‘En daarom moet je weten: ik veroordeel je nu tot de verdrinkingsdood!’ Dit is het vonnis dat de vader tegen het eind van Kafka’s verhaal Das Urteil over zijn zoon uitspreekt. Het komt als een schok voor de lezer, net als voor zoon Georg zelf. Maar niet alleen de veroordeling, ook de voltrekking ervan is choquerend. Dat ligt voor een deel aan de snelheid waarmee die tot stand komt: meteen nadat zijn vader het vonnis heeft gesproken, rent Georg het huis uit, steekt een drukke verkeersstraat over, zwaait zich over de reling van een brug en laat zich in de rivier vallen. Dat het vonnis ons zo sterk aangrijpt komt bovendien doordat de veroordeelde zelf, zonder dat er een andere instantie wordt geraadpleegd, tot onmiddellijke tenuitvoerlegging overgaat. De veroordeling wordt overigens ook nog eens niet uitgesproken door een neutrale partij maar door de aanklager zelf. De jurist Kafka speelt hier met onze verwachtingen ten aanzien van juridische en morele categorieën, die reeds door de titel van zijn verhaal bij de lezer worden opgeroepen. Ten slotte is er nog de nuchtere, enigszins afstandelijke taal van het verhaal, die (vergelijkbaar met In der Strafkolonie) geen recht lijkt te doen aan de verschrikkelijke inhoud ervan.

We weten niet of Georg daadwerkelijk verdrinkt – hoe machtig is de vader, hoe machtig zijn woorden? We blijven eveneens in het ongewisse over het lot van de vader, nadat die zijn vonnis heeft geveld. We ervaren nog net dat hij met een klap op het bed valt, terwijl Georg (met ons) de deur uit rent. Niets weerhoudt ons ervan over het lot van vader en zoon te speculeren (wellicht sterft juist de vader en wordt de zoon gered?), maar in de tekst zelf, wanneer we ons daaraan willen houden, staat er niets over.

Wellicht omdat het verteltechnisch uit de lucht komt vallen en omdat de oudtestamentisch aandoende constellatie van de veroordelende vader en de zich naar het vonnis schikkende zoon bovendien vanuit onze menselijk-culturele ervaring zo verschrikkelijk is, zijn er talrijke interpretaties van juist deze tekst van Kafka verschenen – en het eind is niet in zicht. Er bestaan biografische, thematische, receptie-esthetische, sociaal-historische, psychoanalytische, gendertheoretische en nog veel meer soorten interpretaties van heel Kafka’s werk, maar bovenal van ‘Het vonnis’. Kafka’s eigen hints in brieven en dagboek helpen overigens niet erg. Temeer daar hij van zijn suggesties uiteindelijk meent: ‘Zeker ben ik daar ook niet van.’ Wat in de loop van de receptiegeschiedenis verder opvalt, is dat dit verhaal velen aanleiding geeft tot een hoge mate van hineininterpretieren. De Amerikaans-Duitse literatuurwetenschapper Gerhard P. Knapp maakt in een zeer lezenswaardig artikel uit 2009 korte metten met een paar mooie staaltjes daarvan. Er is bijvoorbeeld geen enkele aanleiding het verkeer uit de laatste zin van ‘Het vonnis’ (‘Op dat moment ging over de brug een haast eindeloze stroom verkeer’) als verwijzend naar geslachtsverkeer te lezen. En dat een deel van de Amerikaanse critici te weinig Duits kent om te beseffen dat het woord ‘Früchtchen’, waar de vader de zoon in het verhaal boosaardig mee aanspreekt, een gebruikelijke uitdrukking voor een onopgevoed kind was (volgens Knapp is het in Zuid-Duitsland nog steeds gangbaar), leidde eveneens tot ongemotiveerde en wilde speculaties over de betekenis ervan.

De onbevattelijkheid van het verhaal wordt mede veroorzaakt doordat voor de lezer essentiële informatie niet wordt verstrekt en de werkelijkheid bovendien vanuit twee contrair-subjectieve posities, die van zoon en die van vader Bendemann, zonder commentaar wordt weergegeven. Er is bij nader inzien erg veel onzeker in het verloop van het verhaal. Dat kenmerkt veel van Kafka’s teksten. Hoeveel blijft er bijvoorbeeld niet volstrekt raadselachtig in Het proces? De eerste alinea van ‘Het vonnis’ zet je echter op het verkeerde been, die is namelijk geschreven in een soort negentiende-eeuwse gedetailleerd-realistische stijl met een alwetende verteller, waardoor je als lezer denkt dat je ‘de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid’ wordt voorgeschoteld. Maar meteen daarna zien we ons geconfronteerd met een verteller die als een soort camera achter Georg is opgesteld en zijn levenssituatie uitsluitend door diens eigen ogen belicht.

Georg gaat het voor de wind. Hij heeft grote stappen gezet op weg naar een burgerlijk geslaagd leven, terwijl zijn vriend in den vreemde een leven leidt dat in vergelijking tot het zijne mislukt is. Tenminste, dat is de indruk die wordt opgeroepen door de weergave van Georgs gedachten, met zinnen waarin wel erg vaak woorden voorkomen als ‘scheen’, ‘misschien’ en ‘klaarblijkelijk’. Toch is de conclusie waarmee de vierde alinea begint een stellige: ‘Om deze redenen’. En doordat de verteller eerder de suggestie wekte alwetend te zijn, stellen we geen vragen meer, maar nemen aan dat hij het bij het rechte eind heeft. Zo worden we meegetrokken in Georgs zelfovertuigingsstrategie. Dat geldt ook voor de constructie van diens eigen leven, die ons door de verteller via de gedachten van Georg in de alinea’s hierna wordt gepresenteerd. De belangrijkste gebeurtenis die klaarblijkelijk een omslag in Georgs leven teweeg heeft gebracht, is de dood van zijn moeder, ongeveer twee jaar geleden. Sindsdien is zijn rol in de zaak van zijn vader veel belangrijker geworden. Over de oorzaken van deze verandering speculeert Georg/de verteller weer: driemaal komt het woord ‘misschien’, eenmaal ‘zeer waarschijnlijk’ en eenmaal ‘ongetwijfeld’ voor.

Aan Georgs plotselinge besluit zijn vriend te melden dat hij zich heeft verloofd met Frieda Brandenfeld, een meisje uit een welgestelde familie, heeft diezelfde verloofde bijgedragen. Zij wil, in elk geval op de bruiloft, zijn vrienden leren kennen en voelt zich gekrenkt door Georgs weigering deze vriend uit te nodigen. Bovendien spreekt zij de raadselachtige zin: ‘Als je zulke vrienden hebt, Georg, had je je helemaal niet moeten verloven.’ Net zoals voor de veroordeling door Georgs vader later in het verhaal hebben we weinig informatie over de redenen die ten grondslag liggen aan deze uitspraak. Wat bedoelt Frieda? Communicatief en verteltechnisch bezien belangrijker dan haar motief is echter het feit dat Georg zich dat niet expliciet afvraagt. Zijn reactie heeft uitsluitend betrekking op de verloving zelf. Dat hij in dat verband van ‘schuld’ spreekt, is, voor zover niet ironisch bedoeld, niet bepaald complimenteus. Alle drie de aspecten, Frieda’s kritiek, Georgs communicatieve omissie en het woord ‘schuld’, wijzen vooruit naar het gesprek tussen Georg en zijn vader, en daarmee naar het uiteindelijke vonnis.

