De Cuba-crisis van oktober 1962 werd na dertien dagen afgewend en iedereen kon doorgaan met ademhalen. De gevreesde kernoorlog was niet uitgebroken. De twee grote tegenspelers, de Amerikaanse president John Kennedy en Sovjet-leider Nikita Chroesjtsjov, hadden op het laatste moment een uitweg gevonden.

Daarmee verloor de crisis, veroorzaakt door de plaatsing van Sovjet-kernwapens op Cuba, geenszins haar historische betekenis. Al was het maar doordat er in de navolgende jaren diverse boeken en artikelen verschenen waarin een reconstructie werd gemaakt van de koortsachtige beraadslagingen die zich gedurende de dertien crisisdagen hadden afgespeeld in het Witte Huis. Met als hoogtepunt het boek dat een van de hoofdrolspelers, Robert Kennedy, de broer van de president en minister van Justitie in diens kabinet, schreef: Thirteen Days, A Memoir of the Cuban Missile Crisis.

En toch: na verloop van tijd verloor de gebeurtenis haar scherpe kantjes. De historicus Arthur Schlesinger Jr., nauw bevriend met de Kennedy’s, signaleerde ook bij zichzelf een zekere vervlakking in de perceptie van die ingrijpende episode. Er waren nieuwe onthullingen voor nodig om weer ten volle te beseffen hoezeer de wereld op de rand van de afgrond had gebalanceerd.

In het voorwoord dat Schlesinger in 1999 schreef voor een nieuwe paperbackeditie van Thirteen Days, memoreerde hij een internationale conferentie over de Cuba-crisis die zeven jaar eerder had plaatsgevonden in, jawel, Havana en waaraan hij zelf had deelgenomen. Het bijzondere van de bijeenkomst was dat niet alleen Amerikaanse maar ook Russische beleidsmakers uit die tijd aanwezig waren. Een van de Russen was oud-generaal Anatoli Gribkov, destijds een hoge Sovjet-commandant in Cuba. Hij deed enkele opzienbarende onthullingen. De eerste was dat zich in 1962 zo’n 43.000 Sovjet-militairen op Cuba bevonden. De CIA had hun aantal destijds op 15.000 geschat. Deze legermacht beschikte niet alleen over middellange-afstandsraketten, maar ook over tactische kernwapens. Gribkovs meest verbijsterende mededeling: de plaatselijke commandanten waren gemachtigd om, als de communicatielijnen met Moskou niet meer werkten, op eigen gezag de tactische kernwapens in te zetten in het geval van een Amerikaanse militaire actie tegen Cuba.

De Amerikanen onder het gehoor reageerden geschokt op dit nieuws, aldus Schlesinger. Oud-minister van Defensie Robert McNamara, die naast hem zat en inmiddels drieëntachtig jaar oud was, viel letterlijk bijna van zijn stoel. Want een Amerikaanse luchtaanval (met conventionele wapens) was destijds een zeer reële optie geweest.

De Cuba-crisis speelde zich af van 14 tot 27 oktober 1962. Het begon allemaal met een vlucht van een U-2-verkenningsvliegtuig boven Cuba op 14 oktober, waartoe was besloten vanwege signalen die de Amerikaanse militaire inlichtingendienst had opgevangen over de opbouw van installaties voor de lancering van kernraketten. De foto’s van de U-2 lieten zien dat die opbouw zich inderdaad afspeelde en dat er al Sovjet-kernraketten voor de middellange afstand aanwezig waren. Naar later zou blijken, hadden Chroesjtsjov en de Cubaanse leider Fidel Castro hierover in juli een geheime overeenkomst gesloten, die deels was ingegeven door eerdere vergeefse pogingen van de Amerikanen om het bewind van Castro ten val te brengen en deels voortkwam uit Moskous misnoegen over de stationering van Amerikaanse raketten in Turkije.

