten had kunnen smokkelen. Als ik belasting betaal, wil ik ook weten hoe ik deze had kunnen ontduiken. Als ik ja zeg op een afspraak, bedenk ik achttien redenen om af te zeggen.

Waarom moet ik altijd illegale mogelijkheden bedenken? Dit heb ik altijd gedaan: manieren zoeken om het systeem – welk dan ook – te omzeilen, mogelijk omdat ik systemen niet vertrouw en er altijd op beducht ben dat ik het zonder, of met een plotseling nieuw, systeem moet kunnen stellen.

Het teleurstellende is dat ik nooit iets doe met deze vindingrijkheid. Ik pleeg geen overval, ik betaal voor het zwembad, mijn kleding, ik betaal op het laatste moment belasting, ik kom meestal mijn afspraken na. Maar zodra ik politiesirenes hoor, of iemand in uniform zie, voel ik me ongemakkelijk. Ze komen me halen, denk ik. Het spel is uit. Game over.
En in zeker opzicht wil ik ook dat ze me komen halen. Dat ik niet langer hoef te doen alsof ik thuishoor in dit land. In dit leven. In deze vreemde organisatie van wetten en conventies die ‘samenleving’ heet en waarin ik me altijd te gast zal voelen.

Ik voel me thuis in de onzekere wereld van Romy Hall uit The Mars Room (2018) van Rachel Kushner. Hall, stripper van beroep, heeft tweemaal levenslang gekregen voor de moord op een man die haar niet met rust liet. Ik herken me in haar manier van denken, al heb ik niet haar moed.

Backstage at the Mars Room women would critique other women for not having fancy costumes, or a choreographed and skilllful floor show. Who cares – the job is about making money, not wasting it on costumes – and yet there were women in the dressing room who wanted there to be a set of rules to stripping. They believed you had to put on a good show and buy expensive costumes because it was more dignified and professional, respectful of some standard they wanted to uphold. But most of us worked in that environment because we were the kind of people who did not believe in standards and would never try to uphold any.

Ik zou wel willen zijn als de strippers die op afgetrapte gympen hun werk doen. Maar – om het zekere voor het onzekere te nemen – ik zou een duur pakje kopen. Ik zou oefenen op een choreografie.

De drang om ergens vanzelfsprekend bij te horen is een leidend motief in de roman Wees onzichtbaar (2017) van Murat Isik. De tragiek is dat wie ergens bij wil horen zich bij voorbaat buitenspel zet.

Ze komen me halen, denk ik. Het spel is uit. Game over

Metin, de kalme verteller van het verhaal, maakt de lezer deelgenoot van zijn leven. Met een communistische vader die zich te goed voelt om te werken en een moeder die door zijn vader ‘vogelbrein’ wordt genoemd en het gezin onderhoudt, ontwikkelt hij zich – ondanks het aanhoudende denigrerende gedrag van de vader, die slaat, drinkt, zijn kinderen negeert behalve om ze te vertellen hoe geweldig hij is, en nooit aan kinderen had moeten beginnen.

Op school wordt Metin ‘schoonmaker’ genoemd.

‘Waarom wordt hij “schoonmaker” genoemd?’ ‘Omdat hij een Turk is,’ riep Dino. Een paar van zijn volgelingen begonnen te lachen. ‘Stilte!’ riep juffrouw Martine. ‘Dino, ik wil niet dat je zoiets roept. De volgende keer mag je nablijven.’ Ze keek Margriet weer aan. ‘Waarom wordt hij schoonmaker genoemd?’ ‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze. ‘Het is volgens mij zomaar begonnen, en ineens noemde iedereen hem zo.’ ‘Dank voor je openheid, Margriet. Ik wist niet dat er in mijn klas werd gepest, en zeker niet door de hele klas.’ Ze keek afkeurend de klas in en begon toen aan een uitgebreide verhandeling over de kwalijke effecten van pesten. Ik kon het niet aanhoren, haar woorden drukten me alleen maar verder naar beneden. Het leek alsof ze het had over een man met een reusachtige bochel op zijn rug en een enorme wijnvlek op zijn gezicht. Waarom overdreef ze zo? Voor het eerst sloot ik me af voor haar stem en staarde uitdrukkingsloos naar mijn schrift. Meer dan ooit had ik gewild dat ik dezelfde gave als X-man Nightcrawler bezat en mezelf kon teleporteren naar een andere ruimte, of dat ik met mijn pen een portaal in mijn schrift kon tekenen dat me een doorgang naar een andere dimensie bood.