De confrontatie tussen vader en zoon wordt al gesymboliseerd in het tegenovergestelde aanzicht van de kamers van beide mannen. Die van Georg werd in de eerste alinea beschreven als licht en met uitzicht, terwijl die van zijn vader donker is en uitkijkt op een hoge muur. De vader, die we ook weer zien door de ogen van Georg, maakt een wat verwaarloosde indruk. Hij eet weinig, ziet slecht, zit bij slecht licht in een afgesloten ruimte, draagt niet geheel schoon ondergoed. Zijn toestand is niet merkwaardig, gezien het feit dat zijn vrouw twee jaar geleden is gestorven. Wel valt op dat Georg geen tekenen van medelijden vertoont. Wat hij aan de zorg voor zijn vader in gedachten verwoordt, wordt samengevat in de zinsnede: ‘Het was beslist ook zijn plicht geweest […]’. Het besluit zijn vader na zijn huwelijk in huis te nemen, komt uit dat plichtsgevoel voort. Bevreemdend is verder de tegenstelling in de indrukken die we van de gestalte van Georgs vader krijgen. Bij binnenkomst percipieert Georg hem als ‘nog altijd een reus’, terwijl hij diezelfde reus weinig later in zijn armen naar bed draagt. Het lijkt er eerder op dat de vader die Georg van kantoor kent, hem nader is dan de privépersoon die hij in diens eigen kamer ziet (‘In de zaak is hij toch heel anders, dacht hij, kijk hem hier breeduit zitten met zijn armen over elkaar.’)

Wanneer we de communicatie tussen vader en zoon onder de loep nemen, valt op dat beide mannen voornamelijk langs elkaar heen praten. Het is al enigszins merkwaardig dat Georg, alvorens de brief aan zijn vriend op de brievenbus te doen, eerst zijn vader van de inhoud op de hoogte wil stellen. Zijn vaders reactie is meteen lichtelijk agressief, wat gezien het voorafgaande niet te verwachten was. Het woordje ‘weer’ in ‘En nu ben je weer tot een ander besluit gekomen?’ roept de indruk op van een mate van wispelturigheid bij Georg, waar we verder geen aanwijzingen voor hebben gekregen. De vader insisteert met nogal heftige bewoordingen dat Georg hem ‘de volledige waarheid’ zegt en vraagt dan insinuerend: ‘Heb je werkelijk die vriend in Petersburg?’ Nadat Georg een poging heeft gedaan om zijn vader van dit thema af te leiden door maatregelen ter verbetering van diens toestand voor te stellen, concludeert de vader: ‘Je hebt geen vriend in Petersburg.’ Nu blijft er voor Georg niets anders over dan uit te leggen om wie het gaat. In de tussentijd kleedt hij zijn vader uit en draagt hem naar bed.

Waar Georg intussen helemaal niet op in is gegaan, zijn de terloopse verwijten die de vader hem maakt: ‘Sinds de dood van onze dierbare moeder zijn er bepaalde minder fraaie dingen gebeurd.’ Hij suggereert dat Georg hem bij de bedrijfsvoering buitensluit en hij insinueert dat die zich te weinig heeft aangetrokken van de dood van zijn vrouw, Georgs moeder. Gespreksanalytisch gezien zijn er veel tekenen die erop wijzen dat de vader aandacht van Georg wil. Hij voelt zich verwaarloosd – daarmee strookt overigens dat Georg zich eerder in het verhaal realiseert dat hij al maanden niet in de kamer van zijn vader is geweest. Op de woorden van zijn vader reageert Georg echter ‘verlegen’ en met afwerende gesprekstactieken. Voelt hij zich schuldig of is hij geïrriteerd? We weten het niet, volgen alleen zijn krampachtige maar vergeefse pogingen de toestand te normaliseren. Dat lukt niet. En de vader doet het ergste wat een vader met een zoon kan doen: nadat hij zijn zoon eerst heeft verteld dat hij liever diens vermeend mislukte vriend als zoon had gehad, komt hij tot het uiteindelijke doodvonnis. Communicatief gezien is dat te lezen als een ultieme schreeuw om aandacht. En ook nu wordt daar geen gehoor aan gegeven. Wél geeft Georg gehoor aan het vonnis zelf – daarmee laat hij zien hoe weinig sterk het in de brief verwoorde eigen levensverhaal, en daarmee zijn eigen persoonlijkheid is. Absoluut hiërarchische verhoudingen laten geen ruimte voor menselijkheid. In dat opzicht is Kafka’s absurdistische tekst geheel realistisch.