1.
Renatus Cartesius draaide door, maar voor hij stierf droomde hij over de horror in de natuur die het vacuüm tevergeefs probeert te vullen, of beter gezegd, Cartesius beleefde het. Het lijkt erop dat hij een groot deel van zijn leven, tot zijn veertigste, was bevangen door vraagstukken over het rendement van de twijfel, en mogelijk heeft hij

zelfs een verhandeling over de methode geschreven, wat flarden Latijn lijken het te bewijzen. Misschien had hij die overweldigende taak ook tot een goed einde gebracht – wie weet – maar toen hij op een ochtend in 1636 de uitnodiging aannam om met de prins van Nassau naar de tropen te gaan, ontscheepte en vestigde hij zich uiteindelijk in Brazilië, waar hij zich kundig wijdde aan uiteenlopende maar zeer vruchtbare, zij het enigszins duistere bezigheden. Daarmee verwierf hij uiteindelijk enige naam, een zekere bekendheid – hoewel hij geen officiële erkenning kreeg, zodat het hem niet beroemd maakte – toen hij een ludieke activiteit ontwikkelde met een kleine bal gemaakt van pacaleer, en zich daaraan wijdde met een overgave die de verbazing en lachlust van zijn tijdgenoten wekte, maar die eeuwen later door de Engelsen zou worden gepatenteerd en zich over de wereld zou verspreiden als het voetenspel, balletjetrap, voetvermaak, balvoeten. Dat spel verwezenlijkte alle door Cartesius gedroomde projecties door de samenvoeging van geometrie en algebra en de lengte- en breedtecoördinaten van de euclidische rechthoek verheven naar de overtreffende trap – voor het vierkant was het schaakspel er al, even geconcentreerd en fanatiek beoefend maar qua snelheid vele malen langzamer. Pas later, veel later, kwamen Rinus Michels, Johan Cruijff en Romario – en zo kan een groot deel van een lange geschiedenis worden samengevat.

2.
We dromen vaak dat het tropische alles verslindt in zijn entropie van vleesetende planten met kruipende wortels. De synthese waar we zo vaak op uitkomen, komt absoluut niet voort uit analyse: ze blijft schitteren, zenit zonder nadir. Zo begrijpen we elkaar verkeerd, zo denken we dat we elkaar begrijpen, zo denken we dat de Ander ons begrijpt. Maar we zijn fictie, in de hoogste graad.

3.
Dualiteiten bepalen ons op een perverse manier: we zien ze als contrasten, zoals we alle verschillen veranderen in tegenstellingen, elk teken in een vector die vurig verlangt naar zijn tegenhanger: Euclides da Cunha sprak over de kust en het binnenland, Oswald de Andrade over het woud en de school, de tropicalisten over formicafabrieken & indigoblauwe lucht, allemaal een barokkatholieke erfenis die zelden de snijdiepte van het verlossende offermes bereikte. Maar er waren enkele uitzonderingen: Euclides, bijvoorbeeld, zou niet zozeer herinnerd moeten worden om de profetie die hij optekende uit de mond van het monument dat hij schiep met Antônio Conselheiro: ‘de zee zal binnenland worden en het binnenland zee’, maar om zijn innerlijke verscheurdheid als intellectueel die de misvattingen van zijn Bildung afzwoer om de mensheid te vergroten met een verbijsterend werk dat een aanklacht en staalkaart van taalvernieuwing is. Machado de Assis, weinig geneigd tot het aanzetten van contrasten, deed dat alsof het de ultieme wraak van de bezitterige machoman was door de vrouw met schuld te beladen en haar de misleidend lieve koosnaam slinkse schijnheilige zigeunerin te geven – in werkelijkheid was het Machado zelf die wraak nam op de domme, dominante man, en het duurde ruim vijftig jaar tot men dat begon in te zien. In het werk van Machado wordt het contrast niet geëxpliciteerd maar is het er, zenit zonder nadir: zijn personages Bento Santiago en Brás Cubas zijn stommelingen gesitueerd op de blinde vlek van de omringende stomheid en daarom onzichtbaar. Een van onze optimistische verwachtingen is dat Brazilië ooit een land zal worden dat de naam van Machado de Assis waardig is. En die van Euclides da Cunha.

