In de metro van New York kijkt niemand elkaar aan. Men leest. Een oudere Aziatische vrouw het tweede deel van The Hunger Games. Een college kid Slouching Towards Bethlehem van Joan Didion. Een jongen met ingevlochten haar The Fire Next Time van James Baldwin. Een man met bril, recht onder het bordje ‘Mind the Gap’, iets geheims op zijn Kindle (ik gok Die Frage nach der Technik van Heidegger). En ik: Death of a Salesman van Arthur Miller. Omdat ik het met één hand omhoog kan houden, en omdat ik ergens gehoord heb dat Willy Loman, de handelsreiziger, een culturele voorvader is van Don Draper, de hoofdpersoon van mijn dierbaarste tv-serie, Mad Men.

In het vliegtuig naar de stad van Loman en Draper – de lucht was roze – keek ik de allerlaatste aflevering van de serie die me al acht jaar boeit, ontroert en ergert. Wat me al die tijd trouw hield was niet de plot – die werd van steeds minder belang – maar wel het einde van iedere aflevering. Niet door cliffhangers – die waren er niet – maar door de tintelende melancholie die het einde altijd achterliet. Mad Men ging over Amerika, de jaren zestig, reclame, emancipatie, vooruitgangsdenken, drank, slechte ouders, vriendschap, nostalgie, maar ook en vooral over melancholie.

Donald Draper, de duivels begaafde creatief directeur van het reclamebureau waar de serie zich rond centreert, leeft een leven gebaseerd op leugens: die van de reclame, van de Amerikaanse droom, van een valse identiteit. Naarmate de serie vordert lijkt hij dat beter te beseffen. Maar hij beseft ook dat het voor iedereen geldt, dat anderen het ook beginnen door te krijgen en dat de reclame tegelijk ‘echter’ en slinkser zal moeten worden om een publiek dat weet dat het bedrogen wordt alsnog te kunnen bedriegen. Daarin zit zowel zijn tragiek als zijn onweerstaanbaarheid: Draper is zo eerlijk om de alomtegenwoordige leugen voor een fact of life te houden. Hij is niet moralistisch.

Gedurende het decennium dat de serie bestrijkt zien we reclame evolueren van een onvervalste leugenmachine tot een door authenticiteit en spiritualiteit geobsedeerd surrogaatgeloof dat gaten moet vullen die het zelf geslagen heeft. (De serie eindigt – spoiler alert! – met de iconische Coca Cola-reclame In Perfect Harmony, die het begin inluidt van het vreemde huwelijk tussen commercie en hippie-idealisme.) Draper en de handelsreiziger Loman lijken in zoverre op elkaar dat ze zich gevaarlijk dicht bij de afgrond van die gaten begeven. Maar Draper is een veel succesvollere verkoper dan Loman, die op zijn drieënzestigste zomaar wordt ontslagen bij het bedrijf waaraan hij zijn leven gegeven heeft. Loman raakt bovendien dodelijk gedesillusioneerd, terwijl Draper zich zo lang we hem kennen nooit echt illusies lijkt te maken.

Millers meesterlijke toneelstuk speelt dan ook meer dan tien jaar eerder, eind jaren veertig, als de Amerikaanse droom het nog volop waard lijkt om op te pletter te storten. Wat dat betreft heeft Draper meer gemeen met Lomans zoon, Biff, die zijn veeleisende vader teleurstelt, maar het inzicht begint te ontwikkelen dat er meer is dan twee-onder-een-kapwoningen,grasmaaiers, Chevrolets_. Stuff._

Wie Mad Men gevolgd heeft weet dat Drapers onvervulbare leegtes zich laten verklaren door een jeugd waartegen die van Biff Loman afsteekt als een walk in the park. Hij, Don Draper, is een hoerenzoon, een wees, een getraumatiseerde Korea-veteraan. Mad Men maakt ons kijkers tot therapeuten van de koude grond – begripvol knikkend, aangedaan, maar met een gevoel van superioriteit omdat wij in een verlichter tijd leven, een tijd van meer zelfinzicht. Dat is de dubieuze aantrekkingskracht van de serie volgens de criticus Daniel Mendelsohn: we kunnen volledig opgaan in de glorieus verknipte levens die Mad Men ons voorschotelt, en ons tegelijk superieur voelen.

New York figureert in Mad Men en Death of a Salesman, even dubbel, als verleidelijke maar genadeloze verlangenmachine, waar de hoopvollen komen en vertrekken, verliefd op de stad. ‘The way you love the first person who ever touches you and you never love anyone quite that way again’, zoals Joan Didion schrijft in het boek van die eerstejaarsstudent in de metro. Weemoed is ingebouwd in die hele diepgravende en omhoogreikende architectuur van de stad, inherent aan de altijd maar doordenderende cadans van belofte en deceptie, anticipatie en heimwee.

Arthur Miller zei over zijn tragedie:‘I wanted to lay before America the corpse of a true believer.’Don Draper is geen ware gelovige. En Mad Men is om die reden nergens echt een tragedie. Toch waart de geest van Willy Loman door de serie en werpt die zijn schaduw hier en daar zo donker dat je denkt dat het nooit meer opklaart. The Times They Are a-Changin’, maar de dood is nooit ver weg van Don (net als Freud overigens, en Old Fashioneds met klingelend ijs).

Wat Mad Men mij acht jaar lang verkocht heeft, is dat specifieke merk melancholie. Verpakt in de fijnste retro, als iets wat je jezelf cadeau kunt doen – gladde droevige jazzstandards, bitterzoete cocktails. Leegte en verlangen gehuld in glamoureuze zelfbewustheid. Minding the gap als verantwoord vermaak.

Matthew Weiners meesterwerk maakt dat van Miller af. Het doet iets groots en gruwelijks. Wat je door de keel geschoven wordt als diepgang, wordt tegelijk ontmaskerd als gewoon weer een consumptieproduct. De serie voert je, behalve hapklare melancholie, hapklaar intellectualisme: prachtige pakketjes psychoanalyse, cultural studies, feministische theorie. En precies in die slinks gebrachte uitverkoop van ideeënreplica’s toont de serie haar eigen intellectuele levendigheid.

Don Draper is opvallend vaak lezend in beeld gebracht: halfnaakt op een strandstoel met een pocketuitgave van Dantes Inferno, languit op de bank met Roths Portnoy’s Complaint, in bed met Faulkners The Sound and the Fury. Het zijn knipogen van de makers, natuurlijk, maar evengoed lokvoer voor de zelfgenoegzame, ‘kritische’ kijker die zijn hoogdravende referenties het liefst op een zilveren presenteerblaadje krijgt aangereikt. Don is een intellectuele pin-up op dat soort momenten en wij, kijkers, are judging books by their covers.

Een heerlijk nieuw zwelgen was het, acht jaar lang, moedwillig bedrogen worden, zien en horen wat je eigenlijk al weet: het gaat niet over, het verlangen, het wordt alleen steeds een beetje anders. Want kijk de lucht toch eens paars kleuren boven Manhattan. Wie ziet vanuit de wolken de barsten in de stoep, de dolende handelsreizigers?

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur