Amsterdam, 19 februari 2024 

Waarde Lucebert, 

Of moet ik zeggen, beste Bertus Swaanswijk? U werd immers pas kort na de oorlog Lucebert. Volgens uw biograaf Wim Hazeu – een biograaf die er zo te lezen plezier in had een biografie te schrijven, iets wat niet van elke biograaf kan worden gezegd – is de eerste vindplaats van uw pseudoniem (dat natuurlijk veel meer is dan een pseudoniem, veeleer een al met al geslaagde poging tot wedergeboorte) een brief aan uw vriend Hans Andreus in het najaar van 1945. Hazeu meent dat Hans en u boezemvrienden waren, wie ben ik om aan zijn woorden te twijfelen? 

Het was Hazeus biografie die een schokje door literair Nederland liet gaan vanwege de vondst van brieven waarin sprake was van nazisympathieën en onversneden Jodenhaat. 

Uw collega Bloem dichtte zoals bekend dat natuur in ons vaderland een stukje bos is ter grootte van een krant. Het literaire Nederland heeft de omvang van een bescheiden rouwadvertentie, meer dan een schokje kan men daar niet verwachten. Verder werp ik cultuurpessimisme net als u verre van me. Een rouwadvertentie kan prachtig zijn. 

In augustus 1944 stuurde u aan uw vriendin Tine een tekening met de volgens Hazeu schokkende tekst: ‘Twee Joden weten wat een bril kost.’ U beweerde dat het u moeite had gekost het ponem (u had het over podem) van dergelijke lieden te tekenen. 

In juli 1943 had u vanuit Duitsland, waar u vanwege de Arbeitseinsatz was, aan diezelfde Tine geschreven: ‘De Joodse sjacherige zwetsaard heeft ons Neder Duitsen erg, erg besmet, in plaats van een rustig kalm, langs stille grachten wandelende en in middags onbeschenen kamers peinzende stam, zijn we een klap en kletsvolkje, een grote troep marktjoden geworden en ook in plaats van dappere heldere idealisten en vechters gelijk met de Joden laf en alleen beducht en belust op materiële goederen, niets geen ideaal, geen religie, geen hoop en verlangen.’ 

Zou dat het ideaal zijn? Een rustig, langs stille grachten wandelende stam? 

De strijd tegen het materialisme is ouder dan Jezus en zeker sinds Danton weten we dat die strijd hand in hand gaat met de guillotine. Als je die strijd serieus neemt tenminste. Je kunt het ook laten bij de typische bourgeoisverzuchting dat het consumentisme de ziel van de maatschappij uitholt en de planeet vernietigt. Dat laatste kan waar zijn. De oplossing: de planeet, een groot uitgevallen beschermd natuurgebied waarop de laatste mensen grazen. 

Volgens uw biograaf was het zo: ‘Eenmaal gezwegen, was er geen weg terug meer voor hem.’ Dat lijkt me ook. Wie begint met zwijgen moet ermee doorgaan. Misschien had u ook spion kunnen worden, eentje die het niet doet uit hang naar avontuur of verlangen naar geld, maar gedreven is door ideologie: wij gaan te gronde aan het materialisme. 

Vlak voor zijn dood heb ik uw bijna-leeftijdsgenoot Günter Grass geïnterviewd. Hij had lang gezwegen, maar nadat hij de Nobelprijs had ontvangen was dat zwijgen niet meer nodig. Hij zei dat hij van zijn geloof viel toen hij ‘mijn voormalige Reichsjugendführer Baldur von Schirach’ in Neurenberg hoorde toegeven, als enige, zei Grass, dat hij wist van de massavernietiging. 

Ik meen dat Grass het tijdens het interview even ook over ‘mein Führer’ had, alsof hij weer leefde in het verleden, maar dat liet ik weg uit de tekst. Delen van zijn werk bewonderde ik en ik vond hem een sympathieke man, zijn verhouding tot het eigen verleden leek me relatief pijnloos. 

U bent blijven zwijgen, er was ook minder om te bekennen, en anders dan bij Grass was er bij u niet de Nobelprijs waardoor het opheffen van het zwijgen een internationale aangelegenheid kon worden, de altijd opwekkende tinteling van het ware schandaal. 

