Gemeenschap

Zich seksueel te onthouden heeft Eddie Combo geleerd tijdens of vlak na de korte, felle verhouding met de wellustigste jonge vrouw van de aardbol, al beperkte die zich binnen de bewuste tijdspanne tot de circumferentie van de stad Amsterdam in de provincie Noord-Holland, en daarbinnen tot een cirkel met een straal van honderd meter, zijnde het hart van de voormalige volkswijk Jordaan, centrum ad hoc van het heelal omwille van de hartslag van de geilheid, nawee van de oerknal. 

Hitsig en leergierig, niet per se onverzadigbaar maar zinnelijk op een optimale manier die inhield dat het kon als het moest, en moest als het kon, kwam Rachab op het godgezonden ogenblik in zijn leven als geroepen, zodat het leek of hij haar naam al op zijn lippen had voor hij haar zag, en omgekeerd of ze op hem toeliep om te vragen of hij wist dat ze zijn naam al op haar lippen had. De toevallige ontmoeting vond plaats op straat. Binnen twee minuten lagen ze op zijn divan drie hoog te neuken. Eddie geeft toe, het had sneller gekund. Maar hij had nog nooit zo lekker geneukt. En hij heeft nooit meer zo lekker geneukt. 

Was die ene keer niet genoeg? Sindsdien, daarna, steeds opnieuw, ‘s morgens, ‘s avonds, thuis, buiten, in treinen, bussen, duinen, meren, te land, ter zee en in de lucht, hij kon geen plaats meer bedenken waar het niet vanzelf sprak tot het moment waarop het stokte. Nee, het stokte niet, het stopte. Het hield gewoon op. Als zij het wilde deed hij het niet. Als hij het wilde was zij er niet. Het stopte. Vervolgens zou hij zich zeer geruime tijd geheel onthouden. 

Het precieze moment wil hij definiëren aan de hand van een terugblik die eraan voorafgaat. Ze hebben elkaar benaderd als twee ongelijken. Ze waren ongelijk qua lichaam en qua handelwijze. Telkens als ze, na elkaar ongelijk benaderd te hebben, bijeenkwamen, vierden ze de hereniging door alles wat ze niet gemeen hadden te benadrukken. 

Zo ontstond een band. Hij hoeft het de lezer niet uit te leggen. Wat hij zichzelf wil uitleggen opdat de lezer het ook snapt betreft de wijze waarop een van beiden, het maakt niet uit wie het was, zich onttrok aan de ongelijkheid van de benadering, zodat ze al samenkwamen, daar de ene de andere volgde, voor ze zich hadden verenigd. 

Ook dit schiep een band, door sommigen een verhouding genoemd, voor hen een belemmering van de viering die voorschreef dat ze, stereometrisch gezien, incongruentie paarden aan de behoefte in een plat vlak plaats te nemen om samen te vallen. Het weerhield ze er niet van ongelijk te kunnen worden, maar het accent was verplaatst van de premisse als conditie naar de conditie als middel. Rachab, aan het begin van een lange avond, staat tegen de radiator om haar billen te masseren en ontbloot op Eddie’s verzoek haar borsten. Volbloed gazellen los in de wei, Salomo lust er wel pap van. 

De avond is nog lang, maar Eddie wil niet wachten. Rachab plaagt. Ze heeft haar borsten weer bedekt en gebruikt de tijd om hardop te denken. 

Het is ongelofelijk, begint ze. Hoe snel, vervolgt ze. Je een man, specificeert ze. Kan opwinden, besluit ze. Ze ontbloot haar borsten opnieuw en bedekt ze weer. 

De avond is nog lang. Wat ze zegt is waar. Maar waartoe zegt ze het? Opdat haar ongeloof zijn devotie tart? 