President Kennedy kreeg de foto’s in de vroege ochtend van 16 oktober te zien en besefte dat hij onmiddellijk in actie moest komen. Nog los van een dreigende verstoring van het strategisch evenwicht tussen de VS en de Sovjet-Unie tartte Chroesjtsjov met zijn heimelijke operatie Kennedy’s aanzien en geloofwaardigheid in binnen- en buitenland. Sovjet-raketten in de voortuin van de VS, die de gehele Oostkust konden bereiken – dat zou een enorme psychologische impact op het thuisfront hebben.

Kennedy belegde spoedberaad met zijn belangrijkste kabinetsleden en naaste adviseurs. Deze groep van zo’n veertien man (inderdaad: geen enkele vrouw) zou de volgende twaalf dagen vrijwel constant vergaderen, soms met de president, meestal zonder hem. Er werden inlichtingen verzameld, opties gewogen, scenario’s opgesteld. De eerste vier dagen gebeurde dat geheel achter gesloten deuren – het Witte Huis wilde voorkomen dat de buitenwereld, met name Moskou, er lucht van kreeg. Binnen de groep, Ex Comm gedoopt (Executive Committee of the National Security Council), liepen de meningen vaak sterk uiteen. De druk was enorm en op een gegeven moment sloeg ook de vermoeidheid toe.

De legertop onder aanvoering van stafchef Maxwell Taylor pleitte vanaf het begin voor militaire actie, maar de president besloot in eerste instantie tot een zee- en luchtblokkade. Tevens eiste hij dat de Sovjet-Unie alle raketten op Cuba zou ontmantelen, overigens zonder veel hoop dat Chroesjtsjov hieraan gehoor zou geven. Een eerste bijna-botsing deed zich voor toen zes Sovjet-schepen met militair materieel het Amerikaanse marinekordon naderden. Op het laatste moment hielden ze halt. Zeer penibel was ook de situatie nadat op 27 oktober een Amerikaans verkenningsvliegtuig boven Cuba was neergeschoten. Kennedy besloot evenwel af te zien van een militaire reactie.

Intussen probeerde het crisisteam in het Witte Huis via verscheidene kanalen te achterhalen hoever het Kremlin wilde gaan en of een diplomatiek akkoord tot de mogelijkheden behoorde. Na een week arriveerden daags na elkaar twee boodschappen van Chroesjtsjov, die qua toonzetting sterk verschilden: de eerste verzoeningsgezind, de tweede dreigender en ook een tikkeltje verward. Op advies van zijn broer negeerde Kennedy goeddeels de tweede en haakte in op de eerste.

Uiteindelijk werd via de band van de Verenigde Naties een Sovjet-Amerikaans akkoord bereikt. Chroesjtsjov zegde toe de kernraketten te ontmantelen en terug te halen. De VN zouden verifiëren of dit gebeurde. Op zijn beurt beloofde Kennedy af te zien van militaire inmenging in Cuba. In een geheim document deden de Amerikanen tevens de toezegging dat zij hun – toch al overbodig geachte – nucleaire raketten uit Turkije zouden weghalen.

De beeldvorming over de Cuba-crisis is lange tijd in sterke mate bepaald door het boek van Robert Kennedy, dat dertig jaar later ook nog eens resulteerde in een – goed gemaakte – film. Russische bronnen kwamen pas beschikbaar na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de ontbinding van het communistische stelsel. Daaruit bleek bijvoorbeeld dat Chroesjtsjov net als Kennedy te maken had met een legertop die aandrong op militaire actie en dat Castro met grote tegenzin berustte in het uiteindelijke akkoord.

Maar ook aan Amerikaanse kant zijn in de loop der tijd nieuwe inzichten ontstaan. Dat is vooral te danken aan het vrijkomen van de vele bandopnames die president Kennedy liet maken van de beraadslagingen in het Witte Huis. Die hebben in het bijzonder een nieuw, minder rozig licht geworpen op de rol van Robert Kennedy.

