1. In de winter van 1991, nadat een elektricien van witgoed- en elektrohandel Ebing uit Zelhem op het pannendak van ons huis een schotelantenne had gemonteerd en daarbij zijn penschroevendraaier verloor, kreeg ik per afstandsbediening toegang tot een wereld waarin verveling niet bestond. Het licht bollende tv-scherm toonde niet langer een pesterig testbeeld, maar de non-stop video- en animatieclips van MTV, groenige precisiebombardementen rondom Bagdad op CNN, en, via Sat. 1, nagesynchroniseerde afleveringen van Twin Peaks waarin Special Agent Cooper Duits sprak. Als kers op de taart had je Eurosport, dat tussen het snooker en golf door samenvattingen uitzond van NBA-basketbal, vooral wedstrijden waarin Michael Jordan meedeed.

Van zijn naam had ik al gehoord. Een vijfdeklasser droeg een fluorescerend T-shirt met zijn beeltenis erop, in de krant verscheen zijn foto op de achterpagina van het sportkatern. De eerste keer dat ik hem al zappend tegenkwam schoof ik naar het puntje van de beige ribfluwelen bank om te kunnen zien of zijn bijnaam klopte, of hij echt langer in de lucht hing dan menselijk gezien mogelijk was. De herhalingen leken te bewijzen van wel: als Michael Jordan opsprong, zweefde hij een tel langer door de lucht dan alle anderen om hem heen, alsof hij in een eigen atmosfeer bewoog en de zwaartekracht geen vat op hem had. Alleen al aan zijn manier van lopen zag je dat hij een superster was. In de soepele, verende tred school een lichte weerstand; deze nummer 23 moest zich inhouden om niet meteen op te stijgen. Met zijn schuinstaande oren, de doortastende blik en de gave, donkerbruine huid, oplichtend bij de konen, zal hij een deel van zijn zelfvertrouwen hebben geput uit het gezicht dat hij iedere ochtend in de badkamerspiegel tegenover zich zag. Stond de overwinning op het spel, dan stak hij zijn tong uit zijn mond terwijl het zweet op zijn kaalgeschoren kruin parelde, niet als teken van vermoeidheid maar als bewijs dat het er nu echt om spande. Op die momenten, in crunch time, ging de bal altijd naar hem, zodat hij het beslissende punt kon scoren en een machtige glimlach op zijn gezicht verscheen, de glimlach van een winnaar die opnieuw gewonnen heeft.

Schoonheid is dat waar je naar wilt blijven kijken, een verlangen dat de instant replay of de slow motion nooit volledig kan bevredigen. Het summum van basketbalschoonheid, dat wat telkens wordt herhaald, dat zijn de dunks. Tijdens de NBA All-Star Game, midden in het seizoen, nemen de beste dunkers het in de Slam Dunk Contest tegen elkaar op. Jordan heeft een paar keer meegedaan. Voor zijn beroemdste sprong – een dunk waarmee hij de canon haalde – nam hij een aanloop over de gehele lengte van het veld, die door zijn theatrale act in een tarmacbaanveranderd werd, en dribbelde vervolgens ontspannen naar de middenlijn, versnelde en steeg ter hoogte van de vrije-worplijn op, nam de bal in zijn gestrekte rechterhand en ramde die in volle vlucht met geweld door de ring. Het bijbehorende geluid was dat van een schoonspringer die zich met al zijn kracht losmaakt van een natrillende driemeterplank. In slow motion leek het alsof Jordan zijn duim en middelvinger door een bowlingbal gestoken had, maar dat oranje ding was zo licht als een kinderballon waaraan hij gewichtloos naar de ring zweefde.

Het silhouet van Michael Jordan in volle vlucht, de bal in zijn rechterhand boven zijn hoofd geheven, stond op zijn eigen schoen, de Air Jordan. Sportkledingfabrikant Nike bracht die schoenen aan de man in een serie door Spike Lee geregisseerde commercials waarin Mars Blackmon (gespeeld door Lee) Jordan lastig viel met de vraag wat hem nou toch tot de beste basketballer van het universum maakte. Waren het de schoenen, was het zijn kaalgeschoren hoofd, of had het te maken met die extra lange short? Jordan, vaderlijk neerkijkend op de wijsneus uit Brooklyn, antwoordde kalm dat schoenen noch broek er iets mee vandoen hadden en hulde zich verder in olympisch zwijgen. De in een klassieke schreefletter gezette aftiteling vermeldde dat de mening van de heer Jordan niet noodzakelijkerwijs overeenkwam met die van de firma Nike.

