Wat de meeste Hollanders al lang dachten, blijkt waar: Indonesiërs verlangen naar de koloniale tijd. De afgelopen tien jaar is er in Indonesië een groeiende aandacht voor het koloniale verleden.

Stel je voor: je maakt op een zondag in het slaperige oude centrum van Semarang een wandeling en je staat plotseling voor een jongen in een wat onbestemd maar onmiskenbaar ouderwets kostuum en een Batavus-fiets aan de hand. Bij navraag blijkt hij op weg te zijn naar een bijeenkomst van liefhebbers van oude fietsen en heeft hij zich zeventig jaar terug geprojecteerd, in de jaren dertig of daaromtrent.

In Indonesië, waar veel bij vlagen komt – geruchten vooral, maar ook geweld, politieke veranderingen en modetrends – is er de laatste jaren een ware fietshausse ontstaan. Niet van zomaar fietsen, maar van oude fietsen, om precies te zijn: opoefietsen. Deze heten Pit Onthel, naar het Nederlandse woord fiets en het Javaans onthel voor trapper. Er is een enorme handel ontstaan in deze antieke fietsen en er zijn zelfs markten voor oude fietsonderdelen. Op gezette tijden verzamelen opoefietsers zich voor theatrale toertochten of organiseren stadsbestuurders rally’s om deze antieke en schone manier van voortbewegen te propageren.

Deze trapperfietsen vormen ook de kern van een andere bezigheid die weidse vormen heeft aangenomen: de publieke koloniale verkleedpartij. Op allerlei plekken, liefst in de oude, koloniale stadscentra, verschijnen jonge Indonesiërs in ouderwetse kostuums, vaak in koloniale korte broek, tropenhelm of zelfs in het uniform van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. De bijeenkomsten zijn hilarisch en worden massaal bezocht. Er wordt gefietst, bewonderd en gefotografeerd, liefst tegen het decor van gerestaureerde of vervallen koloniale gebouwen.

Parade van de Tabalong Fietsclub, Tanah Grogot, Oost-Kalimantan, 2009.

Kortom: de ietwat verveelde jongeren uit de stedelijke middenklasse zoeken vermaak en soms ook lering, weg van de overkoelde shopping malls, en weg van de sprookjes van hun geschiedenisboeken. Geschiedenis is fun op een manier waarvan de Nederlandse producenten van ‘publieke geschiedenis’ slechts kunnen dromen.

Is het lol, is het verveling, is het een opzet van het toeristenbureau om Hollandse toeristen te trekken, is het historisch populisme, is het een gecompliceerd rollenspel, of een heus verlangen naar tempo doeloe?

Deze uitstapjes zijn een zoektocht. Maar waarnaar?

Plesiran

We zouden de Indonesische verkleedpartijen als spot of ironie kunnen zien. Maar dat is helemaal niet het geval. Het is een heel serieus vermaak. Er is ook een term voor: plesiran. In Jakarta is Plesiran Tempo Doeloe een fenomeen geworden. Het woord – plezierreisje of uitstapje – komt natuurlijk uit het Nederlands, maar is gangbaar Indonesisch geworden. Tempo doeloe is andere koek: die term zoekt bewust de associatie met het koloniale vroeger.

Waar het is begonnen, is niet helemaal duidelijk. De eerste publieke rollenspellen doken na de millenniumwisseling op. Aandacht voor oude gebouwen was er al eerder. Zo waren er in de meeste grote steden sinds de jaren tachtig en negentig erfgoedstichtingen actief, maar hun activiteiten bleven marginaal. Pas na 2000 kreeg de fascinatie voor de oude tijd een populistischer karakter. In verschillende steden zijn organisaties ontstaan die de ‘vroegere tijd’ koesteren en activiteiten organiseren. In Jakarta, waar de trend vermoedelijk zijn oorsprong had, organiseert Batmus – kort voor Sahabat Museum, museumvriend – informatieve uitjes langs koloniale plekken, en in Bandung doet de Mooibandoeng Pleziercompagnie hetzelfde. Ook verzamelen zich soms hele menigten in de oude stadsdelen, en organiseren stadsbesturen historische festivals.

