Seminyak

De maan kwam op boven Seminyak en de zee rimpelde zilver. Het was prachtig, als je met een koel glas op het strand zou zitten, zoals het luidruchtige gezelschap even verder op het terras voor het Oberoi Hotel. Maar Andi zat boven in een boom belaagd door mieren en muggen. Voor de zoveelste maal richtte hij zijn telelens op de villa enige honderden meters landinwaarts. Het was een fraaie optrek in minimalistische Maya-stijl maar Andi zou graag willen dat hij wat minder stijl had en dat er wat meer gebeurde. Voor de zoveelste keer vroeg hij zich af waarom hij dit deed en voor de zoveelste keer zag hij het knappe gezicht van zijn opdrachtgeefster voor zich, een jonge opkomende Sinetron-ster. Ze speelde de dochter in de dagelijks uitgezonden serie Terang Bulan – heldere maan, hoe toepasselijk dacht Andi – en iedereen kon zien dat zij na de moeder de enige echte ster was. Ze had de lichte huid die elke Indonesiër wilde hebben maar niet had en de smalle, iets gekromde neus die op een Arabisch-Indiase of zelfs een pure Arabische afkomst kon wijzen, heel zeldzaam bij een volk met dopneuzen en dus heel deftig. Maar haar schoonheid was niet de enige reden waarom Andi deze hondeklus bleef doen – dit was zijn tweede nacht in de boom en er waren absoluut meer muggen en mieren dan de eerste, alsof ze wisten dat hij er vanavond weer zou zijn – en hij…

Er bewoog iets in zijn ooghoek en bliksemsnel richtte hij de zware telelens weer op de villa. Niets bewoog, nog geen Maya-draperie. In plaats daarvan kwam een van Bali’s schurftige en lelijke honden uit de schaduwen in een plas maanlicht gestapt, rekte zich uit en stapte weer verder. Waar dacht hij ook weer aan? Aan zijn na aftrek van onkosten buitengewoon lage gage als hij deze klus ooit zou klaren? Nee. Aan de fraaie neus van de Sinetron-actrice? Ayu Z. heette ze, fraaie naam ook. Zoiets was het.

Luid gelach golfde vanaf het Oberoi-terras over het strand. Mazzelaars, klootzakken, vast Australiërs of Duitsers. En nu wist Andi weer wat ie dacht. Het was Ayu Z.’s manier van praten, ze sprak het Californi-Indo-Engels van de nieuwe rijken van Indonesië die hun kinderen liefst naar L.A. of Frisco stuurden voor hun opleiding. Opdat iedereen wist hoe rijk en deftig ze waren, spraken ze ofwel Engels doorspekt met veel Indonesische woorden ofwel Indonesisch doorspekt met Engelse woorden, liefst natuurlijk met een Californisch accent. Andi had gedurende zijn eerste jaren in Indonesië rondgehangen met een groep van deze Little Rich Kids. Ze waren heel vriendelijk geweest maar echt vrienden waren het nooit geworden. En daarom bleef hij in deze boom zitten, omdat Ayu ook dat taaltje sprak? Nee, dat klopte niet. Hij was ook eigenlijk te moe om te denken na bijna 48 uur zonder slaap.

Andi zat in de boom om de verloofde van Ayu Z. te betrappen, een jongen van dezelfde raciale perfectie als zij en behalve haar verloofde ook haar tegenspeler in dezelfde Sinetron maar met nog geen kwart van haar sterrenpotentie. Andi volgde de verloofde al twee dagen in wat overduidelijk een overspelig lang weekend was. In zijn hoofd draaide Andi de foto’s af die hij tot nog toe had gemaakt van de verloofde met zijn lover, een grote, blonde westerling, een bule zoals het in Indonesië heet. De twee mannen voor de deur van de Maya-villa maar niet binnen omdat Maya-draperieën ieder helder zicht belemmerden. Op het terras voor het Oberoi, heel amicaal maar niet meer dan dat. Loungend bij club Kudeta, bepaald amicaler maar niet handtastelijk zoals de andere gebronsde en bronstige homoparen en weer geen foto die dit duidelijk kon bewijzen. Dan shoppend in Seminyak, de ene boetiek na de andere, dan voor de deur van een massagesalon waar Andi onmogelijk met zijn camera binnen kon struinen en ten slotte dansend in Club 66. In de laatste club hadden ze samen de toiletten bezocht maar daarvan had Andi geen foto. Alle andere foto’s bewezen niets, het zouden zomaar twee vrienden kunnen zijn. Met horror dacht Andi aan de mogelijkheid dat deze nacht niets zou opleveren en dat ie nog een dag achter ze aan moest, weer die boetiekjes, weer dat terras. Nee, niet nog een dag. Het moest vannacht gebeuren en tegen beter weten in veegde hij het zweet voor de zoveelste keer van zijn hoofd en richtte hij zijn telelens op het roerloze tafereel van de Maya-villa in het almaar betoverende maanlicht.

Het werd licht en Andi wilde net zijn wake opgeven om niet in de gaten te lopen van schelpenvissers en de eerste joggers op het strand, toen het toch nog gebeurde. De terrasdeur van het Maya-huis ging open en het liefdespaar vertoonde zich. De bule was geheel naakt en zijn buitenmaatse apparaat bungelde vrijelijk tussen zijn gespierde en gebruinde benen. De verloofde droeg alleen een slechtzittende tanga die niet kon verhullen dat hij niet zo rijk geschapen was. Een houseboy bracht koffie en croissants en tussen twee happen door wisselden de twee een heuse after-sex-liefdeskus uit. Andi keek snel op zijn display of de leuter van de bule er goed op stond – als iets zijn opdrachtgeefster kon overtuigen dan was het deze jongen – en met een zucht van verlichting liet hij zich uit de boom zakken.

Terwijl hij over het strand liep, sms’te hij naar zijn cliënte: ‘work done, arrive back Jkt today.’

Binnen enkele seconden sms’te ze terug: ‘9pm my apptmnt.’

De zon stond al boven de bomen toen hij bij zijn low-budgethotelletje kwam. Hij douchte lang, at een gigantisch ontbijt en sliep een paar uur. Op weg naar het vliegveld liet hij de digitale foto’s A3 afdrukken bij een Chinese toko. In de schemering vloog hij boven Java, de donkere vlakken van de eindeloze rijstvelden, de kronkelingen van de rivieren die allemaal noord-zuid liepen en af en toe het donkere oog van een vulkaan.

Terwijl hij door een stapel vakliteratuur bladerde, enkele van de pakweg twintig regelmatig in Indonesië verschijnende roddelbladen – Ayu Z. kwam in bijna alle voor! – was Andi intens tevreden met zichzelf. Als Ayu Z. een echte ster werd, zou hij alleen nog voor de groten kunnen werken. Misschien kon hij zelfs iemand inhuren voor het hondenwerk – de stake-outs, het volgen en vooral het eindeloze wachten – dan kon hij zich tot de klantenbinding beperken, Sinetron-sets bezoeken, brunchen in de grote hotels, een nieuwe auto of misschien zelfs een beter appartement betrekken. Misschien was dit wel het begin van betere tijden.

Tegen negenen stuurde Andi zijn aftandse Toyota Kijang over het helverlichte bouwterrein van The Pakubuwono Platinum Elite Penthouses & Condominiums. Ayu Z. woonde in de enige reeds bewoonbare toren, opgetrokken volgens de laatste Jakartaanse mode, een combinatie van minimalistische Art Deco, Gallo-Romaans, Barok en wellicht zelfs iets Maya. Stipt om negen uur stond hij voor haar deur, enveloppe met foto’s onder de arm.

Ze deed zelf open, vermoedelijk omdat ze geen huishoudelijke staff in de buurt wilde hebben bij deze kwestie, heel petite, tiptop gekleed in iets wat Andi als modieus herkende uit de laatste Tatler. Ze stak haar kleine hand uit, fris gemanicuurd en Andi voelde zich enorm groot en lomp maar nog steeds erg content met zichzelf.

‘Zo goed je te zien, Andi! Ik begon me al zorgen te maken!’ riep ze, terwijl ze hem het vrieskoude appartement in leidde, ‘Zo goed dat je terug bent, ik wilde je nog uitnodigen voor dat feest laatst, maar dat is al voorbij, maar morgen is er weer wat, kan je eindelijk kennismaken met mijn vrienden, iedereen is dying to meet you, ya.’