In zijn eigen boek komt Robert naar voren als de grote pleitbezorger van de behoedzaamheid, die er telkens voor zorgt dat de Ex Comm niet het pad van de escalatie op gaat. Dat beeld, waaraan ook Schlesinger in zijn biografie Robert Kennedy and His Times het nodige heeft bijgedragen, blijkt maar ten dele te kloppen. In werkelijkheid wisselde Robert nogal eens van standpunt. Soms was hij inderdaad de stem van de terughoudendheid in het gezelschap, maar op andere momenten uitte hij grote twijfel aan het nut van diplomatieke pogingen om Chroesjtsjov tot inkeer te brengen en leek hij te opteren voor een militaire aanval op de raketinstallaties in Cuba. Zelfs fantaseerde hij openlijk over het creëren van een ‘Sink the Maine’-incident ter rechtvaardiging van een beslissende militaire operatie tegen het bewind van Castro. Het zinken van het slagschip Maine – na een explosie waarvan de oorzaak nooit is opgehelderd – was in 1898 de opmaat naar de Spaans-Amerikaanse oorlog. De invloedrijke bladen van krantenmagnaat William Randolph Hearst lanceerden de aansprekende leuze: ‘Remember the Maine, to Hell with Spain’.

Robert Kennedy’s betrekkelijke wispelturigheid tijdens de beraadslagingen in de Cuba-crisis lijkt niet te sporen met de uitgesproken progressieve standpunten die hij later als senator van New York en vooral als gegadigde voor de Democratische nominatie in 1968 innam. Met die standpunten bewoog hij verder naar links dan JFK ooit had gedaan en zijn jongere broer Edward na hem zou doen.

De verklaring die uit de vele boeken over de Kennedy’s naar voren komt, is dat Robert er niet zozeer sterke ideologische oordelen op nahield, als wel behept was met een radicaal temperament, dat hij ontwikkelde omdat hij een extra inspanning moest doen om in het Kennedy-universum een eigen plaats te veroveren. Hij was de jongere – en ook nog eens frêlere – broer van Joe Junior en John, die in hun schaduw opgroeide. Zijn vader verwachtte niet veel van hem. Maar hij werd juist de meest gedreven en loyaalste telg van de familie, die als minister van Justitie ook niet terugschrok voor het maken van vuile handen om zijn broer, de president, te helpen en beschermen. ‘Bobby gaat door muren heen,’ zei een goede vriend ooit over hem.

Zo was Robert degene die in de eerste twee jaar van het presidentschap van zijn broer binnenskamers het hardst pleitte voor sabotageacties tegen het bewind van Castro, in de overtuiging dat deze doorn in het vlees het Witte Huis blijvend zou hinderen, zowel in de nationale politiek als op het internationale toneel. En het bleef niet bij woorden, hij oefende op weinig subtiele wijze sterke druk uit op de CIA en andere regeringsinstanties om daarvan een hoge prioriteit te maken.

Misschien verklaart dat ook waarom RFK in de crisisdagen van oktober 1962 soms ook weer de harde lijn bepleitte. In elk geval kan nu met redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat het bovenal aan de president zelf te danken is dat de Cuba-crisis niet uit de hand is gelopen. Hij heeft ten minste twee keer een voor de hand liggende stap op de escalatieladder willens en wetens niet gezet, zoals trouwens ook Chroesjtsjov dat op een cruciaal moment niet heeft gedaan.

In één opzicht kreeg Robert Kennedy gelijk: hoewel JFK veel waardering oogstte voor de wijze waarop hij de crisis had aangepakt, bleven er twijfels over de geloofwaardigheid van Moskous toezegging om de kernraketten terug te trekken uit Cuba. De actieve Cubaanse ballingengemeenschap voedde de twijfels met tal van alarmerende berichten, die bij een aantal Republikeinse Congresleden een gewillig oor vonden. Zo deed het verhaal de ronde dat de Sovjet-troepenmacht bezig was een ondergrondse bunker aan te leggen waarin een aantal raketten met kernkoppen zou worden opgeslagen. Zorgen waren er ook over de blijvende aanwezigheid van een aanzienlijke Sovjet-troepenmacht op Cuba.