Tussen 1991 en 1993 werd Michael Jordan voor de eerste maal drie keer achter elkaar NBA-kampioen met de Chicago Bulls, de club met als beeldmerk een nors kijkend La-Vache-qui-ritrund. Dat laatste jaar, in de finalereeks tegen ‘Sir’ Charles Barkley en de Phoenix Suns (op hun shirts een oranje-paars vlammende komeet), ben ik midden in de nacht opgestaan om te zien hoe Jordan de klus zou klaren. Terwijl twintigduizend met toeters en slingers gewapende toeschouwers joelden dat MJ een vrije worp moest missen, vertrouwde ik er in een donkere Achterhoekse woonkamer op dat hij zoals altijd tweemaal achter elkaar raak zou gooien. Eén man legde midden in de nacht twintigduizend fans in Arizona het zwijgen op, schudde even zijn spieren los, draaide zich om en liep terug om weer te gaan verdedigen, wat in Amerika defense heet of eenvoudigweg d. Diezelfde minuut nog greep hij een rebound, snelde in reuzenpassen op de basket van de Suns af, sprong op, zeilde langs een zich met beide handen in de lucht overgevende verdediger heen en legde haast teder de bal in het net.

2. Vliegen, dat wilde ik ook. Opspringen met een bal in mijn hand en die dan met een snelle armbeweging door de basket duwen.

Voor mijn vijftiende verjaardag kreeg ik een basketbalring, zonder net. Mijn vader schroefde het loodzware ding vast boven de garagedeur, te hoog om al springend aan te raken, laat staan dat ik erin zou kunnen dunken. Eindeloze middagen heb ik op het schuin aflopende cement tussen het huis en de garageschuur in mijn eentje wedstrijden van de Bulls nagespeeld, afwisselend in de rol van Michael Jordan, Scottie Pippen en driepuntspecialist John Paxson. Met tien seconden op de klok ontving ik de bal, maakte een schijnbeweging, richtte, wierp en miste. Waarna ik die laatste tien seconden moest oprekken om alsnog op het allerlaatste moment het beslissende punt te maken.

’s Nachts lukte het soms echt. In mijn dromen zweefde ik al over huizen, bomen en steden, en nu liep ik opeens met een bal in mijn hand over een hardhouten sportzaalvloer. Wat gebeurde er? Ik nam een aanloop, sprong en steeg op tot ruim boven de ring waar ik met verbazend gemak de bal met beide handen doorheen dunkte. Het zalige gevoel van ontlading hield tot na het opstaan aan. Freud heeft de droomervaring te kunnen vliegen in verband gebracht met het (mannelijke) verlangen naar viriliteit, en ik ben de laatste die zal ontkennen dat er genot school in dat zweven, maar belangrijker was het gevoel dat resulteerde uit de vlucht, waarover Freud begripvol schrijft: ‘Wir werden uns auch nicht verwundern zu hören, daß dieser oder jener Träumer jedesmal sehr stolz auf sein Fliegenkönnen ist.’

De sport waarin we uitblinken, is de sport die we nooit op wedstrijdniveau hebben gespeeld. Dat ik zelf een knappe basketbalspeler was, kon ik blijven geloven zolang ik niet in een team speelde waarin mijn gave aan die van anderen werd afgemeten. Al bezat ik niet eens basketbalschoenen en speelde ik mijn wedstrijdjes tegen een garagedeur met een goedkope, voor wedstrijden ongeschikte basketbal, in mijn verbeelding heerste ik op het veld. Op de middelbare school werd aan die illusie een einde gemaakt. In ons team, dat meedeed aan de kampioenschappen van Doetinchem, behoorde ik tot de spelers van gemiddelde lengte en matig talent. De allerkleinste van ons, Martijn, was de beste speler; hij liep, ook buiten de sporthal, op een paar Air Jordans die zijn vader van uit Amerika voor hem had meegenomen. Het kampioenschap wonnen we op wilskracht en geniepigheid. Met nog een minuut te spelen gooide onze center Barry de bal in de tribunes en de seconden tikten weg terwijl onze tegenstander tevergeefs bij de scheidsrechter pleitte voor het stilzetten van de tijd.