Dit was nog niet het moment. Toch begon vanaf deze avond, waarop Eddie haar iets voor middernacht na te lang te hebben gewacht van haar ongelijkheid overtuigde, al was het niet volgens de praktijk van de theorie hoe ongelofelijk snel een vrouw een man, in dit geval Eddie, kan opwinden, de met de dag, de keer, de plek, de sensatie, de indruk toenemende overtuiging, gebaseerd op ongeloof, dat Rachab een industrie was in plaats van het levende bewijs een uitzondering te vormen op de regel dat je het niet doet omdat je wel iets anders aan je hoofd hebt. 

Ander beeld, niet veel later, afkomstig uit een hotelletje, waarin het omgekeerde plaatsvindt, nadat Rachab heeft gemerkt dat Eddie de bloedserieuze receptioniste toch nogal opwindend vindt, en hij, sterker nog, wat hij Rachab natuurlijk niet zegt maar wat ze als geen ander bevroedt, die non, kuise hoer, verder niks bijzonders, gewoon een beetje wil bijpraten, hoe en wanneer en waar dan ook, het liefst op een kerkbank, als het maar gebeurt. 

Op de kamer biedt Rachab zich vervolgens tuchteloos aan. Eddie mag alles met haar doen. Als het maar tijdloos is. Als het maar schandelijk is. Het wordt gesmeekt. Geëist. Gekrijst. Zij niet maar ik. En hij haalt zijn schouders op. Hij heeft gezegd: ga jij maar naar haar toe. 

Op dat moment, onherhaalbaar want o zo zeldzaam, verdween zijn geloof in Rachab en werd zij, precies tegelijk met hem, een romanfiguur. Romanfiguren neuken niet, zoals u, lezer, misschien weet. Tenzij u het gelooft. 

En Rachab ging naar Chronos, Eddie’s boezemvriend, die haar ruilde met Windbuil, diens belastingconsulent, die haar doorgaf aan Barak, diens juridisch adviseur, die haar doorgaf aan Slof, diens business controller, die haar ruilde met tallozen, terwijl Eddie haar vrijsprak, want ze was vlees van zijn vlees geweest.

Oefening

Hij is gezien in hoofdsteden en gehuchten, vlaktes doorkruiste hij als de plattegrond van de geest die licht ziet en lucht krijgt, wie zich voorstelt hoe hij bewoog door de provincie telt zijn voetstappen als stiltes, hun diagram een mandala, hun motoriek een drumstick op een bekken van zij. 

Verplaats je luchtledig in het landschap dat hem leerde, het hemelsblauwe meer, de genoemde bomen. Blaas de wolken opnieuw. Bewandel de weg zoals hij die baande. 

Ook bezocht hij, om te zien hoe men leefde, door te worden bekeken, huizen van zonde, plaatsen waar men woeker dreef, kamers waar men loog, verried, roemzucht vrat en hoogmoed serveerde. 

Mysteries zijn de geboorte, de doop, de verrichte wonderen zonder dat hij er erg in had, evenmin als een ander, plus het vermogen tijdens een met drank en drugs gedoteerd feest van de aardbodem te verdwijnen om ‘s nachts opnieuw op te duiken in de spiegel van het toilet achterin Broodje van Kootje aan het Spui en zichzelf waar te nemen als kleurling met kipa en payots in een bekisha, waarop hij woordloos nagestaard zonder te betalen het pand verliet, een zak met belegde kadetjes in de hand. Maak een tekening van de plaats. 

Zie het ouderlijk huis, de voortuin, de ramen, de achtertuin. Hoe nietig. Breid de omvang ongebreideld uit. 

Wat heeft hij gezegd toen hij Heidi zag en groette, waarna deze wist dat hij gekomen was om te gaan? Repeteer het gezegde. Haal zijn adem. Eet wat hij at om te proeven wat hem voedde. 

Driemaal veranderde zijn naam, alsof men hem niet thuis wou brengen. Verzin de namen, die er toch niet toe doen. Want we blijven hem noemen zoals hij heet. Just like Eddie

Zie hem als continuüm in een successie van splinters die hem verblinden. Zo verblindt hij u ook, door de suggestie dat u het bent. Wees het niet. Keer terug naar het hart van de volkswijk. Leef in elke tijd. Onvoltooid. Tegenwoordig graag.

