Waarom wanden elke zomer zo nodig
een andere kleur moeten hebben.
Waarom een geschilderde oppervlakte
van dichtbij zo teleurstellend is

in het bijzonder wanneer je er onverwachts
dicht bovenop staat. Ik zie geen kleur
maar een bedekken van voortekens en lentes.
Doffe seizoenen op onregelmatige wand.

Penseelhaar of is het spinnenpoot in natte verf.
Bleek langbenig lijf gestut met houten zolen.
Platte kop die zich tegen het opgaan in een massa
verzet en misstapt. Zwart gemaakt met houtskool

van wijnranken, vermiljoen van zwavel
kwik of wit van lood en van verkalkte dieren.
Geel van vollerskruid. Goud van muzen of blauw
van heliotroop. Groen van koper en van bessen

die je vindt langs de heg van de wijngaard.
Herinner je je de zomer van het okergeel
als reactie op de mosterdtinten die de woonkamers
maanden hadden gedomineerd? Alles moest opnieuw

en het zou gebeuren. De belofte hield stand
tot de herfst en alles ossenbloedrood met gouden
nerven werd doorspekt. We schikten ons
in het bloed. De wangen rood en we wachtten.

We wachten nu de winter zich aankondigt
met ijspegels van zilverfolie en mosgroene draden
die je in nesten kunt kneden. Niemand weet zeker
of je iets in de nesten moet leggen.

We versieren een matte boom met witte en transparante
bollen tegen een leigrijze achtergrond.
Een rood accent hier en daar.

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel is Diamant zonder r.

Meer van deze auteur