Eén keer maakte ik mijn droom waar. Dat was in de sporthal die we soms voor een uurtje huurden om er zaalvoetbal te spelen. Om op te warmen gooiden we dan eerst wat ballen door de ring. Het was zo’n bakstenen hal met een tegen het plafond getakelde basket, die je door aan een slinger te draaien naar beneden haalde, waar hij halverwege ratelend kantelde zodat het rechthoekige bord en de fuchsiarode ring respectievelijk verticaal en horizontaal kwamen te hangen. Als gevolg van een speling in het mechaniek zakte een van die baskets op een middag lager dan de voorgeschreven hoogte, zodat nu zelfs onze kleine lijvige keeper met een luie sprong het net kon raken. Ik herinner me nog mijn aanloop, de glans van de houten vloer, het januarilicht dat door de bovenramen naar binnen viel, de stofnesten in de hoek van de zaal, ik sprintte, sprong, klom en steeg – en drukte de bal met beide handen krachtig door de ring.

3. In de zomer van 1993 werd de vader van Michael Jordan bij een roofoverval doodgeschoten. Jordan besloot te stoppen met basketbal en ging professioneel honkbal spelen. Zijn comeback, twee jaar later, maakte ik niet meer mee. Eurosport was een betaalzender geworden en eenmaal op kamers, als letterenstudent, keek ik amper tv. Meer dan twee decennia zag ik nauwelijks beelden van basketbal. Tot drie jaar geleden, toen tijdens de laatste regeerperiode van Barack Obama, de president die in zijn eerste termijn de tennisbaan van het Witte Huis liet omwerken tot een basketbalcourt, een vriend, als scholier fanatiek pleintjesbasketballer, begon te vertellen over de NBA. Hij liet een paar namen vallen die ik niet kende, vertelde over de LA Clippers, zijn favoriete team, dat een nieuw soort spectaculair basketbal speelde, met veel alley oops die je vroeger alleen bij de Harlem Globetrotters voorgeschoteld kreeg. De hoogtepunten van alle wedstrijden stonden iedere morgen online. Ik moest maar eens gaan kijken, raadde hij aan.

In één nacht tijd, gekluisterd aan een klein beeldscherm, leerde ik de nieuwe generatie basketballers kennen, van wie de voornamen Lebron, LaMarcus, DaMarcus en DeAndré luiden. Tijdens mijn afwezigheid was de NBA niet opgehouden te bestaan, integendeel, ze had een evolutionaire sprong doorgemaakt. Het spel was sneller en spannender geworden dan vroeger, alsof er in elk team een paar spelers meededen met de handelingssnelheid van Michael Jordan, en tegelijkertijd werd er vaker voor de driepunter gekozen. Spelers gooiden elkaar aan de rand van de driepuntenlijn blindelings de bal toe, net zolang totdat een geoefende schutter vrijstond en een worp waagde. Een eenvoudige rekensom leerde – op dit balspel wordt voortdurend een arsenaal aan statistische berekeningen losgelaten – dat spelers bij een treffer vijftig procent meer resultaat boekten dan bij een schot binnen de cirkel, terwijl het scoringspercentage slechts tien procent lager lag. Als er van ver buiten de cirkel raak geschoten werd, riepen de commentatoren uit: ‘From way downtown!’ of: ‘From the parking lot!’ In Amerika, waar alles groter is, van de porties cola tot de breedte van de wegen en de gemiddelde tailleomvang, ligt de driepuntenlijn een halve meter verder van de basket dan in Europa. Einduitslagen klommen in het seizoen soms tot boven de 130 of zelfs de 140 uit.

