Anneke Brassinga

Warnsborn


Kan ik ter wereld zijn gekomen
in deze zee van bomen? Een raam
tussen de takken, pannendak
rijst onpeilbaar hoog ten hemel,
omkruind. Geen tuin; bos
kruipt waar ik niet gaan kan.

Laat me verdwijnen. Ik weet niet
meer hoe het was, maak alles tot
het eerst geziene: zon door blad,
op muren, het lonkend pad dat blijft
omzwerven de vensters zonder in-
zicht, overwoekerd geboortegraf.


Het begint met een ik die tot zichzelf spreekt en als lezer luister je dat af. Zo gaat het vaak in gedichten: je bent getuige van iemands solitaire monoloog tot zichzelf of tot een ander. Gedichten lezen is leven by proxy, je mag even heimelijk meedoen met een anders intimiteit. Hier stelt de ik zich, staande in een bos, de retorische vraag: Was het echt hier dat ik geboren werd? De ik moet zich het raam ergens tussen de takken voorstellen en het pannendak is vervangen door het dak van de hemel zelf. Is het hele huis dus weg?

Eerst de titel: ‘Warnsborn’. ‘Warns’ en ‘Warnsveld’ bestaan als plaatsnamen, maar Warnsborn is de naam van een historisch landgoed bij Arnhem, waar nu een hotel-restaurant gevestigd is. Die naam zou etymologisch heldere (warns) bron (born of bron) betekenen. Maar ‘born’ betekent ook ‘geboren’ in het Engels en dit gedicht stelt de vraag: Kan ik hier geboren zijn? Je stelt je de ik dan voor, ergens staande op dat landgoed Warnsborn, op zoek naar haar geboortehuis.

De laatste zin van strofe 1, ‘bos/ kruipt waar ik niet gaan kan’ is een variatie op de uitdrukking ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’. Van Dale legt die uitdrukking uit als: ‘bloedverwantschap laat zich altijd bespeuren, de aard verloochent zich ook onder de ongunstigste omstandigheden niet’. Die uitdrukking wordt in het vers bewerkt: ‘bloed’ wordt tot ‘bos’ en ‘het’ wordt tot ik. Omdat het gaat om de geboorteplek van de ik zou die een intense verbondenheid met deze plek kunnen voelen. De ‘bloedband’ met deze plek zou zich moeten manifesteren. Maar de ik kan deze plek niet bereiken. ‘Bos’ kruipt waar ‘ik’ niet gaan kan. Het bos wordt gepersonifieerd, het gedraagt zich als een mens. Het verdringt de ik, sluit haar buiten. Het bos neemt de plaats van het menselijke in.

‘Laat me verdwijnen’ is een gebiedende wijs, gericht tot wie of tot welke hogere macht? God? De dood? Het is een apostrof: [O], laat mij verdwijnen. Dat verdwijnen is eigenlijk al begonnen omdat de ik wordt verdrongen door het bos. We weten niet waar deze verdwijn-wens vandaan komt. Is er een verband met: ‘Ik weet niet meer hoe het was’ – omdat de ik haar geboorteplek vergeten is wil zij zelf ook vergaan? Er volgt nog zo’n gebiedende wijs: ‘maak alles tot het eerst geziene’. Zij wenst dat alles wat op die plek is wordt tot het eerst geziene, namelijk tot wat je als (pasgeboren) kind voor het eerst ziet. De gedachtegang wordt dan: Laat mij verdwijnen (omdat) ik het vergeten ben. Maak vervolgens alles (wat hier is) tot het eerst geziene, opdat ik het alsnog voor het eerst kan zien. Dit lijkt een wens tot hier ter plekke opnieuw geboren worden te impliceren, waarna alles voor het eerst zou kunnen worden gezien.

Dan volgt een opsomming van wat voor het eerst gezien kan worden: zon, pad, vensters, geboortegraf. In deze opsomming wemelt het van de afwijkingen van de standaardtaal. Het ‘lonkend pad’ is weer een personificatie, net als het werkwoord ‘omzwerven’, dat het pad voorziet van een eigen wil. Er zit een inversie in ‘dat blijft omzwerven de vensters’. En ook ‘vensters zonder inzicht’ zijn merkwaardig. Vensters hebben gewoonlijk een ‘uitzicht’. Maar hier zijn geen vensters waardoor de ik naar binnen kan kijken.