Uittocht

1
De toegang tot de caféachtige ruimte wordt behalve middels de deur afgesloten met een dubbel, tot de grond reikend gordijn, doorgaans bestaande uit twee leren lappen die de bezoeker opzij dient te schuiven alvorens het etablissement te betreden, alsof een voorhangsel scheurt, waarbij de armen in een schoolslag worden gespreid, terwijl een van beide zware sluiers tegen de slaap of het achterhoofd slaat, zodat de nieuwe drinker in een sprong die een val lijkt maar gebroken wordt door de snelheid de ruimte inschiet.  

Wie van de rituele blokkade op de hoogte is houdt nadat de deur is geopend de handen natuurlijk gewoon gestrekt bijeen om zo de voile terloops te splijten, en aan de hand van de armzwaai onmiddellijk herkend te worden als een habitué. 

Aldus duikt Eddie op een vrijdagavond De Klok binnen, nadat hij op soortgelijke wijze zijn entree in De Hof heeft gemaakt, waarna zijn vertrek in een lastige variant verliep, omdat hij de klink al beet had, terwijl na het gordijn de deur wachtte, voor het doek viel, dat hem niet los liet, zich rond hem wikkelde, hem zelfs op straat in het donker, zijn grimassen zichtbaar voor de bezoekers aan het raam, nog kort in de greep hield, om hem vervolgens weg te slingeren. 

Het mocht geen afgang heten, want zijn verblijf in De Hof was navenant, een fusie van sensatie en onhandigheid, geweest, magnifiek maar klunzig, naïef, op een holletje, ondoordacht, hoewel verklaarbaar. 

Want hij duikt De Klok binnen maar zijn hoofd is nog bij De Hof, dat hem bepaald niet heeft voorbereid op De Klok. 

Hij had in De Hof moeten blijven, dat is de boodschap die hij uitzendt als hij de Klok binnenzwemt en dat is de boodschap die De Klok ontvangt, vertaald in de golf die vertelt dat hij weliswaar per ongeluk of volautomatisch hier maar in wezen ergens anders is, op een naamloze plaats die Elders heet, Elders, een plaats die niet bestaat, terugvertaald eigenlijk ook niet De Hof mag heten noch een andere naam, want juist in De Hof ging hij naar Elders, dat we namens hem teruggeschakeld gaan proberen te achterhalen.

2
Eerste take. 

We zien Eddie aan een tafeltje vol lege glazen, broederlijk vereend gezeten naast Chronos, zijn hartsvriend op dat moment te midden van, anoniem zonder weerga, de vocale drukte in een stapelwolk van tabaksrook vlak na etenstijd, terwijl hij en Chronos samen, afwisselend en tegelijk afzonderlijk, in gesprek zijn verwikkeld met een zekere Clio, die zich zojuist heeft voorgesteld als kersverse weduwe, aan een belendend tafeltje weliswaar gesecondeerd door haar verveelde dochter Clea, maar volledig in hun ban en omgekeerd, waar, tussen de glazen door, bier voor de jongens, wijn voor de dames, de reeds gerolde joint, in het bezit van Clea, opgestoken en aangereikt door Clio, juist in haar mix met de lichte spirituosa, verfijnd met verbodsloze vruchten van de nicotiana, Player’s Navy Cut, Eddie’s inbreng, toe bijdraagt. 

Naast Clea, gewend te staren in een onbekende toekomst, neemt Clio schijnbaar luchtig met de jongens, hoewel heren in de maak, kenners van kommer en kwel, haar leed door. 