De taal noch de gebeurtenissen zijn opzienbarend. Isik is nergens te betrappen op een hogere literaire ambitie dan het chronologisch vertellen van de geschiedenis van een jongen die opgroeit in een Turkse migrantenfamilie in de Bijlmer. Zijn taal is nuchter en zijn beschrijvingen zijn precies. Hij doet zijn relaas zonder vreemde sprongen, als een Flixbus die bestemming na bestemming aandoet met een tempo dat net hoog genoeg ligt om ervoor te zorgen dat niemand er onderweg van pure frustratie uit springt.

Wat dit boek monumentaal maakt, is dat het laat zien hoe een leven, een bewustzijn, wordt gevormd door een eindeloze reeks weinig opzienbarende gebeurtenissen. Hoe deze een karakter vormt. En hoe alle niet-opzienbarende gebeurtenissen uiteindelijk leiden tot het onontkoombare: wie je ondanks alles bent geworden.

Wees onzichtbaar is daarmee een ode aan het onopmerkelijke individu, en in het bijzonder aan het individu dat tegen beter weten in zijn best doet zich aan te passen. Om in godsnaam maar iets te maken van het leven dat in geen enkel opzicht veelbelovend lijkt.

De balans voor wie zich staande moet zien te houden in een nieuwe omgeving is precair. De overgave waarmee de nieuwkomer zich een taal en gewoontes eigen maakt moet groot zijn, wil hij slagen – maar hij mag niet te enthousiast zijn, wil hij geloofwaardig overkomen.

In het videowerk Practising Foreign Languages (2007) van de Egyptische beeldend kunstenaar Dina Danish komt de onmacht van de nieuwkomer in een taal – en het daarmee gepaard gaande lichamelijk en geestelijk ongemak – tot zijn volste recht. Haar gezicht is groot in beeld, met de mond die zich happend en zuchtend het woord Fingerspitzengefühl eigen probeert te maken. Ze maakt er een handbeweging bij, zoals die haar geleerd zou kunnen zijn door een taaldocent. De hand vouwt zich open vanaf de mond naar buiten, als om de klanken zo helder mogelijk ten gehore te brengen.

Danish, die een goed oog heeft voor het absurdistische in menselijk gedrag, begint het woord steeds meer uit te spugen – als iets met een nare smaak. Na Fingerspitzengefühl is l’amateur aan de beurt. ‘L’ama-teeeeeuuuur,’ laat ze het woord overdreven lang slepen, waarmee ze niet alleen van zichzelf, maar van iedereen die een taal probeert te leren, een amateur maakt. Een beginneling.

Wie zich staande wil houden, moet zich aanpassen. Wanneer Metin in een nieuwe klas van de middelbare school komt, doet hij alsof hij leest, maar hij kan zich niet concentreren en laat zijn blik door de klas dwalen.

Ik schrok: een donkere jongen met een misvormde mond keek me aan, hij keek me recht in mijn ogen. Zijn lippen hingen schuin over elkaar alsof ze na een klap op zijn gezicht in die houding bevroren waren. Ik schrok zo van zijn doordringende blik dat ik mijn hoofd met een ruk afwendde en mijn blik op mijn schrift richtte. Ik voelde meteen dat het niet de juiste reactie was.

