Lieve zonen,
Denken jullie soms aan mij?

Groeten uit Amsterdam. Het ruikt hier niet zo prettig, en ik ben alleen.

Op het station een pasta gegeten met een plastic vork. Dit is mijn vierde dag hier en God mag weten hoeveel er mij nog resten. Wreef na het verlaten van mijn hotelkamer de deurknop met een servet, zocht dekking in een kaaswinkel voor onbekende ogen: deze dagen zijn een stroperige droom. Had eerlijk gezegd verwacht dat ze me inmiddels wel gevonden zouden hebben, dus houd mezelf tot die tijd een beetje bezig. Zakje tulpenbollen gekocht. Probeer zo min mogelijk achterom te kijken. Wil de dagen rekken, in beweging blijven, zojuist in een fietstaxi gestapt om de stad te bekijken; het leek me de minst voor de hand liggende vervoerswijze voor een man als ik, maar ik waan me allerminst veilig, dus ik hou het kort.

Er zitten tikjes op de lijn, de laatste tijd. Een aantal fundamentele zaken zijn niet volgens plan verlopen en het lijkt erop dat ik binnen afzienbare tijd de rekening gepresenteerd zal krijgen. Thuis in Milaan stonden er geblindeerde auto’s in mijn wijk, waarvan ik vrij zeker ben dat ze geen parkeervergunning hebben. Steeds vaker sprongen ‘s nachts mijn tuinlampen aan en schenen me uit mijn slaap. Ze zoeken me, dus ik hou het kort.

Met enige regelmaat zoek ik mijzelf ook, met een zoekmachine, en stel me voor hoe jullie, mijn zonen, ergens hetzelfde zitten te doen. Dan zie ik op mijn scherm wat jullie zien: de hazelnootpastafabriek, mijn vermogen, verdwenen vrienden. Honderden hits. Een foto van jaren geleden, in ongunstig tegenlicht – op de foto ben ik jonger en gladder, ik draag dat horizonblauwe pak dat ik bij Gianluca Isaia heb laten maken, en ik fonkel. Geruchten, cijfers. Zorgen om geld, bakken met geld, de zesentwintig panden in Amsterdam en hoe ik eraan gekomen ben. De buitenkant van een leven, geschreven door anderen, geleefd door mij. Ik zeg jullie alvast: alles wat jullie lezen is waar. Maar het is niet alles.

DAMSQUARE, ROYAL PALACE. HOP ON HOP OFF. 100 % HUMAN HAIR – _What’s on your mind, man?_Het is de eerste vraag die de chauffeur van de fietstaxi me stelt die niet geheel routinematig, zelfs bijna gemeend klinkt. In de zijspiegel probeert hij me te peilen, maar ik draag mijn zonnebril en zwijg. Motregen plakt mijn haar in mijn gezicht. Terwijl ik me uit alle macht probeer te concentreren op het schrijven van deze brief bleef de chauffeur me bestoken met vragen, die ik stuk voor stuk met nukkig schouderophalen beantwoord heb – is het mijn eerste keer in Amsterdam? Heb ik het naar mijn zin, wat vind ik van het weer? Heb ik al iets gerookt, mijn ogen de kost gegeven, zal hij me naar een tent brengen waar je vruchtenlikeur drinkt uit navels van vrouwen die een geheim kunnen bewaren?

De chauffeur heeft geen idee wie ik ben. Veel, heel veel hier is van mij. Wat precies, dat zoek ik nog even uit. De documenten en de tas met sleutels liggen veilig in de kluis in mijn hotelkamer. Grote, zo niet enorme kans dat deze jongen ook een Italiaan is dus verdraai ik mijn eigen accent zo goed als ik kan wanneer ik hem verzoek gewoon rondjes te blijven rijden, rondjes, rondjes ja, en ik slaag er blijkbaar wonderwel in want hij blijft Engels tegen me praten en zoals zo vaak dringt de gedachte zich bij me op dat ik, waren de kaarten anders geschud, evengoed een heel verdienstelijk acteur had kunnen worden.

En dus jakkeren we met een rotgang door de smalle straten, vliegen over bruggetjes, vuilbruin water, langs koude telefoonwinkels - TOURS & TICKETS. HOTEL HOTEL HOTEL. BEST FRIES IN TOWN – het is alsof de chauffeur me niet de kans wil geven de smerigheid en mankementen goed in me op te nemen, maar ik zie het zo ook wel. Deze stad is niet wat hij zou kunnen zijn. Ik zie schreeuwende mensen, schreeuwende mensen met friet, glimmende wangen die rood licht vangen uit de ramen, te weinig lucht, maar boven alles: nergens wafels. Nergens vanille. Er ligt hier een taak voor mij, en voor jullie, mijn zonen.