Het is niet eens zo lang geleden. De zoon van Clio’s levensgezel, niet de hare, rijdt zich dood op de weg tussen Ouderkerk en de begraafplaats waar hij zijn laatste rustplaats zal vinden. Uit verdriet, schaamte, schuld, boete, wroeging, woede, rebellie, onbegrip, onvrede, aanstellerij, ijdelheid (al deze woorden gebruikt Clio) berooft haar levensgezel zich drie weken later van het leven door middel van ophanging in hun woonboot aan de Amstel, gelegen ter hoogte van Carré. Ook enorme hoeveelheden alcohol, soft drugs, ruzies, peppers, downers en downs spelen een rol. 

Eddie en Chronos, prille mannen in deze volwassen wereld van onnoemlijk leed, luisteren begripsvol maar zien vooral het oplichtende gezicht van Clio naast het roerloze profiel van Clea. 

Met name Eddie is gebiologeerd door Clio’s ogen, omringd door een krans van vliesdunne rimpels die op het jukbeen in rijen glimmende haakjes van elkaar wegspringen. Kraaienpootjes. Toch wil hij ze zo niet noemen in het kunstlicht van De Hof, afglans gedempt door tabaksdamp waar kaarsen het hellere hunne mee vervlechten. 

Bovendien is hij geïnteresseerd in wat de ogen zelf, diepblauw, in hun glimmende vlechtwerk aan lumineuze arbeid, op de cadans van Clio’s verhaal, verrichten met betrekking tot de zijne, die weerkaatsingen lijken, zo voelt hij het, van de hare om hem te ontheffen van de taak met woorden te reageren, hoewel zijn mond zonder te spreken meebeweegt met haar lippen, slanke strepen in haar gezicht, steeds teerder, nadrukkelijker verlicht, alsof wat ze zegt haar bevrijdt terwijl hij (anders dan Chronos, die, neemt Eddie opgelucht waar, begonnen is pogingen in het werk te stellen, vooralsnog vergeefs, de belangstelling van Clea te wekken) weet, zonder het te willen zeggen door het juist te bezweren om het besef te doen groeien, dat Clio het drama dat zij met hem (nu niet langer met hen beiden) deelt, ontstegen is, of (ook Eddie tast in het opdringerige geroezemoes naar het juiste begrip) dat zij er luchtig op terug kan blikken omdat het verdriet in haar relaas, gehouden in De Hof, gezeten tegenover hem, Eddie, in het heden, wordt losgekoppeld van het verleden dat haar alleen schijnbaar achtervolgt, zodat De Hof, met hem als getuige, de plek wordt waarop Clio’s leven, mede dankzij hem, nieuw wordt, doorschenen, tot in de littekentjes op haar zachtste huid bestraald, een gloed die de bron ervan verbrandt, opdat de vraag moge rijzen of het ganse verdriet haar, laat staan hem, eigenlijk nog wel een moer kan schelen, al moet hij de constatering relativeren zodra de waarheid ervan tot hem doordringt, hoewel ze hem bevalt. 

Hij laat de glazen vullen, deelt Players uit, staat Chronos toe een joint te bedelen bij Clea die begint te ontdooien en kijkt op zijn horloge. Op de een of andere manier heeft hij een afspraak maar er is nog tijd. De Hof lijkt groot maar de Jordaan is klein. Waar was het? Met wie? 

Chronos heeft het offensief nu geopend. Clea leunt half over haar moeder heen en luistert, duidelijk dronken, half in slaap, klaar voor een nacht vol actie. Clio streelt de wangen van haar bevallige bakvis, fluistert in haar oor, kust haar voorhoofd, Eddie volgt vooral hoe ragfijn het lichaam van de moeder de vrucht van haar schoot liefdevol opvangt. Vlees om je in te verliezen. Waar ben je getuige van, deelnemer die je bent? 

_Clio, nu zien we elkaar, nu spreken we, nu zijn we opgenomen in een geheel waarvan we geen delen zijn, en we zullen dit blijven.