4.
Oswald wist, onderwezen door Blaise Cendrars: ‘Met volle locomotieven ga je vertrekken. Een neger geeft een draai aan de zwengel van de roterende omweg waar je je bevindt. De geringste onoplettendheid zal je in de tegengestelde richting van je bestemming sturen.’ Tot op heden knaagt de twijfel of we die geringste onoplettendheid niet al grotelijks hebben begaan. In dat geval is onze bestemming al bezegeld, net als die van Macunaíma in Uiara’s draaikolk, en het enige wat ons dan nog rest is zijn verhaal na te praten als de papegaai uit het verhaal. Oswald en Mário de Andrade hebben de tegengestelde polen van de tropen beleefd – en in het kwadraat van deze tragedie: nu en dan uitwisselbare polen.

5.
De door Euclides da Cunha op heterdaad betrapte dualiteit toont ons ook in een andere dimensie, namelijk die van een ontwricht continent: tot de Tweede Wereldoorlog zochten we, perifeer als we waren, het Franse Europa en staken we in omgekeerde richting de oceaan over om daar te komen, zoals we vandaag de dag de lucht doorkruisen om naar de VS te gaan, maar onze tropische buren negeren we vrijwel volledig: Peru, Bolivia, Colombia, Venezuela… namen van het Amerika dat ons omringt, exotisch, vreemd en ver, dat een andere taal spreekt, het zo ver van het Portugees verwijderde Castiliaans – een leugen zo groot als de Andes die we maar al te graag herhalen – in het verleden mishandelden we liever de Franse perroquet, vandaag de dag leren we zelfs Engels, wat er ook niet veel toe doet, en vaak alleen om de klank te faken.

6.
Voordat we vredelievend in slaap waren gewiegd door het Freyriaanse luso-tropicalisme hield de Oswaldiaanse antropofagie tenminste één van onze ogen open: terwijl het andere met gesloten ooglid naar de Maria-Boodschap op alle heuvels ging, fixeerde de gretig wakende pupil zich op onze eerste bisschop Sardinha. De goede wilde verdween van het toneel, de slechte wilde verstoorde het feest. Het zijn verhalen uit de voorbije eeuw – die is verleden tijd, maar of het echt voorbij is, is nog niet zo zeker. Misschien duurt onze ballingschap in eigen land nog voort, zoals Sérgio Buarque de Holanda ons op een befaamde eerste pagina liet zien.

7.
De dichtbebladerde, regendrijvende en natstromende tropen, geografisch gezien ter hoogte van het Amazonegebied net onder de evenaar, lijken soms de exclusiviteit van het Braziliaanse tropicalisme op te willen eisen. Maar zo is het niet. Het universele, zoals al het universele, neemt geen genoegen met een por van onder. We hebben niet alleen Jorge Amado en José Lins, maar ook Graciliano Ramos en zijn areligieuze ascese, die evenals João Cabral de Melo Neto de ‘restjes van de Bahiaanse avondmaaltijd’ weigert. Dat tropicalisme is millennialistisch, dor, communistische of religieuze ascese, subversief of conservatief, semiverstenende tropische kracht, ontbering, steen, stoïcisme en messianisme, de starre moraal die heerst tussen de christelijke feestdagen. De euclidische (da Cunha) oerbron is in dit alles te herkennen, in al het levenskrachtige van Elomar Figueira Mello, Ariano Suassuna, Luiz Gonzaga, Glauber Rocha. Waar die kracht de achttiende-eeuwse verticaliteit van Aleijadinho bereikt, ontmoet ze de boomtoppen van Guimarães Rosa, duikt ze in de bergen, grotten en kerken van Minas Gerais, wekt ze het wonderlijke lemmet van de stem van Milton Nascimento, het droge lemmet van de poëzie van Drummond de Andrade, de hallucinogene planten van de twee Murilo’s: Mendes en Rubião. En daar komen we de stad binnen, bij de onder ons zo zeldzame urbane en urbanistische roeping van Minas, wat uiteindelijk resulteerde in Kubitschek en Niemeyer. Zoals Mauritsstad in Pernambuco eerder niet alleen de steen schonk van João Cabral, schonk ze ook de rivier en de mangrove, zoals van Alceu Valença, zoals van Nação Zumbi, in de buitenwijken van Recife en Olinda.

