Altijd een boeiende exercitie: je boekenkasten opruimen. Behalve echte spinnenwebben passeren ook de stoffige restanten van je levensgeschiedenis je steeds vuiler wordende handen. Sommige boeken mag ik houden met als smoes dat ik er misschien nog eens over wil schrijven, maar over bijvoorbeeld het rond 1980 revolutionaire genre van de vrouwelijke private eye heb ik inmiddels zo vaak mijn verhaaltje gedaan, dat er geen alibi meer te bedenken was om die meters vermaak nog langer op te slaan.

In de afdeling ‘overtollig’ vertoeven op mijn zolder nu nog de heren Marx, Engels, Lenin en Theun de Vries. De laatste in zijn eentje goed voor een halve meter beslag op nuttige ruimte. Ik sleep die uit het ouderlijk huis afkomstige turven al decennia mee en kon het wederom niet over mijn hart verkrijgen ze weg te doen.

Groot is mijn bewondering voor de Maastrichtse historicus Jos Perry, die duizenden pagina’s De Vries moet hebben doorgeploegd. Terwijl ik mijn kasten ruimde, verscheen van zijn hand de biografie Revolte is leven, waarin het lange leven van de schrijver (hij werd bijna honderd) aan de hand van zijn werk nauwgezet wordt geïnventariseerd. Hoewel optimisme voor De Vries een verplichte eigenschap was, is het geen opwekkend verhaal. Of liever gezegd: juist daarom. Weinig is zo deprimerend als de opdracht hoe dan ook blijmoedig te zijn.

Ik voel enige verbondenheid met de geschiedenis van De Vries. Opgegroeid tijdens de Koude Oorlog in het gezin van een Waarheid-_redacteur, ken ik ‘Theun’ van jongs af als de huisintellectueel van de CPN – iemand tegen wie hoog werd opgezien. Rond 1965 was hij zelfs de enig overgebleven intellectueel, want de weinige anderen die er ooit waren geweest, waren toen wel vertrokken. Zoals Perry laat zien: vaak met een trap na van kameraad De Vries. Dat is een van de patronen die in _Revolte is leven het meest treffen. Perry is geen psycholoog. Hij duidt niet maar tekent op. Door dat notuleren van kwestie na kwestie na kwestie komt scherp naar voren hoe vaak Theun de Vries in naam van de vooruitgang, de toekomst, het antifascisme, de vrede dan wel het socialisme vrienden en collega’s een streek heeft geleverd.

Zo torpedeerde De Vries als jurylid in 1950 het besluit om Maurits Dekker de eerste literatuurprijs toe te kennen van de Stichting Kunstenaarsverzet. Die keuze was gemaakt door zijn medejuryleden terwijl hij zich liet fêteren in Moskou. Zijn bezwaren waren in alle openlijkheid louter levensbeschouwelijk. Dekker was te weinig strijdbaar, te ironisch, een pessimist. Toen Boris Pasternak in 1958 de Nobelprijs kreeg, schreef De Vries, wiens liefde niet de schrijver maar zijn onderdrukkers gold, een vlammend protest in De Waarheid. De Vries zag er ook geen been in zijn vriend Nico Rost, toen die een aanvaring kreeg met de partijleiding, te verklikken bij de machthebbers in de DDR. En dan was er zijn uitgever Van Tricht, die het beginnende Friese auteurtje steeds had aangemoedigd, financieel gesteund, de oorlog doorgeholpen en zich bij dat al bovendien had ingespannen diens snel gekwetste ego te ontzien – die man werd door De Vries in 1945, toen het hem en zijn partij goed ging, rücksichtslos aan de kant gezet ten gunste van een nieuwe politieke uitgeverij. Oog voor de toekomst nietwaar? Het is allemaal van een minheid waar je kippenvel van krijgt. Ook Karel van het Reve en W.F. Hermans werden op politieke gronden onhebbelijk bejegend. Telkens weer won de ‘mensheid’ het van trouw en loyaliteit jegens echte mensen.