Tegelijk doet de andere betekenis van ‘inzicht’ (begrip) ook mee. We kunnen dan denken aan vensters die geen inzicht (in de zin van begrip) geven in de geboorteplek. ‘Geboortegraf’ is een neologisme. ‘Geboorte’ en ‘graf’ verwijzen naar de twee fasen die het verst van elkaar verwijderd zijn in een mensenleven. Normaal spreken we van ‘geboortegrond’. ‘Geboortegraf’ representeert een conflict tussen het linguïstisch en het poëtisch systeem. In het poëtisch systeem worden geboorte en graf met elkaar verbonden door de regels van het linguïstisch systeem te overtreden.


Mijn interpretatie wordt vooral gestuurd door het einde van het vers: ‘overwoekerd geboortegraf’. De ik staat op de plek waar haar geboortehuis stond, maar herkent niets (‘Ik weet niet meer hoe het was’). Na ‘overwoekerd geboortegraf’ zie je een ingestort huis (er staan nog muren, er is geen dak meer), dat overwoekerd is. De elementen die ik hierboven noemde, namelijk de personificaties van het kruipend bos, het lonkend en omzwervend pad, geven aan dat de menselijke macht is overgenomen door de macht van bos en pad.

Terwijl de ik daarmee al is verdwenen spreekt de apostrof – gericht tot dood of opperwezen – de wens van de ik om te sterven in ‘laat me verdwijnen’ nog eens uit. ‘Geboortegraf’ echoot die doodswens. Tegelijk is er geen sprake van een gewoon graf, maar van het graf van de geboorte, of van het geboortehuis. ‘Hier ligt mijn geboorte begraven’ lijkt de boodschap. De geboorte ligt niet alleen letterlijk ‘begraven’ omdat het huis is overwoekerd door bos. Zij schijnt ook in de geest van de ik begraven te liggen omdat de plek is vergeten. Zij weet er niets meer van. Dit gebrek aan herinnering betekent een verlies, een soort dood. De ik tracht dat verlies te bezweren door een verlangen uit te spreken naar voor het eerst zien, in: ‘Ik weet niet/ meer hoe het was, maak alles tot/ het eerst geziene:’ Je kunt het tweede deel van deze zin lezen als equivalent aan het eerste: ‘(en ik) maak alles tot het eerst geziene’. Je kunt het ook lezen als een imperatief en een apostrof: ‘maak (opperwezen) alles tot het eerst geziene’. Ik kies voor de tweede optie.

Dan volgt een opsomming van wat er voor het eerst gezien wordt: ‘zon door blad,/ op muren, het lonkend pad dat blijft/ omzwerven de vensters zonder in-/ zicht, overwoekerd geboortegraf.’ Deze opsomming voert echter weer opnieuw tot een beeld van dood (graf). De wens ‘maak alles tot het eerst geziene’ (laat mij alles opnieuw beleven, opdat ik mij herinner) gaat dus niet in vervulling. Op die manier lijkt de opsomming zelf een woekering, die aanvankelijk opsomt wat er nieuw kan worden gezien, maar toch weer omleidt naar het ‘overwoekerd geboortegraf’. Daar ligt de herinnering aan de allereerste levensjaren begraven, alsof die nooit hebben plaatsgevonden, alsof deze ik nooit is geboren. Heel erg droevig. Heel erg mooi.

Uit: Aurora, Amsterdam: De Bezige Bij 1987, p. 35

Maaike Meijer (1949) is emeritus hoogleraar genderstudies, biograaf en publicist. Zij schrijft over literatuur en genderkwesties. Haar meest recente boek, Radeloze helden (2023), gaat over de verbeelding van mannelijkheid in literatuur en film, afscheid van het binaire m/v-model en hedendaagse vragen rond mannelijkheid belicht vanuit feministische psychoanalytische theorie. Ze schreef biografieën van M. Vasalis en F. Harmsen van Beek en werkt nu aan een biografie van Doeschka Meijsing.

Meer van deze auteur