Iedereen sprak dat jaar, het seizoen 2014-2015, over de Golden State Warriors onder leiding van coach Steve Kerr, eind jaren negentig een teamgenoot van Michael Jordan, daarna sportcommentator, en mede-eigenaar van de Phoenix Suns. De vedette van de Warriors was de voor basketbalbegrippen kleine Stephen Curry (1 meter 91), die zo verrekte vlug voor een driepunter kon aanleggen dat de bal zijn hand al verlaten had voordat zijn directe tegenstander binnensmonds fuck! had kunnen zeggen. In de laatste seconden van een kwart, als hij de bal op eigen helft in bezit had, moest de tegenstander hem verdedigen, omdat er altijd een kans op een treffer bestond.

Dat door de Warriors gedomineerde seizoen deelde Curry 619 assists uit en scoorde 286 driepunters, een record. Zijn misschien wel mooiste actie was een pass in een wedstrijdtegen de Dallas Mavericks, toen hij zich op de rand van de cirkel vrijdribbelde en, bijna struikelend, vlak onder de ring op een wachttoren van een verdediger stuitte, een pas op de plaats maakte, de bal met zijn linkerhand achter zijn rug liet verdwijnen, om hem vervolgens niet aan zijn rechterkant en met zijn rechterhand tevoorschijn te halen, zoals alle toeschouwers en ook de verdediger verwachtten, maar weer aan zijn linkerkant, en die bal vervolgens met zijn linkerhand in één vloeiende beweging – een acrobatische ober die een vol dienblad in een scherpe bocht om de plots opgestane restaurantgast heen in veiligheid brengt – met een onderhandse pass afleverde bij teamgenoot Harrison Barnes aan de verre zijde bij de driepuntenlijn, die op zijn beurt wel raak moest gooien, zodat Curry, alweer terughollend naar de eigen helft, over zijn schouder heen kon vaststellen dat de bal zonder het net te raken door de ring verdween en op de grond stuiterde. Overslaande stemmen van de twee commentatoren. That’s a masterpiece right there!

4. Basketbal op het allerhoogste niveau is een dans van vijf tegen vijf, een ‘ballet met een scorebord’, zoals coach Jack Ramsay schwärmde in David Halberstams klassieker The Breaks of the Game. Het gaat hier niet alleen om scoren, maar ook om wie dat op de mooiste manier doet. In de top 10’s van beste acties ooit, te vinden in de onuitputtelijke bewaardoos die YouTube heet, verandert sport in esthetisch spektakel. Met een jazztune als achtergrondmuziek, losgesneden uit de wedstrijdcontext, is er sprake van een ‘doelmatigheid zonder doel’, zoals Immanuel Kant ooit schoonheid definieerde, ondanks het feit dat het doelwit steevast een op iets meer dan drie meter hoogte hangende rood-oranje ring is.

Je ziet waanzinnig snelle schijnbewegingen waarna de tegenstander zijn evenwicht verliest en valt, de zogeheten ankle breaker; je ziet een dunk waar de dunkende arm een complete cirkel beschrijft, een windmill; je ziet een dunk waarbij de aanvaller een volledige draai in de lucht maakt alvorens te scoren, een three-sixty. Het genot van de NBA is ook het basale genot van een taal, van het benoemen en aanschouwelijk maken van een werkelijkheid die je voortdurend met verstomming dreigt te slaan. Met behulp van metaforen duidde de eerste mens de werkelijkheid om hem heen. Je ziet een eenvoudige dunk, een flush,je ziet een bal die de ring niet eens raakt, een air ball, je ziet een succesvolle schotpoging in de allerlaatste seconde van het kwart, een buzzer beater; je ziet een bal van buiten de cirkel een gelukzalige boog naar de ring afleggen, een rainbow three; je ziet een kleine speler de bal met een treiterige lus over de handen van een lange tegenstander in de basket werpen, een tear drop. Zelfs een sleetse metafoor is een poëtische vondst als je hem voor de eerste keer hoort. Je ziet turnaround jump shots, euro steps, pump fakes – je krijgt woorden aangereikt voor al de acties die aan je oog voorbijtrekken en die in een traditie staan, deel zijn van een repertoire waar de spelers op hun eigen, improviserende manier invulling aan geven.

