Ik was twee weken geleden in Zeeuws-Vlaanderen om aan mijn boek te schrijven. Terwijl ik naar mijn plaats van bestemming reisde, was het eerste grote verschil vergeleken met Amsterdam gevoel van de grond, deze was anders. Ik wist niet precies wat het was, na een paar dagen in het Zeeuwse land was het er nog steeds. De grond voelde compacter, zwaarder en steviger. Het was een soort grond die ik niet kende en ik besloot om hem ‘klei’ te noemen.

Het deed me goed om op ‘klei’ te lopen en slapen. Ik sliep dieper en vaster dan normaal. Al zou ik mijn relatie met slapen intiem en stabiel willen noemen, het leek hier nog wat makkelijker te gaan, ondanks de vreemde plek waar ik me bevond.

Het huis dat ik tot mijn beschikking had, was er een zoals ik me herinner uit mijn jeugd in Brabant. Dat wil zeggen eind jaren zeventig en dan van een ouder echtpaar. Oranje velours gordijnen, bloemetjestapijt, een grote eiken kast, bruine tegels met bloemetjesmotieven in badkamer en toilet, inbouwkasten, een beklede muur, ronde harde banken, een nepkachel – en naast dit alles leek het alsof de seniore bewoners boodschappen aan het doen waren en ieder moment schuifelend met hun rollator terug naar huis konden komen. De eerste dagen durfde ik me het huis niet eigen te maken en ik was blij dat ik mijn lief niet mee had gevraagd. Ondanks dit alles sliep ik dus heerlijk. Dankzij de klei.

De diepte van slaap deed me denken aan het slapen buiten. Jaren geleden had ik een volkstuin net buiten de stad. Ik woonde toen in een drukke straat in het centrum en had een klein jongetje dat ruimte nodig had om zonder gevaar te fietsen, te slenteren, kikkerdril te zoeken, vies te worden en de hele dag buiten te zijn zonder dat het ten koste van mijn hart ging. Dus leek een volkstuin mij op dat moment de beste oplossing en dat bleek jarenlang ook zo te zijn. Het jongetje werd groot en de drukke stad werd zijn natuurlijke habitat. De gevaren die ik als moeder zag, waren geen gevaar in zijn ogen. De stad had zijn eigen regels en als je die goed kende was het een grote speeltuin. De grachten waren de plek waar de Sint aanmeerde met zijn boot en waar je in de winter soms op schaatste, de bruggetjes waren een graag geziene uitdaging om moeiteloos overheen te fietsen, de drukke straat was gewoon de straat waar ons huis stond, de overvolle speeltuintjes in de buurt waren de plekken waar alle vrienden bij elkaar kwamen en moeders koffie en in de winter glühwein dronken en de opgefokte automobilisten waren gewoon de ouders van… De tuin werd overbodig voor hem en opeens was vijftien kilometer te ver om te fietsen, terwijl we dat jaren elke vrijdag hadden gedaan. We gingen minder vaak; de grote speeltuin lonkte met feestjes, picknicks en parken.

Na een klacht van het regerende regime over de verwildering van de tuin besloot ik hem weg te doen en ik dacht aan de woorden van een vriend toen ik de tuin aanschafte: ‘T is leuk en fijn maar een strafkamp met werkbeurten en controles.’ In mijn eentje kon ik dat regime onmogelijk aan.


Tegenwoordig woon ik op eenhoog met een stel boven mij en een stel onder mij. De perfecte hoogte en het perfecte aantal mensen, want veel hoger en meer kan ik niet aan; ik hecht aan de grond. Als ik in de tram zit, onder de grond of in een lift verlang ik ernaar om zo snel mogelijk uit te stappen. Begrijp me niet verkeerd, ik heb geen hoogtevrees, claustrofobie of iets dergelijks. Maar er kan niets op tegen vaste grond onder mijn voeten.

Ik droom regelmatig dat ik kan vliegen; niet een beetje slungelig wapperen, maar hoog boven de grond zweven als een roofvogel. Dat zijn misschien de mooiste dromen die ik heb. Die hoogte is van een andere aard dan op achthoog in de stad wonen zoals ik korte tijd als student heb gedaan. Dat was afschuwelijk, het voelde letterlijk alsof ik hing. De enige ruimte waar ik ooit ben geweest die mij goed beviel en waar ik hoog zat, was een rotskamer in de bergen. Een vriendin en ik hadden een ‘vissersgrot’ voor onszelf geregeld. Het was een uitgehakte kamer in de kliffen direct aan de kust. Verschillende vissers hadden zo’n hut waar ze overnachtten. We ‘kampeerden’ in zo’n ruimte. We zagen en hoorden de Atlantische golven breken en er was een soort leven tussen de bergen en het strand waar we van genoten. Veel vogels, waaronder de kale ibis, geluiden van de zee overdag en ‘s nachts, tijdens eb en vloed, woest en kalm, mensen die heel vroeg met hun ezel op het strand liepen om mosselen te plukken en naar de markt te gaan, vissers die kwamen en gingen en koppels die wandelden. Het strand was weids en de kamer was hoog maar ik heb me geen enkel moment onprettig gevoeld.

Dromen over de lucht en de hoogte zijn ontroerend menselijk, aangezien de zwaartekracht ons lot bepaalt maar wij die blijven uitdagen. We willen altijd de hoogte in om verschillende redenen. Voor steden is dat noodzakelijk. We moeten gestapeld leven gezien de beperkte ruimte die we hebben.

Ik heb me verbaasd over de ervaring met de klei in Zeeuws-Vlaanderen, over hoe mijn menselijke lijf het verschil tussen grondsoorten kan voelen en daar ook een voorkeur in heeft, het bewijs dat mijn lichaam over eigen kennis beschikt waar ik met mijn geest geen toegang toe heb of niet op dezelfde manier. Thuis heb ik uitgezocht hoe het met mijn kleigevoel zit, de bodem van Zeeuws-Vlaanderen blijkt uit zeeklei te bestaan.

Misschien is de manier waarop we de hoogte opzoeken voor mijn soort niet aantrekkelijk; er is veel weerstand in mij, zelfs nu, maar er is vast een manier die wel zou werken, als ik boomtoppen zou kunnen zien, als er veel licht is, als er een buitenruimte is waar ik kan leven op die hoogte. Nu ik dit zo opsom lijkt dat me wel wat, al klinkt het eerder als een boomhut dan als een huis, maar goed.

De ideale wereld die Constant schiep bevond zich boven de grond op palen, een heerlijk labyrint waarin gespeeld en gecreëerd kon worden, een wereld vol avontuur; er is niets functioneels aan. Daar zou ik best kunnen leven, op eenhoog.

Nisrine Mbarki (1977) is een meertalig schrijver, dichter, literair vertaler en programmamaker. In januari 2022 debuteerde ze met haar poëziebundel oeverloos bij uitgeverij Pluim. De bundel werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en voor de Herman de Coninckprijs. Mbarki schrijft poëzie, korte verhalen en theaterteksten. Als literair vertaler vertaalt ze vrouwelijke, feministische stemmen en dichters uit het Arabisch naar het Nederlands.

Meer van deze auteur