Ze chatte met schelle stem aan één stuk door en in een razend tempo, alsof ze haar rol in de Sinetron speelde. De gemiddelde Sinetron klonk als een doorlopende familieruzie.

‘Waarom ga je niet een keer mee eten met ons allemaal, Blowfish of de Dragonfly?’ schalde haar stem door de ijzige ruimte terwijl ze hem een plaats wees in wat vermoedelijk een minimalistisch zitje was maar wat hij nog niet als zodanig had herkend.

Dit ging goed, heel goed. Andi was wijs genoeg om de holheid van de uitnodiging te herkennen, zijn klanten zeiden wel vaker rare dingen bij dit soort besprekingen. Maar het zou toch wel gek lopen als hij hier niet nog meer business aan overhield. Hij gaf haar de enveloppe en keek discreet naar de dichtstbijzijnde muur.

Eerst was er gescheur (de enveloppe), dan geritsel van papier (zijn foto’s!). En toen klonk er een geluid alsof er een heel harde noot werd gekraakt of er een zeer strak gespannen lijn knapte of iets dergelijks.

Andi keek naar Ayu Z.

Haar gezicht was paars.

‘Pegooooo luuu, luuuuuullllll,’ snerpte door de ruimte, gevolgd door een hele rij andere Indonesische obsceniteiten die Andi het laatst had gehoord in de niet zo deftige disco’s van Tanah Abang. Ze smeet de foto’s naar zijn hoofd, daarbij overgaande op een voor hem onbekende taal met veel sis- en keelklanken. Nu greep ze een zwaar minimalistisch object van glas dat een asbak zou kunnen voorstellen en Andi kwam snel overeind en probeerde struikelend over minimalistische meubelstukken de deur te bereiken. Hij was halverwege toen ze buiten adem raakte, stilstond, op adem kwam en haar tirade hervatte in weer verstaanbaar Californi-Indo: ‘We all stray you, Mr Stupid Private Investigator! Vreemdgaan is onze nationale hobby, pegooo luuu! Ik zou zelfs met JOU vreemdgaan stommeling, gewoon voor de lol. Sta stil ndasmu als ik tegen je praat, als je ook maar een gram hersens had gehad, dan had je deze foto’s niet gemaakt. Elke vriendin van mij was okay geweest. Mijn moeder, GEEN PROBLEEM, een kip was nog okay geweest, hij naait toch alles wat los en vast zit.’

Ze stond voor hem en priemde een dunne vinger in zijn ribben: ‘Maar niet deze bule, niet die witte man met die reuze peler torpedo, you should ’ve known better man. Snap je ’t nu werkelijk niet? Enig idee wat deze foto’s voor mijn carrière kunnen doen? Man, ze zeiden dat je discreet was…’

‘Maar, maar,’ stamelde Andi, ‘ik sta garant voor absolute vertrouwelijkheid…’

‘Vertrouwelijkheid di PANTAT GUE, PEGOOOO LUUUUU! OUT, OUT, OUT.’

Met haar steeds scherper priemende vinger stuurde ze hem achteruit struikelend het appartement door. En even later stond hij weer op de gang. Hij was nog geen tien minuten binnen geweest. Hij probeerde door de brievenbus te roepen dat ze hem nog niet betaald had, tot hij zag dat de brievenbus, stijl Parijs jaren twintig, er alleen voor de sier op zat. Pas nadat hij haar ge-sms’t had dat hij op de deur zou blijven bonken tot ze hem had betaald, ging de deur op een kiertje open en smeet een smalle hand een rode wolk honderdduizend rupiah-biljetten de gang op. Op zijn knieën raapte hij het geld bij elkaar. Dit was definitely zijn laatste klus in de filmbusiness, dacht hij, met enige spijt.

Kota

De volgende ochtend regende het in Jakarta. De hemel zag vaalbruin en de straten waren rood van de modder. Andi’s oude Kijang wilde niet starten en vanwege de regen waren alle taxi’s bezet. Na een halfuur wachten onder een druipende boom vond hij een lege Prestasi-taxi, ondanks de naam met stip de slechtste transportonderneming van de stad. De oude Ford Laser zat vol met babykakkerlakken en het ventilatiesysteem lekte koolmonoxide, zodat Andi het raam moest openen om niet te stikken en noodgedwongen de uitlaatgassen van een miljoen andere auto’s inademde.