‘LeBron, he is as hot as a blowtorch!’ roept de voorganger achter de microfoon uit, en het is nog niet gezegd, of hij scoort alweer.

Maar basketbal is tegelijk het tegendeel van poëzie en dans, het is rossen en beuken met een bal in de hand. Ze worden liefkozend bigs genoemd, degenen die in het veld boven de andere uit de kluiten gewassen spelers uittorenen. Als de ene gespierde vent van meer dan twee meter lang een andere vent van hetzelfde kaliber probeert te beletten in de buurt van de ring te komen, gaat het er weinig zachtzinnig aan toe. Pas na pas, met zijn rug naar de basket toe, botsend tegen de romp van de tegenstander, baant een center zich een weg naar weer een zwaarbevochten punt. Kristaps Porzingis van de New York Knicks meet 2 meter 21 en weegt 109 kilo, wat relatief licht is vergeleken met de 2 meter 11 lange LA-Clippersspeler DeAndre Jordan (geen familie), 120 kilo schoon aan de haak.

Wie wil dunken, moet er rekening mee houden dat zijn scoringspoging op het allerlaatst wordt belet door degene die met hem meespringt en zijn hand tussen de neergehamerde bal en de stalen ring durft te steken. We zien Tristan Thompson van de Cleveland Cavaliers een dunkpoging blokken en de commentator kraait van plezier: ‘Rejected! Returned like a bad piece of steak!’ Maar zo’n blok kan ook mislukken. Het werkwoord ‘dunken’ heeft een tegenhanger in being dunked on, en dan wordt het werkwoord posterize van stal gehaald: een verdediger is op een poster gezet terwijl de aanvaller over hem heen dunkte. De vernedering is compleet als de verdediger daarbij ten val komt, en de dader, die na zijn succes met een of twee handen aan de ring blijft hangen en een oerkreet slaakt, na landing over het slachtoffer heen stapt, zoals de voetganger dat doet over een platgereden duif op straat, met een extra grote pas.

5. De afgelopen twee jaar van kijken bood de NBA de mogelijkheid om voor de duur van vijf tot vijftien minuten, of langer als ik mezelf niet in de hand had, te ontsnappen aan de traagheid van het bestaan. Wanneer het niet lukte een tekst af te schrijven, wanneer ik ‘s avonds niet meer de energie had om een boek te lezen, keek ik de hoogtepunten van de laatste speeldag, me overleverend aan de machtige bewegingen van de strijdende teams. Van dit basketbal ging een troostende werking uit, de troost die elk perfect optreden biedt.

Langzamerhand gaf ik ook rond acht uur ‘s avonds vaker de voorkeur aan de NBA boven de deprimerende berichtgeving van het NOS Journaal, waar men de blik steeds meer op het binnenland gericht had en met een overvloed aan straatinterviews heersende angsten als feiten ging presenteren. Op een avond hoorde ik de presentator van het journaal bij de komst van groepen vluchtelingen uit de Syrische oorlog naar Duitsland spreken van onze grenzen, onze welvaart en onze manier van leven, die alle in gevaar zouden zijn.

De NBA stond voor de hele wereld open. Tijdens wedstrijden in de play-offs voorzag de Amerikaanse regie in de pauze de hoogtepunten van commentaar in het Russisch, Arabisch, Portugees, Duits en Chinees; de aanspraak van basketbal was met andere woorden grenzeloos. En hoewel de allerbeste spelers in de competitie nog altijd Amerikanen waren, maakte een generatie wereldbasketballers zich op om een hoofdrol op te eisen. Rudy Gobert bijvoorbeeld (Amerikanen zeggen ‘Go Bear’), of Joel Embiid, Dennis Schröder (Shrewder) en Enes ‘Gülen’ Kanter. En zeker het supertalent Giannis Antetokounmpo, liefkozend The Greek Freak of The Human Alphabet genoemd. Antetokounmpo is geboren als zoon van Nigeriaanse ouders, was in zijn jeugd stateloos, verkocht met zijn broer zonnebrillen in de straten van Athene. De Griekse nationaliteit verwierf hij op zijn achttiende, toen hij geselecteerd werd voor het nationale team, wat hem een haatbetuiging opleverde van de fascisten van Gouden Dagenraad. Al gauw kreeg hij een contract bij de Milwaukee Bucks en dit jaar speelt hij voor het eerst mee in de All-Star Game.