Het gaat hier om meer dan een paar ludieke initiatieven. Wie in Jakarta, Semarang of elders de oude stad bezoekt, komt onherroepelijk groepjes tegen die elkaar fotograferen tegen de achtergrond van vervallen koloniale gebouwen, sommige daterend van de VOC-tijd. En regelmatig tref je dan ook de jonge vrouwen en vooral mannen in quasi-koloniale kostuums. Je kunt een Batavus-fiets huren met een gekleurde rieten hoed; en regelmatig zijn er rondleidingen door ingewijde gidsen die de geschiedenis van de oude gebouwen verklaren. Met een snack toe. De programma’s voor deze uitjes en festivals zijn steevast in koloniale spelling of zelfs in het Nederlands gesteld –Indische Fietsen, Plezier Insulinde, Festival Tempo Doeloe.

Toch blijven de verkleedpartijen niet beperkt tot koloniale mombakkesen. Bij een wandeling op een van Jakarta’s oudste begraafplaatsen, Taman Prasasti, niet ver van het Merdeka-plein in het centrum van de stad, stuitte ik eens op een groep hoofdzakelijk in zwart geklede jongeren, met duivelshorens, nauwsluitende zwartplastic topjes, uitgerust met zwepen en andere parafernalia voor een kinky horrorshow. In een groot gezelschap van anderen met camera’s en mobiele telefoons. Wat werd hier opgevoerd? Eerst denk je aan fotografiestudenten of aan illegale opnamen voor een pin-upkalender. Maar de grote groep volgelingen maakte een dergelijk obscure bezigheid niet waarschijnlijk. Het ging hier om een verkleedpartij met fotoshoot. Ze deden het niet in een airconditioned shopping mall, de favoriete hangplek van de stedelijke jeugd, maar op een van de oudste plaatsen in de stad, tussen verweerde en scheefgezakte grafmonumenten van Nederlanders wier nazaten ook alweer een paar generaties in Nederland wonen. De aankleding mag dan niet bepaald koloniaal zijn geweest, de behoefte om oudheid te zoeken was evident.

Subversief

Zo zien we hoe Indonesiërs, jong en oud, zich op allerlei manieren de koloniale beelden toe-eigenen. We kunnen iets subversiefs zien in dit historisch rollenspel: stel je voor dat Amsterdammers op zaterdagavonden zich in Wehrmacht-uniformen zouden kleden om op het Museumplein elkaar op de foto te zetten, om deze vervolgens via Facebook en Flickr de wereld in te sturen. Heel ver gezocht is dit niet: voor Nederlanders weegt het Duitse bezettingsverleden even zwaar in het nationale bewustzijn als de koloniale overheersing in Indonesië.

Waren Indonesiërs dan niet anti-Nederlands? Hadden ze niet decennialang te horen en te zien gekregen dat Nederlanders niet deugden? Zo worden in Indonesische speelfilms de Nederlanders steevast afgeschilderd als zwaarbehaarde drinkebroers, ruw, wreed en grof in de mond. Dat beeld is veel beter te rijmen met de antikoloniale stemming die in het onafhankelijke Indonesië heerste dan de speelse omarming van de plesiran.

De Indonesische vorm van ludiek vertoon heb ik nog niet elders aangetroffen. Maar de nostalgische kracht die van het koloniale verleden uitgaat, is algemener. Dat heeft te maken met het tijdperk waarin de Europese koloniale expansie opkwam en met welke symbolen en claims zij de niet-westerse landen heeft beladen.

Pit Onthel excursie voor het gebouw van de Asia-Afrika conferentie in Bandung, 2010

We leven in een postkoloniaal tijdperk, hetgeen betekent dat de koloniale overheersing in strikte zin weliswaar voorbij is, maar allerlei sporen heeft nagelaten, als de wijnvlekken op het tafellaken na een groot festijn. Het feest dat imperialisme heette, waarin enkele Europese landen (plus voor kortere tijd de Verenigde Staten en Japan) grote gebieden in Afrika en Azië annexeerden, uitkleedden en beschaafden, heeft een onpeilbare invloed op deze landen gehad. Denk maar eens aan wetten, gebouwen, stropdassen, onderbroeken, koelkasten en democratie.

Voor de mensen in deze landen is het koloniale verleden een dagelijkse werkelijkheid en een permanent referentiepunt. Op alle terreinen van het leven zijn de wijnsporen van de Europese overheersing achtergebleven. Dat heeft lang schizofrene vormen aangenomen, want de nationale geschiedenis leerde immers dat de onafhankelijkheid een breuk vormde met het perfide koloniale verleden. In werkelijkheid had de koloniale tijd, met zijn onderwijs, techniek, ambtenarenbaantjes en consumptiegoederen verlangens losgemaakt die na de onafhankelijkheid zijn blijven voortbestaan. Overheden hebben dat lang ontkend en juist de verschillen met de koloniale tijd benadrukt.