8.
Maar eerst moeten we nog beschouwen wat het vaakst herinnerd wordt: het voor het exotische makkelijker doordringbare, tolerantere en meer inschikkelijke tropicalisme van humus, korstmos, mangrovebossen, moerassen – Manoel de Barros! – en kustgebieden. Stereotypen van andere Caraïben, van andere Hawaï’s, die in Dorival Caymmi het genie vonden dat hen heeft vereeuwigd – wat allicht betekent dat het stereotype verdween – en in Antonio Risério de veelvermogende wijsheid die het afbakende en het verband liet zien dat vanaf dat moment vorm geeft aan de naoorlogse stad, opnieuw voorbij het begrip van de sobrados en mocambos van Freyre. Dit tropicalisme zit natuurlijk ook in Jorge Amado en in João Ubaldo Ribeiro, en blijkt eveneens uit de palimpsest – hardnekkig uitgewist en herschreven en, recenter, op geluidsdragers vastgelegd, maar niet altijd gelezen of gehoord, wat bijdraagt aan ons tragisch lot – van inheemse en zwarte grooves en stemmen, zoals Solano Trindade, Abdias, Clementina de Jesus, Juruna en Terena. De quilombos en de MST (Beweging van Landloze Landarbeiders).

9.
Misschien beter dan wie ook is het Caetano Veloso die steeds tot de meest verlichte samenvattingen komt van al het vele dat we zijn, dat we moeten zijn, inclusief de moedeloosheid van de veronderstelling dat we nooit iets zullen zijn: ‘Hier lijkt alles nog in aanbouw en het is al een ruïne.’ Wanneer we door onze buitenwijken lopen, kijken we naar het samenraapsel van huizen en hun bewoners die met bloed, zweet en tranen een paar muren overeind hebben weten te zetten, naar de scholen die daar voortkwijnen, de gebedshuizen die zich daar verstoppen… of we gaan naar de weelderige bouwwerken, opgetrokken met belastinggeld ter meerdere eer en glorie van onze farao’s, handelaars en bankiers, of voor magnifieke sport- en media-evenementen, zoals viaducten, arena’s… alles lijkt hetzelfde, ruïnes, ruïnes, ruïnes die nooit bouwwerken zijn geworden. Gevangenissen van onze ziel. Alleen de kolossale winkelcentra niet. Die blijven over het algemeen intact. Net als de enorme bemarmerde kerken.

10.
Kijken naar de metropool vergt vandaag de dag de inspanning hem te zien door de ogen van de MTST (Beweging van Dakloze Arbeiders), een heel recent fenomeen van organisatie en politieke bewustwording van bezitloze arbeiders. De grondleggers van deze beweging komen van ver in tijd en ruimte: de quilombos en de MST, ongetwijfeld, maar ook het proces van gentrificatie dat aan de basis ligt van het Rio de Janeiro van Lima Barreto dat bijna een eeuw geleden werd gehausmanniseerd en sindsdien ontmenselijkte. Vandaag gaan er arsenalen de lucht in tussen de zee en de heuvels. Bajonetten snoeren de mond van misnoegden. De georganiseerde misdaad onderneemt een tegenovergestelde trek naar de stad.

11.
Maar laten we niet meteen het beste uit het oog verliezen dat de cultuur – en dan vooral de kunst – van de bourgeoisie en de stedelijke middenklasse heeft bereikt. De stad van de modernisten was strikt genomen nog niet de stad die voortkwam uit de industriële revolutie die onder president Getúlio Vargas werd doorgevoerd van 1930 tot 1954 (met een korte onderbreking). Vanaf dan begint São Paulo met duizelingwekkende snelheid te bestaan en wordt het de dichtstbevolkte stad van Amerika, een van de tien grootste steden ter wereld. Een opmerkelijk verschil met Rio, Salvador en Recife, die in hun schoot de culturele tradities bewaarden die er wortelschoten vanaf de zestiende eeuw – São Paulo dankt haar groei vooral aan doortocht en handel. Hoe dan ook, zelfs in het werk van de _Paulistas_Mário en Oswald en ook bij Manuel Bandeira, oorspronkelijk uit Recife en later verhuisd naar Rio, zien we het verleden terugkomen in nostalgische vormen van herinneringen en geschiedenis, ook als het een verleden betreft dat ze zelf niet hebben meegemaakt. Pas met de poëzie van Drummond neemt de stad afscheid van de laatste restjes heimwee naar het rurale verleden. En even later ook met het proza van Clarice Lispector. Zonder nostalgische herinneringen, zonder tropicalistische uitingen of accenten – eerder het tegenovergestelde – manifesteert zich in Clarice de stem van de vrouw van de stad. In Drummond zit geen nostalgie, maar zijn er bijna woedende sporen van de trek van het individu van de binnenlanden naar de stad, van de drukkende teruggetrokkenheid van de Mineiros naar de verdovende verbijstering van de kuststad van de Cariocas. Rio zal deze poëzie ongetwijfeld verwelkomen, zoals het vandaag het standbeeld van de dichter aan het strand van Copacabana verwelkomt. De poëzie van Drummond werd allereerst omarmd door de twee grote artiesten van het urbane constructivisme in de buitengewone muziek die aan het begin van de jaren zestig met name in Rio bekend werd rond Antônio Carlos Jobim en João Gilberto. Hier mag ook Vinícius de Moraes niet vergeten worden, even vertrouwd met de hogere poëzie als zijn meester en confrater Drummond. De bossanova was zowel aankomst- als vertrekpunt: hierin mondde de traditie uit van samba en choro, volkse muziekgenres gebaseerd op de oervormen van de muzikaliteit van kleurlingen uit Rio vanaf het begin van de twintigste eeuw. Midden op de weg volgde de ontmoeting met de erudiete modernistische lyriek die voortvloeide uit de neoromantiek, aangescherpt met het vormbewustzijn van Vinícius. Muzikaal gezien gebeurde hetzelfde met Jobim, beïnvloed door Debussy en Villa-Lobos naast – en vanwege – de stuwende kracht van zijn zenmeester Koellreutter; van daaruit trok de bossanova de wijde wereld in, veroverde haar, beïnvloedde de jazz die ze, in low profile, met de fluisterstem en de gedempte gitaar van João, discreet antropofaag tot op het bot had verslonden en uitgezuiverd, zoals Oswald had aangeraden en voorspeld. Een delicatesse voor de massa. Onze tropicale ziel barstte los in gezang bij het zien van Rio de Janeiro. Zoals altijd in onze sentimentele en sublimerende poëtische traditie moet waar ‘ziel’ staat eigenlijk ‘lichaam’ gelezen worden. Rio de Janeiro, de stad als vrouw. Lyriek van machomannen. Mannelijke kracht.

12.
Maar plotseling kwamen de barbaren. Omdat ze, zoals in het gedicht van Kaváfis, al onder ons waren. In de volkse vrouwenhatende liedteksten, verhuld in morele vermaningen met dubbele bodems en expliciete, gewiekste sensualiteit. De vrouw die geen waardigheid heeft. De vrouw die er graag van langs krijgt. De vrouw die waardig is omdat ze weet dat ervan langs krijgen een liefdesbewijs van haar man is. De man die respect heeft voor de vrouw van een andere man en (daarom) alleen de zijne slaat. In de eindeloze sociaalpsychoanalytische verbanden die worden geïmpliceerd druipt een valse poëtica van bloed, lust en onderdrukking door de teksten van de sambistas, Noel Rosa & Ismael Silva & Wilson Batista, door de steegjes van de favela’s, door de straten van de buitenwijken, door de huizen van de kleinburgerlijke valse moraal uit het theater van Nelson Rodrigues, door de erotische aberraties van Dalton Trevisan, door het hyperrealisme van Rubem Fonseca, door de bas-fond van João Antônio. Wat langzaamaan zoeter werd, net als in de suikerraffinaderijen van Gilberto Freyre, stolde tot harde bakstenen die Paulo Freire met zijn methode wilde leren opstapelen om huizen van bevrijding te bouwen. Maar de conservatieve winnaar van de staatsgreep in 1964 bewees dat het bakstenen van bruine suiker waren, zoet. Of pasteitjes van mensenvlees met suikersiroop, zoals het lied luidt. Duisterheden van de lyrische Braziliaanse ziel, zou Caetano Veloso weer zeggen, vrouwen van despoten, zou Gilberto Gil zeggen. Vergeef me dat je me bedriegt, zou Chico Buarque zeggen. Het is allemaal deel van het leven, we moeten het alleen leren, zou Paulinho da Viola zeggen. Maar dat zou al een ander moment zijn.