De NBA was een inclusieve organisatie, daar waren ze trots op. Samenvattingen vond je via het internet, daar werd niet moeilijk over gedaan. Door een salarisplafond bleef de competitie eerlijk; het slechtst presterende team had het volgende jaar de eerste keuze uit een nieuwe lichting spelers in de zogeheten draft. Diversiteit was wezenlijk voor de liga. Toen de staat North Carolina de fel bekritiseerde HB2-wet aannam, waardoor maatregelen om discriminatie tegen te gaan werden verboden (onder meer genderneutrale toiletten), besloot men de geplande All-Star Game uit de hoofdstad Charlotte naar New Orleans te verplaatsen. De NBA voerde ook actie tegen de vrije verkoop van vuurwarpens. ‘We can end gun violence,’ zei Stephen Curry met zijn afgeknepen Mid-West-accent in een door Michael Bloomberg en Spike Lee geproduceerd filmpje. Wie het hem hoorde zeggen, geloofde in de haalbaarheid van het ideaal. Hier kon iedereen aan meedoen.

6. De NBA begon als een liga van louter blanken. ‘Kleurlingen’ was het in heel Amerika verboden deel te nemen aan professionele sportcompetities. Jackie Robinson, in de oorlog officier in het Amerikaanse leger, doorbrak de ban door als eerste Afro-Amerikaan honkbal te spelen in de Major League. In 1947 maakte hij zijn debuut bij de Brooklyn Dodgers. Sommige teams zeiden niet tegen hem te willen spelen, pitchers werd opgedragen op zijn lichaam te werpen, het publiek schold hem uit. Een paar jaar later stelde ook de NBA zich open voor gekleurde spelers. Tot dan toe werd het basketbal als een stedelijke, joodse sport beschouwd, wat leidde tot speculaties over de bijzondere aanleg van joden voor het spel, en de stelling aan de borreltafel dat ‘zwarten’ niet konden basketballen. Dat viel overigens moeilijk vol te houden na het debuut van de zwarte center Bill Russell, in 1956 gedraft door de Boston Celtics. De FBI hield een dossier van hem bij.

In de jaren zeventig veranderde het basketbal van kleur. Witte spelers kwamen in de minderheid, over zwarte spelers die niet konden dunken grapten teamgenoten dat ze ‘witte benen’ hadden. Commercieel gezien was de NBA nog geen succes. Televisiestations gaven de voorkeur aan het veel blankere college basketball, de landelijke competitie waarin universiteitsteams het tegen elkaar opnemen. De salarissen in de NBA waren te hoog, de spelers deden alleen in de play-offs hun best, het drugsgebruik onder spelers liep de spuigaten uit. Althans, zo zag de Amerikaanse reclamebranche het. Daar heerste de mening dat je met een overwegend Afro-Amerikaanse basketbalcompetitie geen cola of Chevrolets verkocht.

Dat idee begon te kantelen met het gelijktijdige debuut van Magic Johnson bij de LA Lakers en Larry Bird bij de Boston Celtics. Dat was een rivaliteit, de westkust tegen de oostkust, en zwart versus wit, die tot de verbeelding sprak. Maar met de entree van Michael Jordan in 1983 kwam de NBA pas echt in trek bij corporate America. Jordans naam ging de wereld rond als lid van het Dream Team, dat meedeed aan de Olympische Spelen van 1992 in Barcelona. De NBA werd onder de vleugels van de ondernemende directeur David Stern als exportproduct in de markt gezet.

Een kwart eeuw later is de National Basketball Association een economie op zich. Afgelopen jaar verwierven ESPN en TNT de uitzendrechten over negen jaar voor 24 miljard dollar, een som die het bruto nationaal product van Estland overstijgt. De NBA mag dan zelf graag het begrip NBA family bezigen, spelers zelf spreken bij voorkeur over hun club als this organization of the franchise; ze weten dat ze bij tegenvallende prestaties in een trade getransfereerd zullen worden, of ze dat nu willen of niet. De salarislimieten zijn het afgelopen jaar flink omhooggeschroefd. Gemiddeld presterende spelers met een aflopend contract konden opeens obsceen veel geld gaan verdienen, meer dan de knappe elf miljoen dollar die Stephen Curry jaarlijks overgeschreven krijgt op zijn rekening.