Dat alles knaagde aan het nieuw verworven aanzien van president Kennedy, die uiteindelijk besloot tot een ongewone stap. Hij autoriseerde de openbaarmaking van alle luchtfoto’s van Cuba die Amerikaanse U-2-vliegtuigen hadden gemaakt. Dat gebeurde op 5 februari 1963 door een op de televisie uitgezonden persbriefing, waarop minister McNamara (van huis uit Republikein) en de chef van de militaire inlichtingendienst aan de hand van reeksen foto’s konden aantonen dat de gevreesde kernraketten inderdaad waren ontmanteld en op transport naar de Sovjet-Unie waren gesteld. De uitvoerige briefing, die de zeer gepolijste McNamara op het lijf was geschreven, bleek een goede zet. Daarna verstomde het rumoer.

Dat kwam ook doordat de media meer belangstelling kregen voor andere zaken. Medio 1963 werden de VS, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie het eens over een gedeeltelijk verbod op kernproeven, dat gezien kan worden als het eerste wapenbeheersingsakkoord in het nucleaire tijdperk. Niet veel later volgde het non-proliferatieverdrag. Daarmee verloor het Koude Oorlogsklimaat duidelijk iets van zijn kilte. Al een jaar later had de Cuba-crisis veel weg van een nare herinnering uit een ander tijdperk.

Is het naspel van de crisis daarmee afdoende gekenschetst? Er waren helaas ook minder fortuinlijke effecten. In de eerste plaats aan Sovjet-kant. Chroesjtsjov wist de kritiek op zijn handelwijze in eerste instantie de kop in te drukken, maar leed toch reputatieschade in het Politbureau die hem op termijn fataal werd. In 1964 moest hij het veld ruimen. De nieuwe partijbaas Leonid Brezjnev was minder impulsief dan zijn voorganger, maar er extra op gespitst om zich door het Westen niet in de luren te laten leggen. Gevolg was een nieuwe bewapeningsronde, alsook een grote vastberadenheid om de Sovjet-invloedssfeer vrij te houden van vreemde smetten, zoals bleek bij de interventie in Tsjecho-Slowakije in 1968.

Aan Amerikaanse kant gebeurde iets anders. Volgens Michael Dobbs, die over de Cuba-crisis het omvattende boek One Minute to Midnight schreef, verloren de mannen die deel hadden uitgemaakt van de Ex Comm, geleidelijk uit het oog hoezeer ze in de crisis af en toe hadden geïmproviseerd en met vallen en opstaan tot hun besluiten waren gekomen. Ze begonnen de uitkomst van de crisis te zien als het gevolg van een weloverwogen, logische gedragslijn, die zich liet omschrijven als een combinatie van toughness and restraint, onverbiddelijkheid en zelfbeheersing. De mannen die de regering-Kennedy en later de regering van diens opvolger Lyndon Johnson bevolkten – ‘the Best and the Brightest’, zoals David Halberstam hen typeerde – meenden het probleem-Vietnam op dezelfde wijze te kunnen aanpakken. Door vastberadenheid te tonen zouden de VS de Noord-Vietnamese leider Ho Chi Minh tot inschikkelijkheid kunnen dwingen. Ze konden lange tijd maar niet geloven dat in Vietnam een andere logica gold.

Ten slotte was er Cuba zelf. In 1964 was Kennedy dood, was Chroesjtsjov van het toneel verdwenen, maar zat Castro, die er bij Moskou op aangedrongen had om de confrontatie niet te mijden, vaster in het zadel dan ooit. Orthodoxe communistische parolen werden de hoogste wijsheid. En hij voelde zich sterk genoeg om in de jaren erna Cubaanse troepen uit te zenden naar verschillende Afrikaanse brandhaarden. Ook dat was bepaald geen zegen.

Paul Brill is buitenlandcolumnist voor de Volkskrant. Vorig jaar verscheen zijn boek 1600 Pennsylvania Avenue, over de geschiedenis van de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

Meer van deze auteur