13.
Dat zou het moment zijn waarop de tropicalisten, uitgerust met een hoge dosis moed en muzikale en poëtische inventiviteit – IN-VEN-TIE – door het opeisen van de stam van het bijvoeglijk naamwoord ‘tropical’ verschillende basislessen gaven om in de metropool te overleven. In alle hoeken en gaten van de steden, met als beginpunt São Paulo en gesteund door levenservaring uit Bahia en Salvador, gelieerd aan de avant-gardistische concrete poëzie van het Trio Noigandres en de hedendaagse muziek van stedelijke maestro’s en daarbovenop de rock van het hoogste kaliber van Os Mutantes, was het misschien niet de meest pragmatische les voor het empirische leven in onze sombere ‘tropical’ maatschappij, maar het was de hechtheid van de artistieke ervaring die ons antennes gaf en deprovincialiseerde, alleen niet zonder een hoge prijs te betalen, waaronder gevangenis en ballingschap, veroordelingen van rechts en een chronisch ontmoedigend wantrouwen van links, wat ons esthetisch en politiek verbond aan de hedendaagse wereld – in de zin van politisering van het dagelijks leven: een taak die werd opgevat met pionierselan, onverschrokken de discussie aanging en verschillende belevingen van gezin, geslacht, soort, ras, drugs aanvaardde, gevoegd bij een gewaagde libertaire kunst die voortdurend langs botsingen tussen de avant-garde en de markt laveerde: de pop in het hart van de wereld, de neoavant-garde zonder heilig verklarende revival. Welke erfenissen aanvaarden, welke ervaringen weigeren? Het kaf van het koren kunnen scheiden en toch vaak het kaf uitbaten. Voorbeelden? Bovenal wat vanwege klassenvooroordelen in de smaak van de intellectuele ontvanger altijd geassocieerd werd met het slechtste van de entertainmentindustrie: de goedkope rock van Roberto & Erasmo Carlos, de sam(bluesrocksoul)BA van Jorge Ben Jor en Tim Maia, de goedkope film, de theater-van-de-lach-parodieën van Hollywoodmusicals. In de tropicalistische esthetica wordt het contrast tussen ruraal en urbaan nog benadrukt – in dat opzicht is het neoantropofaag, ja – en het rurale blijft (of keert terug), maar nu eens als nostalgische herinnering en dan weer als nachtmerrie waaruit we niet kunnen ontsnappen.

14.
Dat zal het zwakke punt zijn dat werd aangewezen door een scherpe en intelligente marxist als Roberto Schwarz. Maar het lijkt erop dat we ons telkens opnieuw verbinden met nachtmerries waaruit we niet kunnen ontsnappen, waardoor we het marxisme, hoe intelligent ook, een knoop in de maag bezorgen. En het rurale, het archaïsche, het verkeerde zullen fabrieksfouten zijn – Tom Zé! – perfect voor wat we willen. Of voor wat de tropicalisten wilden. De heragendering van ‘de miljoenenbijdrage van alle fouten’ waar, opnieuw, Oswald het over had. Guerrilla, gewapende strijd tegen de familiemarsen bewogen door christelijk conservatisme en angst voor een karikaturaal communisme. Avondklok, dode honden in de straat, patrouillerende politie. War, children, it was just a shot away, happiness was a warm gun, je moest waakzaam en sterk zijn, we hadden geen tijd de dood te vrezen.