Game over. Metin wordt vanaf dat moment getreiterd door de jongen van wie hij wegkeek. Een andere jongen merkt op dat Metin vreemd spreekt, wat het hem nog jaren moeilijk maakt om in het openbaar te spreken.

Isik beschrijft de vernederingen met zorg, bijna op een tedere manier. Zijn hoofdpersoon Metin is iemand om van te houden. Ik wil zelfs na 596 pagina’s geen afscheid nemen van de voorzichtige jongen die tevergeefs zijn best doet niet op te vallen.

Ik heb nooit zeker geweten dat ik recht heb op de ruimte die ik inneem. Ik ben me er altijd van bewust dat die ruimte geleend is, dat ik te gast ben in de ruimte die ik betreed. Dat ik eerst de regels van de gastheer of gastvrouw moet zien te ontrafelen voordat ik me er vrij in kan bewegen.

Dit is misschien wel het gedrag van de ideale lezer, realiseer ik me. Metin verslindt als kind stripboeken, en later romans. Lezen is voor hem – net als voor mij – een vorm van bestaan. De lezer is in het beste geval iemand die bereid is zich geheel aan te passen aan de grillen van de schrijver. Het boek functioneert als het gat in de bodem van de trein, het portaal in een schrift met een toegang tot een andere dimensie. Ik herken ze van een afstand, de anderen die gewend zijn zich te bewegen in een nieuwe omgeving. De eeuwige nieuwkomers. Beginnelingen. Amateurs. De aangepasten. Zouden het allemaal lezers zijn?

Wees onzichtbaar is een ode aan het onopmerkelijke individu

Ik zie ze in mijn eigen omgeving. Op straat. In de kroeg. Ze zijn overal. Ze lachen een fractie te vroeg en te vaak. Ze hebben een vragende, afwachtende blik in de ogen. Ze zijn welbespraakt. Ze gedragen zich onopvallend, doen het lichaam vaak iets kleiner ogen door licht te bukken, de schouders te krommen. Ze zijn een fractie te vriendelijk. Ze doen een fractie te veel hun best.

Want voor je het weet, word je schoonmaker genoemd, zoals Metin.

‘Metin,’ zei juffrouw Martine nu met een zachte stem en vol mededogen. ‘Vind je het vervelend als we erover praten in de klas?’ Alles in mijn lichaam schreeuwde ‘ja’, elk vezeltje verzette zich tegen de dreigende publieke ontleding van mijn persoon, en ik wilde niets liever dan opstaan en me door de gangen een weg naar buiten banen en nooit meer terugkeren. Maar ik wist dat er maar één antwoord mogelijk was op deze vraag, ik wist dat ik me nu sterk moest houden en een onaantastbaarheid moest uitstralen die ik niet bezat, maar wel altijd had geveinsd. En terwijl ik hoopte dat mijn stem niet zou trillen, zei ik zo onverschillig mogelijk: ‘Nee hoor.’

De enige plek waar Metin zich goed voelt, is de slaapkamer van zijn zus, de kamer waar hij niet mag komen. Wanneer zijn zus niet thuis is, nestelt hij zich in de paarse ruimte, die een tempel voor Michael Jackson is, behangen met posters.

Juist in deze geleende ruimte – die functioneert als poort naar een andere wereld – voelt hij zich op zijn gemak.

Als ik eindelijk alleen ben, duurt het even voordat mijn lichaam zich herstelt, zich beweegt zonder zich ervan bewust te zijn hoe het op anderen overkomt of wat voor accent het heeft, of het de goede toon heeft aangeslagen. Ontspannen de lachspieren zich in mijn gezicht en plof ik wijdbeens op de bank. Niet alleen mijn spieren, maar alle vezels van mijn zijn, ontspannen zich.

De zucht van opluchting die ik hoor, komt me voor als van iemand anders.

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel is Diamant zonder r.

Meer van deze auteur