Iemand met ambitie – en ambitieus was u – wil geen lokaal schandaal. Ik denk dat u het ene geloof voor het andere hebt ingeruild. In 1944, toen het u duidelijk moest zijn dat de oorlog verloren was, en u van meeloper – of gelovige, zo u wilt – volgens Hazeu zelf slachtoffer was geworden, schreef u in een brief: ‘Wij, de verlichte dichters, dienen weer religiestichters te zijn, profeten, Godverkonders, omdat het materialisme, dat nu allerwege zonder weerstand heerst, het leven langzaam doodt.’ 

Het geëxalteerde moet diep in u hebben gezeten. Profeten fascineren mij, maar ik denk mijn collega’s goed genoeg te kennen, om van mijzelf te zwijgen, om ook maar een moment te geloven dat zij profeet kunnen worden. Zelfs nog geen valse profeet. Liepen er in de literatuur maar wat zelfbewuste valse profeten rond. 

Een van mijn favoriete gedichten, van Miłosz, gaat daarover, ik citeer de eerste regels in de vertaling van Karol Lesman: ‘Here God, ik hield van aardbeienjam/ En de donkere zoetheid van een vrouwenlichaam./ Maar ook van ijskoude wodka, haringen in olie,/ Van geuren: kaneel en kruidnagelen./ Dus hoezo ik een profeet?’ 

Dat gedicht eindigt met de constatering dat de literatuur een toernooi is van gebochelden. Daaraan heb ik niets toe te voegen, hooguit dat de ene bochel de andere niet is. U mag dan een profeet zijn geweest, een profeet die uiteindelijk toch vooral geloofde in zijn eigen genie, maar de donkere zoetheid van vrouwenlichamen liet u niet onberoerd. 

Een paar ja na de oorlog begon u een affaire met de vrouw van uw vriend, de schrijver en dichter Bert Schierbeek. Zij heette Frieda Koch, en uw brieven aan haar zijn onlangs uitgegeven en van een verhelderend voorwoord voorzien door Graa Boomsma. ‘De Vijftigers deelden literatuur maar vaak ook de liefde…’ Enfin, je moet iets delen. Mijn zoontje heeft op de crèche geleerd: ‘Samen spelen, samen delen.’ En dat wordt sindsdien te pas en te onpas herhaald. Hij is een Vijftiger in het diepst van zijn gedachten. 

‘God zou een paard kunnen zijn met een hals als een ontroerde huilende toren waarin al de mensen wonen die elkaar liefhebben en die elkaar bedriegen als woordenlezende katten op een stinkend tapijt,’ schreef u op 22 november 1950 vanuit Parijs aan Frieda. 

Waar wordt liefgehad wordt bedrogen, omgekeerd geldt dat niet altijd. Men zou uw poëzie kunnen doorspitten op verwijzingen naar uw flirt met het nazisme, maar het lijkt me verspilde tijd. De profeet dwaalde wat, wat zou men daar meer over moeten zeggen? 

Hugo Claus verliet de nazibeweging na Stalingrad omdat hij niet bij verliezers wilde horen. Hermans vond het idee van het recht van de sterkste van de nazibeweging aantrekkelijker dan de vrome vooroorlogse praatjes, een buurman haalde hem uit de foute rij. Jan Blokker was ook na de oorlog moedig genoeg om toe te geven dat de Duitse soldaten prachtige uniformen droegen en veel succes hadden bij de meisjes. ‘Het visioen was er even geweest, de doodzonde bijna,’ schreef hij. 

Uw visioen was wat krachtiger, had misschien minder met verlangen naar winnen (Claus), de kracht van de esthetiek (Blokker) of de weerzin tegen vrome praatjes (Hermans) te maken, u leek echt even te hebben geloofd. Dat neemt me ergens voor u in. 

God is een paard en in zijn hals wonen wij, wij bedriegende en liefhebbende mensen, wij die tussen het bedriegen en liefhebben door aan Publikumsbeschimpfung doen en ons inschrijven voor toernooien van gebochelden. 

Volgens de Joodse mystiek zijn de doden nog levend zolang hun naam wordt genoemd. Dat uw naam nog vaak genoemd moge worden. 

Het ga u goed. 

Arnon Grunberg 

Arnon Grunberg (1971) is schrijver van romans, essays, reportages en columns. Zijn werk is in 29 talen vertaald en werd onder meer bekroond met de P.C. Hooftprijs en de Johannes Vermeerprijs. 

Meer van deze auteur