Op dit soort dagen kleurde Andi’s gemengde bloed stralend wit en haatte hij Indonesië, haatte hij zichzelf en de ruim zestig procent van zijn bloed die Indonesisch was. Op dit soort dagen deed hij er verstandig aan thuis te blijven, fish ’n chips te eten of pizza en rugby of voetbal te kijken tot hij weer zichzelf was, de relaxte bijna honderd procent Indonesiër. Maar nu was hij al het huis uit, op weg naar zijn kantoor. Hij kon niet meer terug.

Zijn kantoor was gevestigd in een verf-bladderend koloniaal pand met hoge plafonds, massieve zwart geworden teakbalken en dikke teakplanken vloeren. Zoals het meeste vastgoed in Kota, het centrum van het oude Jakarta, was het eigendom van een Chinees conglomeraat. De Chinezen wilden het al jaren terug afbreken en vervangen door veertig verdiepingen glas en beton toen de Azië-crisis uitbrak en de Indonesische economie in een schijnbaar oneindige depressie raakte. Omdat het al die tijd eigenlijk zou worden gesloopt, werd het gebouw niet onderhouden. Het dak en de meeste leidingen lekten en bij zware regen kwamen sommige muren onder stroom te staan. Maar het was goedkoop en Andi en zijn kleine staf pasten er goed in.

‘Goedemorgen Pak Teguh,’ bracht Andi – uitlaatgassen hoestend – met enige moeite uit. De Satpam zat op een van ouderdom glimmend bankje naast de deur een kreteksigaret te roken. Hij was een gepensioneerde politieman, gekleed in het gebruikelijke witte fantasie-uniform met epauletten en tressen, die tegelijk de taken van conciërge, parkeerwacht en bewaker waarnam. Andi wachtte ongeduldig tot de man overeind was gekomen en model had gesalueerd. Teguh betekent ‘sterk’ in het Indonesisch, maar Andi was bang dat een beetje windvlaag de man fataal kon worden.

Op de overloop naar de eerste verdieping stapte Andi in een grote plas water. De plas was nieuw en Andi was er niet op bedacht geweest zodat zijn sokken en de onderkant van zijn broek nat waren gespat. Aan het zwart uitgeslagen teak te zien, stond het water er al even en het was uiteraard bij niemand opgekomen er iets aan te doen. Zijn humeur was al niet best, maar nu werd hij pas echt chagrijnig.

In het kantoor zat zijn secretaresse Tri ingespannen patience te spelen op haar computer. Ze merkte hem pas op toen Andi zijn notebook, dat hij altijd in zijn tas bij zich droeg, al uit had geklapt op zijn bureau en het apparaat had opgestart.

‘Morning Pak Andi!’ zei ze opgewekt.

Toen ze bij hem in dienst kwam hadden ze Engels gesproken – Andi’s Indonesisch was nog wat ondermaats indertijd – en het was op de een of andere manier hun voorkeurstaal gebleven. Maar af en toe switchten ze naar Indonesisch en heel soms zelfs naar het Nederlands dat bij haar thuis nog werd gesproken.

Geërgerd door het patiencespel, het water op de overloop, door alles eigenlijk, zelfs door zijn eigen slechte humeur, moest Andi zich inhouden om niet tegen haar te gaan schreeuwen. In plaats daarvan keek hij de post op zijn bureau door, sorteerde de brieven uit en hield zoals gebruikelijk alleen een stapel rekeningen over.

‘Er zit een nieuw lek op de overloop,’ zei hij tegen Tri toen hij zijn ergernis enigszins onder controle wist.

‘Oh ya Pak Andi, dat klopt, het lekt al sinds je weg bent!’ zei ze alsof ze hem een plezier deed met deze mededeling.

Ze stond op en begon voor zichzelf instantcappuccino te maken bij de waterdispenser. Andi’s lichaam schreeuwde om koffie. Maar hij had op kantoor de Europese methode geïntroduceerd om koffie voor jezelf te halen en alleen voor een ander als je daar zelf zin in had. In het Westen moest dit het effect hebben dat ondergeschikten met plezier iets deden voor de baas. Maar bij Tri werkte het niet. Sinds de introductie van de Europese methode had ze tenminste nooit meer koffie voor hem gemaakt.