_De vrouw die Clio heet geniet, gedijt, bloeit, soeverein naar het schijnt, terwijl haar pijn als sneeuw voor de zon verdwijnt, gedurende de tijdsduur waarin zij Eddie klaarblijkelijk naar haar hand zet, maar het kan ook zijn dat hij, door een aandacht die toevallig de zijne is, haar die gelegenheid juist heeft geboden, geschonken eigenlijk, ja een geschenk is het geweest dat ze uitwisselden, en dat ze elkaar, nadat de ene het de ander aanreikte, en de ander het weer teruggaf, zijn blijven overhandigen, zodat het van allebei tegelijk blijft, heen en weer gaat, gedompeld in een stroom van licht dat inmiddels niet meer afkomstig is van De Hof maar ruimteloos tussen de paren van beider ogen straalt, om, als factor toegevoegd aan hun optische functie, een kracht te ontplooien of een rijkdom te ontvouwen, alle twee kan ook, samengevoegd in wat een ontzettend goed gevoel kan worden genoemd, op zich weer herleidbaar tot de sporen van genot in hun bloed, waarvoor de tijd haar modewoorden of metaforen schept. 

Zweeft Eddie nu? Zo zal hij het nooit zeggen. Hoe zeg je het dan? Dat zegt hij niet. Vindt hij Clio eigenlijk een mooie vrouw? Zo nee, een lekker wijf? Zo ja, een engel of zo? Het doet er niet toe. Onderneemt hij een wetenschappelijke expeditie van de argusogen naar wat? Knabbelt hij aan haar kleren om te toetsen waar het opbolt, opent, ademt, sopt, weet je wel, de zucht van de zones die een ingreep vragen, een operatie vergen, een vervoer eisen naar een EHBO om de hoek of een later uur vol gerommel in de intensive care? Wil hij wat hoe? 

Het doet er niet toe. Zo’n antwoord hou je voor je. Want dit is Elders, een domein zonder topografie, waarin de wens van de betreder zich beperkt tot de aanwezigheid zonder meer, zijn _pr_é_sence_ zichzelf genoeg wordt dankzij de ander die aanleiding is, beweeggrond, reden in de vorm van een soortgelijke tegenwoordigheid, opgeteld twee, zij samen dus, som berekend door iemand die ontbreekt, Elders vertoeft waar niemand is, dankzij hen die elkaar opheffen door elkaar in te sluiten, op te slokken namens een macht die geen van beiden ieder voor zich in staat zou zijn uit te oefenen, al was het maar uit vreedzame bedwelming. 

3
O vrede, waar bestaat u op de draaibol behalve tussen man en vrouw die zonder elkaar aan te raken versmelten? Of die, nog mooier eigenlijk, zonder te versmelten elkaar aanraken? Of die, nog vele malen mooier, elkaar niet aanraken en niet met elkaar versmelten, maar elkaar optillen, verheffen mag ook, naar Elders, hier noch daar, bij hem noch bij haar maar ergens anders, there’s a place, waar ze onaanraakbaar voor elkaar worden terwijl ze (min of meer) onafgebroken naar elkaar kijken, in elkaar besloten, de ene in de ene en de ander in de ander, de ene, net als de ander, als een ander voor zichzelf, de enige? 

Wie weet. Want het gebeurt zonder dat hij het zeggen kan, en dat geldt misschien ook voor Clio, al zal het met name hem een zorg zijn hoe het heet of geduid dient te worden nadat hij is opgestaan, haar driemaal heeft gekust, ragfijn de huid, vlakbij de mond, Clea met rust laat, en Chronos een teken geeft, hun teken dat hij vertrekt om elkaar de volgende dag hier, aan dezelfde tafel van De Hof, te zullen zien, al wil God het wellicht anders, maar daarover later, waarna Eddie’s pad vooralsnog naar De Klok leidt, alsof het vanzelf spreekt. 

