Prognoses

Het was bij de rode bult. Daar waar we vroeger zand vraten en Frik
– die ouwe kaakschaatser met zijn neuroverrotte hersenhelften –
ons speedberekeningen voorschotelde van gebruiksprognoses.

De aarde schuurde onze kiezen, jij lachte je beste lach, die met de dansende wangen
en de oplichtende oren. Wat wilde ik graag je lippen, je handen zijn.
Mijn dode huid tot leven wrijven.

Terwijl je rechterhand mijn buik zocht, pikte je met de linker een korrel
uit het zand, keek ernaar alsof-ie al een naam had en splijtte hem zo
met je nagels doormidden.

Vanaf dat moment ben ik een stukje kwijt.

De spetters op het schort, de mannen die mijn benen uit elkaar trokken
scènes uit een slachthuis is het enige dat ik nog weet, terwijl Frik op de gang
zijn cijfers opdreunde.

Jij was nergens. Met je lichtgevende oren. Je wangen had je meegenomen.
In gedachten duw ik er soms een speer doorheen, rijg ze als appeltjes
aan een spit.

De ogen van de ezel

Op je zolderkamer luisteren we naar de geluiden van je moeder
alleen in haar slaapkamer met haar poeder, haar lak, haar korte zuchtjes
die jij telt, bij acht om haar roept.

Naar de vader die ‘s nachts de trap opsluipt, op en neer en op.
De wasmachinetrommel die na elke ronde vermoeid piepend
tot stilstand komt.

De broer, zachtjes huilend in de vacht van de oranje ezel
die later zal worden achtergelaten bij een wegrestaurant.

We treuren om de ogen van de ezel, de namen die we meekrijgen
voor onderweg, de tubes met traanvocht, ogentroost noemt moeder dat.

De oud-Hollandse namen met kruisjes erachter op de wc-kalender,
steeds meer, aangroeiend als zilvervisjes onder het toilet.

Planeetversterkers

Tellen. Ademhalen. Eén drie vijf zeven.
Borsten over de rand van het bed. Heen. En terug.
Haren over de grond als een uitgeklopt tafellaken.
Benen niet van romp scheiden. Voeten dicht bij elkaar.
Niet praten. Beukenblad in april denken. In april denken.
Nieuwe maand als een vers beukenblad uitrollen denken.

Woorden uit pruiken blazen denken.
Hoofd is een planeet en oor een planeetversterker denken.
Zeven vijf drie één. En terug. Heen. Terug.
Er ligt een trein onder je bed met conducteurs en luchtkamers.
Nu gonst het nog. Straks loeit het aan. Dan een stem:
U nadert uw eindbestemming.

JJohanna Geels publiceerde vier dichtbundels en een boek met verzamelde columns, die zij eerder voor onder andere HP/De Tijd schreef. Haar debuutbundel Tuig werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. In 2022 verscheen haar debuutroman Wat een tuin ziet als hij slaapt.

Meer van deze auteur