Natuurlijk is de dodelijke kilheid van de communistische persoonlijke relaties vaker geconstateerd. Maar het treft toch, omdat het hier over zo’n bij uitstek individualistisch vak gaat. Zijn schrijverschap maakt De Vries’ aanhoudende roep om het ‘ik’ dat zo nodig op het hogere plan van een ‘wij’ moet worden gebracht, wel heel vals.

Heeft een biografie van wat op het eerste gezicht een voorbij fenomeen is – het communisme – een wijdere relevantie dan het beschreven schrijversleven? Volgens mij wel. De vergelijking communisme-islam bijvoorbeeld wordt zelden gemaakt. Toch ligt die voor de hand. Mijn intieme kennis van het totalitarisme in de communistische variant verklaart zeker voor een deel mijn afkeer van de islam en van de westerse naïviteit en toegeeflijkheid jegens dat intolerante geloof. Zo werden de communisten, geheel terecht, aangesproken op de misdaden van Stalin; het werd hun kwalijk genomen als ze zich niet de vraag stelden in hoeverre die misdaden een consequentie waren van hun ideologie. Het is daarentegen hogelijk omstreden om moslims te vragen welke consequenties zij trekken uit de massamoorden door moslimterroristen.

Wat De Vries aansprak in het communisme, zo blijkt uit Perry’s beschrijvingen, vertoont verbluffende overeenkomsten met het antiwesterse enthousiasme van de fanatieke jihadisten, die ik veeleer in de extreem-rechtse hoek zou plaatsen, en hun naïeve, linkse verdedigers. Het ‘weg met ons’; de haat tegen de Verenigde Staten als bron van verderf en decadentie; het contrasteren van de westerse cultuur als pornografisch met die van de anti-imperialisten als ‘rein’; de projectie (veelal tegen beter weten in) van het goede en het hoge op mensen die overduidelijk niet beschaafd, anticultureel, ongeletterd en primitief zijn.

Stuitend is de weerzin die De Vries tentoonspreidde, nota bene in landen waar schrijvers werden vervolgd, als hij terug ‘moest’ naar Nederland, waar hij midden in de Koude Oorlog de P.C. Hooftprijs kreeg, een staatsprijs, en waar zelfs mensen die door hem onheus waren bejegend braaf hun best voor hem bleven doen.

Belangrijk, ook vandaag de dag, is de mentale dynamiek van een verlangen naar absolute zelfonderwerping, discipline, dat gepaard gaat aan enerzijds de eis van eenzelfde onderwerping door anderen, en anderzijds een gedeeld idee van superioriteit. Bij die superioriteitsgedachte hoort de diepgevoelde overtuiging dat buiten de partij / het geloof / de sekte geen fatsoenlijk leven mogelijk is. Daar wacht de afgrond, de hel, de ondergang.

Bij een van de recensies van dit terecht zeer goed ontvangen boek stond een foto waarop De Vries een sterke gelijkenis vertoont met andere communisten van zijn generatie. De combinatie van neergetrokken mondhoeken en een arrogante blik drukt een teleurstelling uit die niet zodanig tot de eigen ziel is doorgedrongen dat zij hun ongelijk erkennen. De Vries mag de CPN dan hebben verlaten, hij is wel levenslang communist gebleven. En velen met hem. Zij eindigden hun leven als verongelijkte mensen. Een leven verspild aan een waanidee, maar niet in staat zich van die waan te bevrijden, omdat deze hen moreel en qua ‘bewustzijn’ verhief boven hun medemensen.

‘Wij, communisten, zijn de dragers van het leven zelf,’ schreef Marcus Bakker, die op zijn oude dag dan ook net zo’n gezichtsuitdrukking had.

Jolande Withuis (1949) is sociologe, auteur en feministe en werkt momenteel aan een biografie van koningin Juliana, waarvan in maart 2014. een voorpublicatie verscheen: Juliana’s vergeten oorlog.

Meer van deze auteur