De teams zelf zijn het bezit van de rijkste miljardairs – een pleonasme van de eenentwintigste eeuw – die het land kent. Onder de huidige eigenaren is er één Afro-Amerikaan, en zijn naam luidt Michael Jordan. Zijn gezicht is met de jaren ronder geworden. Hij schijnt een strenge CEO te zijn. De weelde wordt verder mogelijk gemaakt door softwareconglomeraten (Oracle; Golden State Warriors), verschaffers van tijdelijke kredieten (Quicken Loans; Cleveland Cavaliers) of de leveranciers van fossiele brandstoffen (Chesapeake; Oklahoma City Thunder). In Milwaukee eisten de nieuwe clubbezitters, hedgefondshandelaren, een met belastinggeld te financieren nieuw stadion, anders trokken ze weg uit de stad.

Ondertussen is basketbal voor kinderen uit armere gezinnen een van de weinige mogelijkheden om toegang te krijgen tot een goede high school, en om daarna een beurs te ontvangen voor een universiteit. Basketballegende Kareem Abdul-Jabbar heeft eens uitgelegd dat universiteiten zo kapitalen verdienen, terwijl het risico bij de jonge sporters ligt, die worden afgescheept met een fooi. Een ware neoliberaal zou repliceren dat in zo’n systeem dus echt alleen de allerbesten overblijven. Hij kan wijzen naar LeBron James, die als tiener en zoon van een alleenstaande moeder de beslissing nam met zijn basketbalvrienden niet naar de plaatselijke school te gaan, maar naar het beter gefaciliteerde en overwegend blanke St. Vincent-St. Mary. James werd nationaal kampioen met zijn team, de Fighting Irish, en maakte daarna, zonder eerst naar een college te gaan, de overstap naar de NBA. Hij werd geselecteerd door de Cleveland Cavaliers, in zijn thuisstaat Ohio. James had het overweldigende talent en de persoonlijkheid om te slagen. Maar hoe veel talenten beschikken over zulke hoeveelheden doorzettingsvermogen en geluk? Want je moet het geluk hebben om heelhuids door je tienerjaren te komen, en schrander genoeg zijn om de juiste beslissingen te nemen, en de mazzel hebben in de puberteit een groeispurt door te maken. Dan pas word je, in dat ene uitzonderlijke geval, iemand waar niemand meer omheen kan.

En dan nog. De dag dat Barack Obama de toekomstige vijfenveertigste president in het Witte Huis ontving, stonden de Cleveland Cavaliers op te stoep om de felicitaties in ontvangst te nemen voor het in juni behaalde kampioenschap. Op Inside the NBA analyseerden de hoofdanalisten, onder wie Charles Barkley, een kwartier lang het verbijsterende verkiezingsresultaat. Er was een zware nederlaag geleden. Kenny Smith, de oud-speler die Afro-Amerikaanse spelers heeft opgeroepen om tien procent van hun salaris af te staan aan de gemeenschap, gebruikte de Bijbelse term ‘broker of iniquity’, ‘gij die ongerechtigheid doet’. De presentator op zijn beurt, blank, met vlinderstrik, sprak de hoop uit dat het goed zou komen; hij zou bidden voor de president, sprak hij eloquent en uit de grond van zijn hart, blikkend in de richting van de camera.

‘I think we are Rome,’ bromde later die dag de coach van de San Antonio Spurs en voormalig legerinstructeur Gregg Popovich, treffend als altijd.