4
Eddie’s pad?  De meetkundige projectie van de emotionele logistiek in een traject, de neurologische pendant van de pleisterplaatsen in een route, de voorkeur voor een verblijf in een pathologie van de couleur locale, de neurose als hood, de hood als opsluiting in een obsessie of addictie, onlosmakelijk verbonden met blut und boden, bezig te zijn met hetzelfde tot het uitmondt in de verplaatsing naar een variant die op hetzelfde neerkomt, paradigma van de afwisseling umsonst, salto in een terugkeer naar de oefenstof, mat, moe van de afzet, nat van het zweet dat overblijft, lebensraum die de bewoner in beslag neemt: is dat het instrumentale jargon waarmee we zijn verblijf, vertrek en aankomst binnen een aangegeven tijdspanne willen meten? 

Zou het erg zijn als we een modale scène in een tijdgebonden café isoleren om haar te verheffen door haar te verbijzonderen in een toespitsing op de duur die we Elders hebben genoemd vanwege de aanwezigheid ervan in alle cafés ter wereld samen als de middels de intoxicatie nagejaagde dimensie van onthechting, ongeacht de specifieke eigenschappen van gezelschap, meubilair, licht, geluid of landstreek, al wil de intensiteit verschillen, reden waarom er verkast kan worden? 

Als het goed is weten wij nu nog enkele regels later de namen van beide vrouwen maar Eddie is ze vergeten, al heeft hij hun nummer op een servetje geschreven in zijn zak gestoken, want hij is op weg van het ene Elders naar het andere Elders, hoger gelegen misschien, in wezen nergens anders.

Opname

1
Tweede take

Eddie zwemt De Klok binnen en weet meteen hoe laat het is. Te. 

Het is te druk en hier had hij niet moeten gaan baden. Het is niet Elders genoeg en voegt zich niet naar de exclusieve biotoop die hij nu al weer geruime tijd bewoont en inmiddels snakt naar gebiedsuitbreiding. 

Hij wordt opgevangen door bij de deur geposteerde bekenden, net binnengekomen of op het punt te vertrekken, die het tempo van zijn inval temperen en hem meteen trakteren op een glas bier. Ze begrijpen dat hij al elders is geweest, zonder te kunnen vermoeden dat het Elders was, waar hij nog steeds is. Het wordt ze snel genoeg duidelijk. 

Uit de mêlee bevrijdt zich een groepje mensen, bestaande uit twee mannen en een jonge vrouw, die naar de uitgang waden. In het voorbijgaan herkent Eddie de vrouw. Het is nog even een vrouw zonder naam, maar hij weet haar in een niche van zijn parallelle ruimte te ontmoeten op de bedwelmende wijze van strikte intimi, uitgerust met een geheim dat bedekt dient te blijven, al sluit dat buiten die niche een teken van verstandhouding niet uit. Toch loopt de vrouw in een pose of gratie van extreme verveling voor de beide mannen uit langs hem heen en opent al de snede van de leren sluier. 

Dat hij nu haar aandacht vraagt voor zijn aanwezigheid spreekt vanzelf, maar hij overdrijft. De woorden, niet eens in de juiste volgorde, bereiken een hoge toon en schieten deze voorbij om een verwijt uit te drukken in de vorm van een schreeuw. Zijn vrije hand maakt daarbij een fel gebaar, alsof hij met iets gooien wil, terwijl de bewuste mededeling in feite iedereen ontgaat. De vrouw en de beide mannen schuiven naar buiten. 

Voor hem is dit vervolgens een non-event, zelfs terwijl het plaatsvond. Bovendien is hij het onmiddellijk vergeten. Hij neemt een slok bier en wil overgaan tot de orde van de dag, waarvan de late avond immers in het teken staat van een bezoek aan De Klok, wat tot zijn tevredenheid de plek is waar hij zich op dit moment, na de lastige duik door het voorhangsel, blijkt te bevinden. 