Want even ter zake: het stinkt hier. Het spijt me, maar deze stad stinkt. Het dakje van de fietstaxi lekt. Mijn papier wordt nat. Iemand pist tegen een gevel – wie weet die van mij – en waarom ook niet! Ik zal je eens vertellen wat er on my mind is: vroeger, nu, de toekomst, neuken, en hoe het verder moet.

CARNE ARGENTINA. SEXY DVD. INVALLENDE NACHT.

Chocolade is zoet, chocolade is leven, het beste begin van elke dag. Vijftien, twintig jaar geleden heb ik mijn vingers door de pot gehaald en ze in jullie mondjes gestopt, twee pinken, één voor elk, en toen ben ik vertrokken. Ik zou willen dat ik kon zeggen dat ik jullie in de gaten heb gehouden vanaf de achterste kerkbanken, zo nu en dan langs het appartement ben gereden, maar dat is niet waar. De snoekbaarsvader eet zijn eigen pasgeborenen om zichzelf te belonen na een succesvol jachtseizoen – ik investeerde het rendement van mijn beleggingen in machinale notenkrakers, werd groot in chocoladepasta, en ging weg.

De dag dat ik een helikopter kocht en hem vergat; neuken in Dubai, in Frankfurt, neuken in Gabon; vele heerlijke weekenden gewijd aan het schrijven van lyrische poëzie; mijn zakenpartner, ingevroren; de eerste herfst dat ik peren kon eten van mijn eigen perenboom: slechts een kleine greep uit scènes van de afgelopen jaren waarin het me gelukt is niet of nauwelijks aan jullie te denken. Vijftien, twintig jaren zijn er verstreken waarin ik jullie niet heb aangeraakt, gebeld, verschoond, niet heb weggebracht en opgehaald van en naar plekken in een leven met traphekjes en bijbelles, nesthaar, borstdons. En dat is goed. Het gaat mij voor de wind en het zal ook jullie aan niets ontbreken. Jullie moeder is een giftige plant maar ze heeft stijl. Dus we zwijgen. Een nooit gemaakte maar ook nooit geschonden afspraak die ons prima lijkt te passen.

Maar mijn advocaat heeft me op het hart gedrukt jullie te schrijven, en ook dat ik voor onbepaalde tijd verdwijn. We ontmoetten elkaar vorige week op zijn aandringen, op de parkeerplaats van een tankstation, even buiten Milaan.

‘Vriend!’ riep ik hem toe, iets te hard, gewoon om te zien hoe hij die dag zou reageren. Ik liep op hem af met één hand uitgestoken, de ander op het metaal in de zak van mijn jasje, veiligheidspal los; als je een grote speler bent in de wereld van beleg en confituren zijn dit scènes waar je niet aan ontkomt.

Hij maakte een zweterige indruk, zijn haar zat niet goed. We rookten en keken naar een huilend kind naast een geparkeerde auto. Het kind had een knikker in zijn neus. Vader knielde en droeg het kind op om hard te blazen.

‘Het wordt tijd dat je er even tussenuit gaat,’ zei mijn advocaat. ‘En schrijf je zonen.’

Wat is er te schrijven? Wat is één brief op twintig jaar zonder? Wat laat ik jullie na? Zitten jullie op celloles? Jullie waren klein, zo klein – jullie leken op elkaar, en op alle andere pasgeborenen. Ik zag mezelf niet en ook niet jullie moeder, ik zag een prototype tweeling waar niets op aan te merken viel. Zijn jullie nog maagd? Hebben jullie nu karakter? Is er iemand die jullie dingen leert?

Het liefst had ik jullie voor altijd met rust gelaten, en dat zei ik hem ook, maar mijn advocaat gaf me een vliegticket in een gesloten envelop en wilde dat ik wist dat hij het meende.

‘Waar ga ik heen?’ vroeg ik.

‘Amsterdam,’ zei hij. ‘En schrijf je zonen, alsjeblieft. Voor het te laat is. Regel je zaken.’

Het was me niet onmiddellijk duidelijk of dit een aanbeveling was of een bedreiging, en het leek me beter hem dit niet te vragen. Toen trok hij me plotseling tegen zich aan en hield me lang, heel lang vast. Onze monturen klapten tegen elkaar, zijn oor lag koud tegen mijn wang, ik rook zijn haar: sigaret, beslapen bed, Acqua di Parma. Met zijn hand bevoelde hij verwoed mijn rug, alsof hij iets zocht onder mijn jasje – toen besefte ik dat dit aaien was.