Koloniale verleiding

Dat westerse bezoekers zich graag wentelen in de nostalgie van koloniale luxe, het liefst in een van malaria en buiktyfus vergeven stadswijk, is niets nieuws. Als er niet genoeg koloniale villa’s voorhanden zijn, worden ze wel nagebouwd om tot boetiekhotels te dienen. De westerse toerist kan zich even laven aan de glorie van weleer, toen de verhoudingen nog overzichtelijk waren.

Het gaat de westerse toerist trouwens niet om het terughalen van een werkelijk geleefd verleden. Het is eerder een verbeeld verleden dat vermoedelijk een oerbehoefte aan geborgenheid aanspreekt. De Europeanen zoeken in de tropen naar een wereld van rijkdom en veilig avontuur, een sentiment dat niet zo ver verwijderd is van de motieven van de koloniale expats in vroeger tijden. Zoals de socioloog J.A.A. van Doorn ooit schreef: ‘Indië was Nederlands grootste avontuur.’ De imperiale nostalgie uit zich op talloze manieren, in onze beelden van luxe, de vooroordelen jegens niet-westerse mensen en culturen, en de zelfgenoegzaamheid over de ‘westerse’ verworvenheden. Een Welt von gestern waarvan nog genoeg over is om onze mijmeringen en verlangens te voeden. De commercialisering van imperiale grandeur deed de rest.

Het fascinerende is ondertussen dat deze zelfde beelden en plaatsen ook een grote aantrekkingskracht op de lokale inwoners uitoefenen, en gedeeltelijk om dezelfde redenen. De koloniale hotels bieden grandeur voor de burgermansdroom. Ze zijn dan ook het decor van menig huwelijksfeest voor de lokale nouveaux riches, inclusief de fotosessie aan het zwembad.

De bebouwde omgeving is bij uitstek het decor van onze dromen. Ergens in ons wroet een primordiaal verlangen deel uit te maken van een grootse omgeving. Een soort Unter den Linden-Sehnsucht, een Broadway-craving. Het is het sentiment dat hordes naar Trafalgar Square drijft, naar het Tiananmen-plein, het Rode Plein. Het is wat de Franse filosoof Gaston Bachelard als ‘l’immensité intime’ bestempelde: de intimiteit die van de weidsheid uitgaat. Het probleem is dat recente, inheemse monumentale architectuur in veel gekoloniseerde landen zo goed als afwezig is. (Je zou bijna zeggen: daarom zijn deze landen ook gekoloniseerd.) Er is wel monumentaliteit en glorie, maar die dateert van eeuwen her. Angkor Wat, de Borobudur, het zijn relicten van een ontzettend voltooid verleden tijd.

Nu heeft de vererfgoedisering ook deze delen van de wereld bereikt, met soms potsierlijke gevolgen. Een beroemd voorbeeld is het ‘Stadthuys’ in Melaka in Maleisië, dat uit het midden van de zeventiende eeuw stamt, oorspronkelijk witgesausde muren had, zoals zo veel koloniale (en andere) bouwwerken in de tropen, maar om het een Hollands tintje te geven, nu rood is geverfd. Bovendien is er een Maleisische interpretatie van een Hollandse windmolen neergezet, om de Hollandse tijd te symboliseren. Niet ver daarvandaan, in Singapore, zijn de meeste oorspronkelijke wijken platgegooid en wat er aan oorspronkelijks overeind bleef, heeft een steriele vermaaksfunctie gekregen.

De vererfgoedisering is al een tijdje gaande, maar stond aanvankelijk vooral ten dienste van het toerisme. Ze blijft vaak beperkt tot individuele gebouwen als forten en musea, die buitenlandse reizigers kunnen trekken. Lokale stadsbestuurders en investeerders waren niet wezenlijk geïnteresseerd in de oude, vervallen wijken. Het aantal onuitgevoerde plannen voor de oude VOC-buurten van Jakarta, Kota, is niet meer te tellen, en Semarang, niet lang geleden opgeknapt, wil maar niet tot leven komen.