‘Heb je de brief van de bule gezien?’ vroeg ze afwezig.

‘Welke brief?’ Met woedende handgebaren rommelde hij tussen de rekeningen en de andere spullen op zijn bureau.

‘Och, hihi, hij ligt nog op mijn bureau,’ giechelde ze, ‘sorry hoor, ik breng hem wel even.’

Andi moest zich inhouden om niet op te vliegen en de brief uit haar hand te rukken. Zich verbijtend wachtte hij tot ze was opgestaan en om haar bureau was gelopen en de ruimte was overgestoken. Zoals de meeste Indonesiërs deed ze het liefst kalm aan en meestal kon Andi hier heel goed tegen. Anders dan een westerling, zou een Indonesiër niet snel aan stress lijden. Maar nu had hij erg veel zin om haar een enorme schop onder de kont te geven, zoals ooit zijn legerinstructeurs met hem deden als hij niet meer kon lopen van vermoeidheid met dertig kilo wapens en bepakking. Ze moest iets van zijn ingehouden woede hebben gevoeld, want de laatste meters versnelde ze iets om de enveloppe net buiten zijn bereik op de punt van zijn bureau te leggen.

URGENT stond er op de ene zijde en CONFIDENTIAL op de andere. Er was geen postzegel of stempel, geen wonder, want met dit soort teksten kwam geen brief ongeschonden een Indonesisch postkantoor uit.

‘Hoe weet je dat ie van een bule afkomstig is?’ gromde Andi.

‘Satpam zei dat ie werd bezorgd door een auto met een blonde dame,’ zei Tri.

Andi scheurde de enveloppe open. De brief was geprint op A4 en luidde als volgt:

Dear Mr Jansen,

I need to talk to you about a matter of the utmost importance. Please contact me on this handphone number.

A.

De ‘A’ was handgeschreven, zo ook het handphone nummer en een paraaf. Ongetwijfeld het handschrift van een vrouw, concludeerde Andi, en tien tegen een eentje met een schuinsmarcherende echtgenoot. Hij zuchtte. Voor hij naar Indonesië was verhuisd, had Andi hetzelfde beroep uitgeoefend in Londen en toen dat niet meer ging in Amsterdam. Het was indertijd als tijdelijk bedoeld, een laatste redmiddel tot hij iets beters had. Het laatste redmiddel duurde nu al enkele jaren en Andi vreesde weleens dat het daarbij zou blijven. Zowel in Londen als in Amsterdam, en nu ook weer in Jakarta, waren negen van de tien van zijn cliënten bedrogen vrouwen van in de veertig, met Ayu Z. als een van de weinige jeugdige uitzonderingen.

Hij belde het nummer met zijn handphone. Een vrouwenstem antwoordde: ‘Anna’, en aan die twee lettergrepen kon hij meteen horen dat ze Brits was. Andi introduceerde zichzelf en ze gaf hem een adres in Menteng, niet ver van zijn kantoor. Hij beloofde er met een halfuur te zijn.

‘Tri,’ vroeg hij kortaf, terwijl hij zijn notebook weer inpakte, ‘iets dat ik moet weten voor ik wegga?’

Het was een vraag die je, zo had hij geleerd, nooit te vaak kon stellen aangezien Tri, ook weer naar ’s lands wijs, belangrijke zaken pas op het allerlaatst aan de orde stelde.

Ze keek enige tijd nadenkend naar het plafond, waar zich zo zag Andi diverse nieuwe vochtplekken hadden gevormd. Na een tijdje zei ze: ‘Hm, nee Pak Andi, ik geloof het niet…’

Andi wachtte nog even en toen ze niets zei en zich weer concentreerde op haar spelletje patience, liep hij de gang op, nu voorzichtig door de plas water stappend om zijn broek niet nog natter te maken. Halverwege de trap hoorde hij Tri’s stem ‘oh ya’ roepen en haar stoel schuiven.

‘Pak Andi,’ klonk het door het trappenhuis, ‘sorry, was ik vergeten, maar je moet de elektriciteit nog betalen en de petty cash is op.’