15.
Alleen al in de week dat ik dit schrijf zijn er 99 doden gevallen tijdens een bloedbad in twee gevangenissen. Het nationale gemiddelde per gevangenis ligt dit jaar al op 12 doden. In 1992 resulteerde een gewelddadige militaire inval van de Polícia Militar om een gevangenisopstand te beteugelen in Carandiru, één van de grootste penitentiaire inrichtingen van de deelstaat São Paulo – vandaag de dag gesloten – in 111 doden. In de gevangenis waar deze week 60 doden vielen, zei de bevelhebber van de PM niet te hebben ingegrepen om de toestand te bedwingen om ‘een tweede Carandiru’ te vermijden. Oftewel, hij gaf toe dat hij niet in staat was zijn repressiemacht in de hand te houden. De autoriteiten van de twee staten waar de slachtingen plaatsvonden onttrekken zich aan alle verantwoordelijkheid en zeggen dat het om een oorlog tussen rivaliserende bendes gaat, alsof het niet aan de staat is zorg te dragen voor de veiligheid van de gedetineerden. De hierboven genoemde aantallen zijn officieel, dat wil zeggen: ze wekken altijd de argwaan dat ze zijn geminimaliseerd. Hoe dan ook, we zijn twintig jaar verder en de verschrikking uit de rapsong ‘Haïti’ van Caetano en Gil uit 1993 gaat gewoon door: ‘maar gevangenen zijn bijna allemaal zwarten / of bijna zwart, of bijna blank bijna zwart omdat ze zo arm zijn / arm en rot en we weten allemaal hoe zwarten worden behandeld’. Hetzelfde klinkt door in ‘Dagboek van een gedetineerde’ van de uitzonderlijke hiphopgroep uit São Paulo Racionais MCs: ‘Moorddadige honden, traangas voor het rapaille… / wie de meeste dieven doodt, krijgt een medaille / mensen zijn wegwerpbaar hier in ons land / als een oude schuurspons of gebruikt maandverband / Gevangenis? Natuurlijk wilde het systeem dat niet / het stopt weg wat je nooit in soapseries ziet / Ratatata! Het bloed stroomt als water / uit oren, neuzen, monden / De Heer is mijn herder / vergeef de zoon zijn zonden / bij Psalm 23 lag hij dood op zijn buik / zonder pastoor, geen reporter in de buurt / geen wapen, geen hulp, maar daar zat niemand mee / laat je pijpen door een hond en krijg hiv / kadavers op de binnenplaats, kadavers in de cel / Adolf Hitler lacht in de hel / de regeringsrobocops zijn kille psychopaten / ze lachen als hyena’s en kunnen enkel haten / maar wie zal ooit geloven wat ik hier beweerde? / het was 3 oktober, dagboek van een gedetineerde’. Niet alleen gevangenen worden veracht, zoals te zien is in het portret van een heel ander Rio dan dat van de bossanova, in een samba uit 1987 van een van de meest dierbare zonen van de beweging, Chico Buarque: ‘Glooiend Rio / gekruiste samenleving / elke inwoner is een natie / op zijn eigen manier als dief, wasvrouw, eer, traditie / grenzen, zware munitie / Sint Sebastiaan doorzeefd / mijn ogen mistig / tijdens de nacht van het grote / verbijsterende vuur’. Teruggaan in de tijd op zoek naar monsterlijkheden en getuigenissen ervan is niet moeilijk. Het is wél moeilijk om te gaan met de donkere kant van de ‘Braziliaanse ziel’ die er niet in slaagt de meest alledaagse manicheïstische binarismen te overwinnen en een minuscule stap richting dialectiek te zetten. Renatus Cartesius zou volledig doordraaien als hij had geweten van onze relativistische stuurloosheid die in tomeloze vaart op weg is naar het absolute obscurantisme. Zoveel religieuze tradities met de kracht van het Afrikaanse politheïsme bloeiden hier en moesten buigen voor de onverdraagzaamheid van de neopinksterbeweging die elke stap opeist en ons elke dag bedreigender beloert.

16.
De dagen lijken geteld voor het moerassige tropicalisme uit de poëzie van Manoel de Barros, veroordeeld tot de velden genetisch gemanipuleerde granen van de agro-industrie. De sociale verbeteringen van de regeringen van Lula en Dilma konden de aanvallen van de conservatieve razernij van altijd niet weerstaan en gingen knock-out, niet zozeer om hun fouten – die talrijk waren – maar meer vanwege hun weinige maar beslissende successen op het gebied van sociale integratie. Het Congres dat ons lot heeft bezegeld door de rechtmatig gekozen president Dilma, van wie niet is bewezen dat zij ook maar iets verwerpelijks heeft gedaan, af te zetten, deed dat in een onbeschrijfelijke sessie waarin de meest onterende, meest cynische grotesquerie overheerste. Ze stemden voor een impeachment, met de meest ongeloofwaardige demagogische redevoeringen vol goedkope melodramatische effecten, politici die onder verdenking of zelfs zware beschuldigingen staan van koppelarij, pedofilie, drugs- en mensenhandel, slavernij, onrechtmatige toe-eigening van bezittingen, verduistering van publieke gelden, frauduleuze faillissementen, mensenuitroeiing, oplichting, waar nog bij komt dat velen onverbeterlijke schuinsmarcheerders, homoseksuele homofoben, verdedigers van martelpraktijken en folteraars zijn. En dat alles in naam van God, vaderland en gezin, de hoogste waarden om de publieke moraal te beschermen. De tropische nachtmerrie, tegenlicht van de tragische euforie van de tropicalisten, gaat gewoon door.

17.
In hoogste graad zijn we geen fictie.

Vertaling: Anne Lopes Michielsen, onder begeleiding van Arie Pos.

Roberto Bozzetti is professor Literary Theory aan de Letterenfaculteit van de Federal Rural University in Rio de Janeiro en heeft een PhD in Comparative Literature aan de Flumenense Federal University, met een dissertatie over het werk van carioca samba singer-songwriter Paulinho da Viola. Hij schreef twee poëziebundels, een derde zal dit jaar verschijnen. De Gids verzocht hem voor 2017no7 om over het begrip tropicalisme te onderzoeken.

Meer van deze auteur