De bekenden bij de deur zijn inmiddels van de schrik bekomen. Het was blijkbaar heftig. Je was even niet meer bij ons. Deze zin. Enerzijds wordt het gezegd. Anderzijds zal het je maar gezegd zijn. Tevens kan het niet waar worden. Evenmin heeft het zin het te ontkennen. Natuurlijk schudt hij ongelovig met zijn hoofd, maar gelooft het verder wel. 

Vervolgens blijft hij enige tijd hangen, waarna hij huiswaarts keert en na een lange nacht wakker wordt met de naam van de vrouw op zijn lippen, terwijl ook de zin terugkeert. 

Jezus. Het was Sterre. 

2
Dezelfde Sterre was vele weken eerder op een vrijdagavond in hetzelfde café verschenen zonder de indruk te wekken te wachten op de twee jongemannen die haar doorgaans vergezelden en van wie er eentje, zonder dat hij wist welke, haar vriend zou kunnen zijn. Groepsgewijs kwamen ze doorgaans op hetzelfde late uur van dezelfde dag De Klok binnen, vermaakten zich en vertrokken vlak voor sluitingstijd zonder verder nog op te duiken in een van de nachtcafés in de buurt. 

Het kon, leek Eddie, geen kwaad deze bijzondere gelegenheid te gebruiken om eens nader kennis te maken. Ze kwam, wat hij al vermoedde, uit de provincie, was deze keer vanwege een relationele onenigheid alleen, en zou na een kort bezoek aan De Klok niet terugreizen naar haar woonplaats maar de nacht doorbrengen in het nabije appartement van een afwezige vriendin.

3
Sterre beschikte over een onweerstaanbare air van gelatenheid. Ze was rijzig en teer, maar zowel in rust als beweging leek ze zich in te houden, alsof er iets broeide, languissant, lijdzaam kun je ook zeggen, in de houdgreep van trots. Het lange blonde haar werd traag weggestreken, de geste verried tevens ongeduld. Ze zei niet veel, Eddie deed het woord of ze dronken voornamelijk.

Na De Klok volgden nachtcafés, en hoewel er in hun omgang geen sprake was geweest van intimiteit lag het voor de hand om daarna nog niet uit elkaar te gaan. 

Het was heel laat, hij mocht bij haar blijven slapen. Zo zei ze dat. De toestemming verborg een verbod. In de vroege, nog donkere morgen lagen ze naakt naast elkaar. Er werd licht gekust en zacht gestreeld, taal was nu gefluister, bewegingen konden acties zijn, je wist het niet, behalve dat iets niet gedaan zou worden zonder dat het van de agenda verdween. In een halfslaap verstreek de rest van de nacht tot de ochtend hem wekte. 

Naast hem lag Sterre, lieflijker dan hij haar daarvoor had gezien, in volmaakte kalmte, plotseling aanraakbaar en beschikbaar, haar lippen half open, alsof ze nog iets had verzocht of gevraagd voor ze in het dromenland van grote gelukkige oudere meisjes was beland.  

Hij was opgestaan en had zich aangekleed. Vervolgens had hij in alle stilte het appartement verlaten om thuis te gaan ontbijten.

4
Hoe ver, hoe wijd, hoe hoog, hoe diep is deze vrouw, van wie de schoonheid wezen, van wie het wezen schoonheid genoemd mag worden, in de verstreken tijd sinds die nacht niet van hem weggeruist? 

Of was het haar gedrag die nacht, was haar nachtgedrag de avond van die dag, of liever gezegd haar gebrek aan gedrag in de plaatsvervangende vorm van een waakzame passiviteit, die hem de gelegenheid had geboden haar schaamhaar te strelen als de roomzachte snaren van een satijnen gitaar om de klank toch te hebben gehoord als een bries langs haar bed?

Iets anders mocht niet, maar dit genoemde was wel degelijk gebeurd, anders zou hij het zich natuurlijk niet kunnen herinneren.