Doorlopen was geen optie, evenmin als niet betalen of Tri in haar sop laten gaarkoken. De Indonesische elektriciteitsmaatschappij was goed voor minstens één black-out per week alleen al in Jakarta, daarmee iedere poging blokkerend om het land naar de eenentwintigste eeuw te tillen. Niettegenstaande de beroerde dienstverlening werden wanbetalers ogenblikkelijk afgesloten.

Andi liep terug tot aan de rand van de plas op de overloop. Tri stond aan de andere kant van de plas, met een rekening in haar hand. Andi zag dat ze op kousenvoeten was – sokken die net als een handschoen ook de tenen afzonderlijk bedekken, zodat je er slippers mee kan dragen – en stapte voor de derde keer deze ellendige morgen in dezelfde plas maar met te weinig geduld, zodat het water nu echt in zijn schoenen stond. Hij keek op de rekening, zocht in zijn zakken naar cash en vond zowaar een hele stapel; oh ja, het Sinetron-geld natuurlijk. Hij telde het benodigde bedrag uit in Tri’s hand en toen hij klaar was, had hij nog net genoeg geld om een taxi naar Menteng te nemen.

Buiten was het zowaar droog geworden. De zon brandde door de moessonwolken en de gele damp sloeg van de daken. Overal gorgelden goten en stonden gigantische door de modder rood geworden plassen. Auto’s reden langzaam van plas tot plas, af en toe tot de assen wegzinkend waar de gaten in de weg door het water niet zichtbaar waren.

Op weg naar Menteng – ditmaal in een redelijk schone Dian-taxi – kwam Andi langs het presidentieel paleis, een van de weinige goed onderhouden Nederlandse koloniale gebouwen in de stad. Gewapende wachten stonden als bevroren naast hun wachthuisjes voor het paleis. Tegenover de wachten was de gebruikelijke demonstratie, demo zoals de Jakartanen het noemen. De doorsnee demo bestond uit ingehuurde demonstranten die voor een maaltijd en wat cash een paar uur kwamen schreeuwen. Dit was een heel kleine demo, wellicht echte idealisten of studenten, althans mensen zonder geld om back-up in te huren. Een kleine tweehonderd jonge mannen in de lange jurken van de zelfverklaarde Ware Gelovigen riepen iets onverstaanbaars in de richting van het paleis. Even verder stonden de gammele bussen die waren gehuurd voor hun traditionele protestmars door de stad tot aan het paleis, waarbij de demonstranten onveranderd met dramatisch wapperende vlaggen op de daken van de bussen zaten. Op een spandoek stond in het Indonesisch WEG MET HET COMMUNISME!

‘Idioten,’ mopperde Andi, nog steeds in een niet al te best humeur, tegen niemand in het bijzonder. Maar de taxichauffeur, een Betawi op leeftijd, haakte meteen in: ‘Ach die kinderen, laat ze eens werk zoeken. Er zijn helemaal geen communisten in Indonesië!’

Andi had meteen spijt dat hij hardop had gesproken. Betawi’s waren minstens zo fameus om hun vlotte tong, en dan vooral hun cholerische geklaag, als hun Jordaanse en Cockney soortgenoten in de andere hoofdsteden waar Andi had geleefd. De man bleef maar doorgaan over wat er allemaal niet deugde aan de jongste generatie, spoedig uitkomend op zijn eigen talloze problemen, waaronder een veeleisende vrouw, dure schoolgaande kinderen en dalende taxi-inkomsten. Andi liet de man praten en liet zijn ogen onderwijl dwalen over de bekende gevels van Menteng. De jaren-twintig-villa’s, rode daken en witte muren, de parken en plantsoenen in Nederlandse stijl en de enorme bomen, alles in een nu vriendelijk zonlicht. Misschien dat het toch nog wat zou worden met deze dag.

Dit is het begin van De Koning van Kwitang, dat ik tot taxi-roman heb gedoopt omdat het bijna helemaal is geschreven in de taxi’s waarmee ik mij de afgelopen jaren verplaatst heb door de Indonesische hoofdstad Jakarta. Een klein deel kwam tot stand op het strand van Bali

Max de Bruijn (1966) werkte na zijn geschiedenisstudie bij het Rijksmuseum in Amsterdam. In 2002 verscheen zijn roman Expats. Van 2003 tot 2008 woonde en werkte hij in Jakarta.

Meer van deze auteur