Wie oudheid zoekt die nog relevantie bezit voor de huidige wereldbeelden en verwachtingen, is aangewezen op de koloniale grandeur. Of wat daarvoor doorgaat natuurlijk. De Indonesiërs hebben het daarbij slecht getroffen, want de Nederlanders blonken niet uit in koloniaal vertoon en hebben zich nooit overgegeven aan de bouw van neoclassicistische imperiale paleizen zoals de Britten. Maar goed, wat er dan aan koloniale gebouwen staat – en het moet gezegd: in de laatste decennia van de Nederlandse tijd is er her en der wel wat groots neergezet – is het object geworden van pelgrimages en vormt het decor van nostalgische fotoshoots. Geheel los van de UNESCO-werelderfgoedlijst.

Het patina van de historie

Waarom trekt de koloniale tijd de jonge Indonesiërs zo aan? Als je het hun zelf vraagt, zeggen ze dat ze zich voor het verleden interesseren en zich ermee willen vermaken. Helemaal vrijblijvend is het niet. Opvallend is bijvoorbeeld dat slechts weinigen zich kleden als Javaanse sultan of als slaaf. Maar wel als KNIL-soldaat, die misschien een niet veel beter lot beschoren was. Kennelijk is het helemaal niet wenselijk om je te verplaatsen in de oude feodale samenleving en biedt het recentere koloniale verleden herkenbaarder aanknopingspunten.

Het hoge woord moet er maar eens uit. Het gaat, om die akelige term te gebruiken, om moderniteit. Wat de jonge Indonesiërs in hun tropenhelmen en op hun pit onthel zoeken, is het verleden van hun aspiraties, de oervorm van hun huidige wereldbeelden, die steeds sterker worden bepaald door economische groei en levensstijlen die weinig meer op hebben met de maatschappelijke orde van vóór de kolonisatie. Niet dat die levensstijlen nu totaal westers zijn, maar de connectie wordt snel gemaakt, al was het maar omdat veel vernieuwingen aan het Westen worden toegeschreven. Hoe dan ook, de vervreemding van het eigen verdere verleden stimuleert de zoektocht om het gat te dichten.

Wie in de zuidelijke landen de genealogie van de eigen moderniteit natrekt, komt onherroepelijk in de koloniale tijd terecht. De inheemse geschiedenis, hoe glorieus ook, biedt het volk geen programma voor hun dagelijkse wensen: als natie kun je refereren aan het roemruchtige verleden van oude vorsten en sultans en daaraan de eigen onafhankelijkheid en eenheid afmeten; als burger heb je meer aan de idealen van gelijkheid, vooruitgang en welvaart.

In deze zin zijn de plesiranen de mombakkesen toch ook een ‘nationale’ bezigheid: ze bezingen het verleden van de eigen moderne natie. Ze overbruggen daarmee de kloof tot het koloniale verleden die eigenlijk vooral een retorisch product was van de machthebbers na de onafhankelijkheid.

Het gaat dus om de aspiraties en verlangens van een Indonesische middenklasse. Is het dan wel nostalgie? Deze jonge vrouwen en mannen verlangen helemaal niet naar de koloniale tijd, als ze zich er al een duidelijke voorstelling van kunnen maken. Hun doel achter alle gein en ongein is een verleden te geven aan hun huidige bestaan. Niet zomaar een verleden, maar een modern verleden. Het voordeel is dat dat verleden nationaal of etnisch niet erg specifiek hoeft te worden gedefinieerd. Noch hoeft deze nostalgie gebaseerd te zijn op een authentieke ervaring, op een reëel beleefd verleden, zelfs niet op een erg concreet verleden. Het verlangen is naar het patina van de historie dat het verwarrende nu legitimeert.

Hoewel de koloniale verkleedpartijen wel zullen overgaan zodra het nieuwtje er een beetje af is, wijzen ze op een veel diepere behoefte en trend om het heden een toepasselijk verleden te geven. In die zin zijn deze retrokoloniale vertoningen buitengewoon authentiek. Een groot festijn in Malang, in Oost-Java, in mei 2011, onder de naam Festival Malang Kembali (Malang als vroeger) liet de hele geschiedenis van de stad langstrekken. Niet alleen de Nederlandse tijd kwam aan bod, maar ook pemuda – jonge strijders uit de revolutie – namen weer bezit van de stad. En er reed weer een bataljon Japanners door de stad, alsof de invasie van maart 1942 werd overgedaan. Zonder veel ironie, met veel overgave.

