In 1982 zag ik voor het eerst wat snelheid kan aanrichten. Het was een zaterdag op het F1-circuit van Zolder, onze televisie had nog geen afstandsbediening. De wereldberoemde jonge Canadees Gilles Villeneuve, in zijn Ferrari aan een verschroeiende kwalificatieronde bezig, schatte het manoeuvre van een traag rijdende collega voor hem verkeerd in.

Wij mensen zijn niet gemaakt voor snelheid. De aarde trekt aan ons, de lucht biedt weerstand, het kost kracht om onze massa in beweging te krijgen, nog meer om dat heel snel te doen. Dezelfde natuurkundige wetmatigheid zegt dat wat eenmaal in beweging is in beweging wil blijven. Dit wetenschappelijk fenomeen is de eerste wet van Newton en staat, voor Villeneuve enigszins ironisch, bekend onder de naam ‘traagheid’. Villeneuve reisde in zijn losgerukte stoel met dezelfde snelheid verder toen zijn auto bruusk door de andere werd gestopt. De krachten die vervolgens op hem inwerkten en hém tot stilstand brachten, bleken te sterk voor het menselijk gestel.
Omdat wij niet voor snelheid gemaakt zijn, blijft die ons fascineren. Ik heb er in gesprekken naar aanleiding van Monte Carlo, mijn jongste roman, die zich afspeelt tegen het decor van de F1-wereld, dikwijls naar verwezen hoe de dood van Villeneuve op mij heeft ingewerkt. Op het eerste gezicht kan er geen groter contrast bestaan dan dat tussen een schrijver en een F1-piloot, en dan heb ik het niet over hun jaarinkomen. De schrijver zit stil, de piloot beweegt met hoge snelheid. De schrijver haalt de wereld naar zich toe, de piloot probeert er als het ware aan te ontsnappen. De schrijver denkt na, de piloot wordt instinct.

Maar wat ons bindt is naar mijn mening groter en sterker dan wat ons scheidt. Tijd. We zijn beiden op zoek naar de tijd. De ene naar de ongrijpbare essentie ervan door tot stilstand te vertragen, de andere naar een onzichtbaar klein verschil door almaar te versnellen. Beide zoektochten zijn intens, verhogen de pols, stuwen het bloed. Het is voor schrijver en piloot leven in het kwadraat.

Die gedachte aan een overeenkomst heeft mij overigens verzoend met mijn lot. Ik zou namelijk mijn bescheiden oeuvre veil hebben om een F1-piloot te zijn, en weer heb ik het niet over de – ik geef toe – aantrekkelijke bijkomstigheden van de job. Misschien ben ik wel als Jan Mulder, de schrijver, die op jonge leeftijd aardig tegen een bal kon trappen. Voor de F1-piloot die ik sinds mijn veertiende in het diepst van mijn gedachten ben, gaat het schrijven van boeken mij voorlopig niet slecht af.

Terug naar Newton, en naar Calvino en zijn memo voor ons millennium. Snelheid in de literatuur vindt hij van wezenlijk belang. Het wekt het gevoel van onafwendbaarheid wanneer een verhaal economie nastreeft en met de onverbiddelijke exactheid van een machine met grote snelheid de gebeurtenissen elkaar laat opvolgen. Kort door de bocht: een boek moet lezen als een trein. Altijd goed: het moet vooruitgaan, we hebben geen tijd te verliezen! Maar is een goed verhaal dat noodlottig over zijn spoor dendert niet onderhevig aan Newtons wet van de traagheid? Moet de geest van de lezer wanneer het boek onder stoom is gekomen en plotseling stopt, niet nog dagenlang voortrazen met dezelfde snelheid? Of anders: is als de geest stopt bij de laatste punt het boek niet morsdood? Lectuur in plaats van literatuur?

Na Villeneuve, Newton, Jan Mulder en Calvino, tijd voor Einstein. Natuurlijk onderschrijft Calvino het verschil tussen de narratieve tijd en de geestelijke tijd. Een verhaal is ‘een bewerking van de tijdsduur, een betovering die het voortgaan van de tijd beïnvloedt door hem in te krimpen of uit te rekken’. Einstein, dus. Reizen door de tijd is leven in het kwadraat. Einstein gebruikte de snelheid van het licht om dit aanschouwelijk te maken. Hoe dichter je de snelheid van het licht nadert, hoe trager de tijd tikt; in hun streven naar een voortdurend nu vinden de schrijver en F1-piloot elkaar in de kwantummechanica.

Wat mij – vergeef me mijn haast, ik moet terug naar de toekomst – onvermijdelijk bij de dood brengt. Als u gedurende één seconde met de snelheid van het licht zou kunnen reizen, en de narratieve tijd stolt, en u werpt toevallig een blik door het raampje naar buiten, wie weet ziet u daar uw leven aan u voorbijkomen. Het is algemeen bekend dat het leven zich in het aanschijn van de nakende dood samentrekt en balt, zich groepeert en ordent, als een onafwendbare opeenvolging van scènes en hoofdstukken in een onvergetelijk boek. We mogen aannemen dat onze laatste seconde op aarde de meest intense zal zijn. Een enorme literaire verdichting van een vluchtig soortelijk gewicht.

Wachtend op dat moment kunnen we lezen. Dit millennium heeft nood aan boeken die niet rechtlijnig maar exponentieel zijn, die ons met de toenemende snelheid van een draaikolk het leven in zuigen, wentelend en cirkelend, totdat we in de stille punt van de snuit om onze eigen as tollen en zo, in één pulserende oogopslag, de hele wereld zien, de schepping, alles wat ons met elkaar verbindt.

Het Passa Porta Festival te Brussel nodigde, in samenwerking met Vlaams-Nederlands huis deBuren, zes schrijvers uit om te reflecteren op Calvino’s memo’s. De korte lezingen (over lichtheid, snelheid, exactheid, zichtbaarheid, veelvuldigheid en consistentie) werden uitgesproken op zondag 29 maart 2015.

Peter Terrin (1968) schreef toneel, verhalen en romans. Voor De bewaker kreeg hij in 2010 de Literatuurprijs van de Europese Unie en met Post Mortem won hij in 2012 de AKO Literatuurprijs. In 2014 verscheen de roman Monte Carlo, genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Zijn werk is veelvuldig vertaald.

Meer van deze auteur