7. Op mijn veertigste bezit ik eindelijk de basketbalschoenen waarnaar ik hunkerde in de jaren van Jordan. Het zijn balpenblauwe Kyrie 2’s van het merk Nike, met gezwollen kanariegele zolen waarvan het profiel doorloopt tot op de zijkant. Ter hoogte van de enkelknobbel prijkt een grafische weergave van een in cirkels uitdijend aardbevingsgebied. Op de tong van de schoen staat een kapitale K, waarvan de twee diagonale streepjes voetjes hebben gekregen, verstrengeld met het eveneens van voetjes voorziene Romeinse cijfer II, het rugnummer waarmee Kyrie Irving speelt; je zou kunnen zeggen dat letter en cijfer samen aan het dansen zijn. Naast veters bezit de schoen een diagonale klittenband, waarop de gele swoosh is afgedrukt. Aan de binnenkant van de tong staan in het rood Kyries handtekening en de letters J.B.Y. de afkorting voor zijn motto Just Be You. Een pijnlijke opdracht. Deze in China gefabriceerde schoenen zijn me een maatje te klein, als ik er te lang op loop worden m’n tenen beurs.

Kyrie Irving van de Cleveland Cavaliers is een speler die het met zijn 1 meter 93 moet hebben van zijn snelheid, schijnbewegingen en schotkracht. Al dribbelend wurmt hij zich tussen een woud van verdedigers door een weg naar de paint, het gekleurde vlak onder de basket, om daar na een finale sprong vanuit de onmogelijkste posities met links of rechts de bal effectvol via het bord in de ring te laten stuiten.

Irving is een man met een wijze, haast zorgelijke oogopslag. Wanneer hij weer eens een fenomenaal punt heeft gemaakt, verschijnt er een frons op zijn voorhoofd en knikt hij bozig zijn hoofd van ja, zie dan eens, ik kan het wel! Misschien denkt hij dan aan zijn vader, een professioneel basketbalspeler die hem in zijn jeugd tot uitblinker heeft gedrild, in de wetenschap dat je als kleine speler bovenmenselijke prestaties moet leveren om in de NBA aan de bak te komen. Soms krijg je het idee dat Irving meer plezier beleeft aan de door hemzelf gescripte en geregisseerde reclamespots voor Pepsi Cola, of dat hij liever musiceert en een boek leest dan avond na avond op de bühne van een basketbalarena te staan. Maar dan maakt hij weer zo’n verbluffend punt. Kijk op YouTube naar de passeerbeweging die Irving in 2013 ten koste van collega-pointguard Damian Lillard uitvoert, en bekijk het nog eens in de herhaling, want die eerste keer gaat het sowieso te snel.

In de play-offs van het afgelopen jaar stonden Kyrie Irving en Stephen Curry tegenover elkaar. De Warriors waren favoriet, ze hadden in het seizoen een recordaantal overwinningen behaald, meer dan de Chicago Bulls van Jordan in hun beste seizoen, mede dankzij de onvoorstelbare 402 driepunters van Curry. In de best-of-seven-reeks namen de Warriors een voorsprong van 3 tegen 1, maar de Cavaliers vochten zich tegen alle voorspellingen in terug en behaalden twee overwinningen achter elkaar. De zevende, beslissende wedstrijd werd in Oakland gespeeld.

Betaalzender Ziggo zond de wedstrijd live uit, en net als in de jaren negentig zat ik midden in de nacht te kijken hoe in een sportarena aan de andere kant van de wereld twee basketbalteams strijd leverden in wat de wedstrijd van de eeuw werd genoemd. Francisco Elson, de enige Nederlandse basketballer die ooit NBA-kampioen werd, gaf het commentaar. Samen waren we getuige hoe Kyrie Irving in de laatste minuut van het vierde kwart bij een stand van 89 tegen 89 vlak voor de bank van de Warriors in de aanvalsmodus vooroverboog, de bal tweemaal tussen zijn benen liet stuiteren en toen opeens, toch nog onverwacht, opsprong en een parabolisch schot lanceerde over de handen van de meespringende Stephen Curry heen.

Sindsdien vraag ik me af of Kyrie die beslissende driepunter ook zou hebben gescoord als ik niet een week eerder bij Oqium op de Nieuwezijds Voorburgwal zijn schoenen had aangeschaft.

Daniël Rovers (1975) is schrijver. Hij doceert aan de opleiding Creatief Schrijven Nederlands van de Vrije Universiteit. In 2023 verscheen de essaybundel In één vloeiende beweging, en in 2022 de roman Vergeten meesters.

Meer van deze auteur