Nostalgie voor de toekomst

Wat dat nu is? De bestaande opvattingen over nostalgie laten ons in de steek. We kunnen het, zoals Marita Mathijsen in haar Huizingalezing deed, historische sensatiezucht noemen, zonder veel diepgang, vooral voor het amusement. Dat is bijna waar – bijna, want de historische belangstelling is bij tijden wel degelijk authentiek. Als we de beweging zouden afdoen als plat vermaak, zouden we een belangrijk element missen. De historicus Henk Schulte Nordholt noemde in een lezing over koloniale nostalgie de historiserende tendensen in Indonesië ‘nostalgia light’. Toch kan dit niet de massaliteit verklaren, noch worden de verbanden duidelijk met andere historiserende tendensen. De literatuurwetenschapster Svetlana Boym helpt ons evenmin verder. In haar – nu al – klassieke boek The Future of Nostalgia (2001) maakt zij onderscheid tussen twee soorten nostalgie: een die het vroegere wil herstellen en een die ons doet mijmeren over de onherroepelijk verloren tijd. De ene wil reconstrueren en behouden, de andere laat ons wegzinken in het idee van gemis.

Niets van dat alles is er in Indonesië aan de hand. Misschien moeten we dit niet zien als een lichte vorm van nostalgie, maar als nostalgie van een andere soort. Jonge Indonesiërs verlangen natuurlijk helemaal niet terug naar de koloniale tijd, en zeker niet als Indonesiër. Missen doen ze die tijd ook al niet. Hun sentiment is niet conservatief; pijn en weemoed zijn afwezig. Er was wel een tijd dat sommige Indonesiërs terugkeken op de koloniale tijd als ‘de normale tijd’, in tegenstelling tot de chaos en het geweld dat de volgende decennia bracht. Maar voor de twintigers van nu is die koloniale tijd een bijna abstracte episode. Wat wel is overgebleven, is de indruk van de koloniale tijd als een van voorspoed – voor de koloniale klasse. De voorspoed van nu zoekt zijn bronnen en vindt die bij de zwetende roodhoofden onder tropenhelmen. Zoals bij alle nostalgie is het slechts historische projectie. Wat er nieuw aan is, is de annexatie van het verleden door een welvarende stedelijke middenklasse die op zoek is naar historische referentie.

Misschien is een element van statusomkering niet geheel vreemd aan deze rituelen. Het zijn postkoloniale saturnaliën, waarin Indonesiërs even de rol van de koloniale machthebbers konden innemen. Dat waren de mensen die de betonbouw hebben gebracht, en airconditioning, en fietsen; de middenklasse-Indonesiërs zijn hun kinderen.

In elk geval wijst de annexatie van het koloniale verleden wel op een weldadige vereffening van de geschiedenis. Waar het Westen zich de slechte verliezer toont die vooral mijmert over de voorgoed verloren wereld, lijkt het verleden in Azië meer een aanloop naar heden en toekomst. Dat duidt op een fundamenteel cultuurverschil tussen de voormalige koloniën en de oude kolonisatoren. De westerse landen zijn afgesneden van hun vroegere koloniën en kunnen daarom slechts met een zekere weemoed omkijken. De Britse socioloog Paul Gilroy beschreef in zijn After Empire (2004) hoe de Britse samenleving leed aan postcolonial melancholia: het onvermogen om afstand te nemen van het imperiale verleden. Die melancholie, die in wezen nostalgisch is, bepaalt niet alleen ons onvermogen om de multiculturele realiteit te omarmen, maar drijft ons naar het Raffles Hotel in Singapore of Hotel Savoy Homann in Bandung en doet ons mijmeren bij de koloniale spoorlijnen in Azië en Afrika die door Europees ondernemerschap (en lokale arbeid) zijn aangelegd. Dat is pas nostalgie zoals we haar willen hebben. De afstand tot dat verleden is onoverbrugbaar. We weten dat het voorgoed verloren is.

Maar de Indonesiërs hebben daar geen last van. Zij verlangen niet terug, maar zoeken een verleden bij hun toekomstbeeld. Reculer pour mieux sauter. Een mooier voorbeeld van de Aziatische toekomst is er niet.

Remco Raben (1962) is oud-Gids-redacteur, historicus en verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen van de Universiteit Utrecht.

Meer van deze auteur