Over zijn schouder zag ik hoe de knikker uit het kind viel. Vader wreef de knikker weer glanzend op de revers van zijn colbert en gaf de knikker terug aan het kind. Mijn advocaat ademde lang, heel lang uit. Ik wist niet alleen dat hij het meende, ik voelde het ook. Mijn chauffeur reed me naar het vliegveld, en ik stapte op de eerste vlucht naar Amsterdam.

Lieve zonen, probeer zo min mogelijk achterom te kijken. Laat geen jongemannen met mooie verhalen bij het stoplicht je autoramen wassen. Neem geen brood aan van vreemden op straat. Leen geen grote bedragen aan vrienden, familie, buren, oude bekenden. Draag zo vaak als mogelijk voor uit eigen werk. Maak je bed op. Investeer in een duurzame sector die niet aan de grillen van de tijdsgeest onderhevig is, zoals beleg en confituren. Weet wanneer je naar iemand moet luisteren, ook al hoor je het liefst jezelf.

Dus bij dezen: ik schrijf jullie, vanuit een fietstaxi, rijdend door een stad die me niet bevalt maar waar ik door gunstig geschudde kaarten zoveel vastgoed ben komen te bezitten dat jullie na mijn dood kunnen stoppen met wat jullie aan het doen zijn, wat jullie ook maar aan het doen mogen zijn.

En wellicht wat overbodig om dit punt te benadrukken, aangezien – als alles volgens mijn planning is verlopen – mijn advocaat jullie naast deze brief en de zesentwintig sleutels ook mijn as (een symbolische hoeveelheid – het staat jullie vrij de rest, voor zover nog beschikbaar, af te halen bij mijn kantoor op Via Gaetano Previati) heeft bezorgd, maar laat ik er desondanks (en ook omdat het mijns inziens geen kwaad kan mijzelf te doordringen van de eenmaligheid van dit alles!) geen doekjes om winden: als jullie dit lezen ben ik dood, dus ik hou het kort.

Googel me zo nu en dan, zoals ik mijzelf googelde: in de nacht, bij het licht van de maan, terwijl ik wachtte tot de zeevruchtenschotel die ik besteld had eindelijk zou arriveren, nadat ik porno had gekeken van het soort dat me verdrietig maakt, nadat ik ook de sloten van mijn dakramen had gecontroleerd, nadat ik voor het eerst in zesentwintig jaar een jointje draaide, nadat ik een knikker in mijn neus stopte en mezelf had opgedragen hard te blazen. Googel me, zoals ik jullie googel: niet elke week, niet eens elke maand, maar vaak genoeg om me te herinneren hoe het voelde. FLOWER MARKET. MELKTANDEN. PALMOLIE. CACAO. JULLIE KLEINE, ZUIGENDE MONDJES OM MIJN PINKEN.

Nu ben ik misselijk. Ik zoek naar een vast punt op de horizon, dat helpt, schijnt, kijken naar iets wat niet schommelt en tolt, maar ik kan het niet vinden. Ik kan niet ademen, het stinkt hier. Ik zit vast in deze koets, ik kronkel in mijn knellende jas, eigenlijk moet alles uit, wat zou dat heerlijk zijn – als ik mijn zonnebril maar op mag houden.Ik leg mijn hoofd in mijn nek en zie de lucht door een perfect rond gaatje in het dak van de fietstaxi waaruit een koud, constant stroompje regenwater op mijn voorhoofd sijpelt. Ik denk: een kogel. Ik denk: eerder vroeger dan later.

Wreek mij niet. Ik geloof niet in zuur, ik geloof niet in bitter. Ik ben jullie vader en door mijn aderen stroomt Nutella. On my mind: alles, straks, later, de wereld voor jullie en jullie alleen, te beginnen met hier. Prik me lek en ik stroom door de straten, ik overspoel deze stinkstad, zoeter dan dit is niets. Ik wacht jullie op aan gene zijde, en ik zal er zijn, dit keer.

Tot die tijd: neem deze zesentwintig sleutels en open de deuren. Hang borden op. Leg servetjes neer. Meng suiker met palmolie, hazelnoten en cacao. Zet de wafelijzers aan, en het begint.

Sarah Arnolds (1992) studeerde in 2014 af aan de Gerrit Rietveld Academie in de richting Beeld & Taal. Ze schrijft filmscenario’s, verhalen en poëzie. Ze schreef het scenario voor de korte films De Hel en Je vriendin koopt een vis op de markt, die werd geselecteerd voor de Gouden Kalf voor beste korte film en beste debuut op het Nederlands Film Festival 2015, en de One Night Stand Planet Beauty (2016). In 2015/2016 nam ze deel aan het Slow Writing Lab, het talentontwikkelingstraject van het Nederlands Letterenfonds.

Meer van deze auteur