5
Zo had ze daar gelegen, voor hem uitgespreid, haar hoofd op het kussen, haar benen wijd, zijn hoofd vlakbij haar dijen, zijn blik vergeefs gericht op haar schaamte die immers, weldadig bedekt met het zachtste, glanzendste, zedigste dons dat op die plek vermoed mocht worden, aan zijn ogen werd onttrokken, om hem aan te sporen zich te beperken tot de genoemde gebaren. 

Heeft hij gefluisterd of hij binnen mocht en zei ze nee, of wist hij dat het wel zou kunnen maar niet zou mogen, of wel zou mogen maar niet zou kunnen, en dat het zo mooier was dan het gebinnendring, deze rol als kapper die niet knipte, maar gladstreek, kamde, een harp van mos haar schoot, zijn mond slechts gebruikte om zijn tong zacht te laten roepen, haar te verzoeken, misschien te vaak, te onnodig, om haar weigering respect te verlenen door niets te proberen, ook niet per ongeluk of stiekem, alleen geluid te produceren waarnaar zij luisterde tot de stem het opgaf en ze bleven liggen zoals ze lagen, waarna hij alleen nog hoefde te letten op de wijze die zij koos om te reageren op de daden van zijn vingers, op hun beurt uitsluitend verwikkeld in de behandeling van de bewuste haartooi, zonder hun toevlucht te nemen tot een verkenning, op hoop van zegen, steels of grof, van het vochtgebied, al raakten ze ruimschoots, net als de haarstylist de hals of de wang, de heerlijke huid? 

Was hij te dronken of te moe geweest, net als zij, om de oefening uit te voeren zoals het hoort of te doen gebruikelijk is, en was dit het gelukzalige uiterste het hoogst haalbare dat anders, bij gedane zaken, ook de voorkeur zou hebben verdiend boven de ongetwijfeld te snel of juist te traag volbrachte doorsneehandeling, waarna hij eveneens zou hebben liggen staren naar de poort, waarvoor hij beter had kunnen blijven aarzelen?

6
Het was, resumeerde Eddie terwijl hij zijn kamer het ontbijt bereidde, of ik haar in een film zag en in haar opging zonder haar aan te kunnen raken maar door haar niet aan te kunnen raken juist met haar samenviel. 

Zelf ben ik zo nog nooit aangeraakt. Dichterbij kon ik niet komen. Verder weg kon ik niet zijn. 

Zonder het te weten gaf ze mij dit inzicht als een genade door mij niet af te wijzen maar sterker nog de indruk het fijn te vinden dat ik bij haar was zonder verder iets met mij te maken te hebben.  

Het is begoochelend, ik ben geschokt. Of het is verslavend, of het is belachelijk, alle drie kan ook, dat is nog het ergste. 

Want in het ergste geval ben ik gedwongen na te gaan of ik gelukkiger word door haar te vergeten of ervan uit te gaan dat ze er misschien wel voor me is terwijl ik niet bij haar hoef te zijn en dat ik haar in die zin volg terwijl zij in diezelfde zin, al is het een hogere, mij volgt. 

Ja, dat kan ook. Dat ze heeft gezien wie ik ben en dat ze me volgt. Dat ik geschokt ben door het effect dat ik op haar had, terwijl zij net als ik bijna niets deed, al kwam dat door mij.

Sterre, heeft Eddie gezegd, terwijl hij, de beker met de zwarte Arabica in de hand, uit het raam staarde naar de lucht vol van zee komende razendsnelle wolken over de stad, al hoor je me niet, ik luister naar je. Jij bent het, ik kies je, daarom laat ik je los. Raak me niet aan. 

Ik ben het, Eddie Combo, mensenzoon. Onsterfelijk ben ik in je licht, al scheen het maar even.

Jacob Groot (1947) schrijft gedichten, romans en essays. Zijn meest recente publicaties zijn de roman Toen ik alle dingen zag. Een reportage (2020) en de poëziebundel Lichttabletten. Een kuur (2023). 

Meer van deze auteur