‘It was a queer, sultry summer, the summer they electrocuted the Rosenbergs, and I didn’t know what I was doing in New York.’

Aldus de openingszin van Sylvia Plaths fameuze roman The Bell Jar uit 1963. Het kan bijna geen toeval zijn dat haar hoofdpersoon Esther Greenwood heet, zo dicht ligt die naam bij die van de protagoniste in het drama dat die zomer – de zomer van 1953 – tot een gruwelijk einde kwam: Ethel Greenglass Rosenberg. En hoewel het Rosenberg-drama doorgaat voor door en door politiek (want atoomspionage), omvatte het tegelijk een familietragedie, net als Plaths roman. Het persoonlijke en het politieke waren in de Koude Oorlog innig vervlochten.

Hoeveel oorlog de Koude Oorlog behelsde wordt nauwelijks nog beseft. Soms probeer ik dat met een shockeffect duidelijk te maken: vul voor communisten moslims in, zeg ik dan, en stel je de reacties voor als je heden ten dage zou zeggen dat het ‘bisamratten zijn die gangen in onze dijken knagen’, ‘mollen die onze geestelijke fundamenten ondermijnen’, zoals de voormannen van PvdA en KVP in 1953, kort na de watersnood, zeiden over de communisten. Je kunt ervan op aan dat hele volksstammen je vervolging zouden eisen. Voor de communisten kwam indertijd niemand op. Ze werden door iedereen van uiterst links tot uiterst rechts gehaat.

Ik was een kleuter in de jaren van het proces en hoewel het onwaarschijnlijk is dat ik me de voltrekking van het doodvonnis echt heb gerealiseerd, leefde ik als kind van een redacteur van het communistische ‘volksdagblad’ De Waarheid toch met in mijn achterhoofd de zeurende gedachte dat dit lot ook ons en onze ouders boven het hoofd hing. Wij waren immers ‘hardnekkiger, geslepener en gevaarlijker’ dan de ‘kwaadste springvloed’.

Ik ben opgegroeid met de executie van de Rosenbergs, zoals ik ben opgegroeid met de executies van Hannie Schaft in 1945 en Patrice Lumumba in 1961. De dood van de eerste democratisch gekozen president van de vrije republiek Congo herinner ik me beter dan die van Kennedy. Deze zeer verschillende moorden gingen allemaal op één hoop en bevestigden ons paranoïde wereldbeeld: allemaal altijd tegen ons. Zo was het en zo zou het altijd zijn.

Later ontdekte ik tot mijn verbazing dat Ethel en Julius Rosenberg voor niet-communisten nauwelijks iets betekenden, en inmiddels betekent hun dood in Nederland helemaal niets meer. Dat concludeer ik althans uit het ontbreken van enig bericht over het recente overlijden van David Greenglass.

In de Verenigde Staten ligt dat anders. Blijkens de stukken naar aanleiding van Greenglass’ dood wordt het nationale geweten daar nog altijd gekweld door de cause célèbre van de Koude-Oorlogsspionage, juist omdat in het proces familieverraad zo’n rol speelde. De figuur Greenglass symboliseert in brede kring het allerweerzinwekkendste opportunisme. ‘I love him like a brother − David Greenglass,’ zegt de hoofdpersoon in Woody Allens Crimes and Misdemeanors (1989) sarcastisch over zijn nare zwager.

Ook in Israël haalde Greenglass’ dood het nieuws. De executie in 1953 was behalve een communistisch ook een joods drama, al was het maar omdat joodse organisaties zich nadrukkelijk van het paar distantieerden en de opperrechter die hen ter dood veroordeelde (een uitzinnige straf, ook als ze schuldig waren), van joodse komaf was, terwijl zijzelf zich afficheerden als de ‘eerste slachtoffers van het Amerikaanse fascisme’.

Een tragische misvatting, die vermoedelijk aan de fatale afloop heeft bijgedragen.

Greenglass werd tweeënnegentig. Ethel was pas zevenendertig toen ze, schuldig bevonden op grond van de getuigenis van haar broer, in de nacht van 19 op 20 juni 1953 op de elektrische stoel om het leven werd gebracht.

David en Ruth Greenglass en Julius en Ethel Rosenberg, vier bevriende lower class New Yorkers, niet heel intelligent maar wel daadkrachtig en ondernemend, waren in 1943 lid geworden van de communistische jeugdorganisatie. Greenglass kwam te werken bij het top secret Manhattanproject, waar de Amerikaanse atoombom werd ontwikkeld. De onderzoeksgegevens die hij daar aan de weet kwam, gaf hij door aan zwager Julius – twee kleine krabbelaars in een groot spionagenetwerk. Voor de rechtbank getuigde Greenglass dat hij zijn zuster in 1945 deze gegevens had zien overtypen. Dat leverde de vervolging de smoking guntegen Ethel. Boom, boom, boom – blow after blow against her country, zo imiteerde de opperrechter in de rechtszaal het geluid van haar getik. Vermoedelijk was het juist Ruth die de gegevens overtypte.

In een interview na zijn vrijlating (hij zat tien jaar uit van de vijftien waartoe hij was veroordeeld), verklaarde Greenglass dat zijn leugens hem nooit een slapeloze nacht hadden bezorgd. Hij gaf nu eenmaal meer om zijn vrouw, de moeder van zijn twee kinderen, dan om zijn zuster. (Die overigens ook twee kinderen had. Tien en zes waren ze, toen hun ouders werden geëlektrocuteerd; ze hoorden het over de radio.)

Zijn zus was altijd al te koppig, zei Greenglass er nog bij; als ze gewoon had bekend, was ze minder zwaar gestraft. Dat klopt: ‘De regering laat onze levens voor onze neus bengelen als aas voor een vis die gevangen moet worden,’ schreef Ethel in een van haar laatste brieven. Justitie – in de onintegere persoon van Roy Cohn, later assistent van senator McCarthy – oefende voortdurend pressie uit op het echtpaar om te bekennen, maar broer David lijkt mij de allerlaatste die dat mag zeggen.

Toch is die naargeestige vraag: ‘Hadden ze niet beter kunnen bekennen?’ relevant. De Rosenberg-case blijft ook intrigeren omdat hij wezenlijke politieke en morele vragen oproept. Bijvoorbeeld over politiek martelaarschap.

Velen zagen en zien de Rosenbergs als standvastige helden die zich door justitiële druk niet lieten corrumperen. Ik ben minder enthousiast. In mijn hoofd spelen onheroïsche twijfels als: Wat is er mooi aan om je kinderen tot wees te maken door niet te bekennen? En waren de Rosenbergs eigenlijk niet het slachtoffer van de megalomane gedachte dat de wereldwijd protesterende volksmassa’s hen wel zouden redden? Want dat dachten ze!

Bovendien is de lof voor de Rosenbergs onzuiver, omdat men vaak in één adem verklaart dat zij onschuldig waren én dat het wel goed was dat de Sovjet-Unie, medestrijder immers tegen nazi-Duitsland, over een atoombom beschikte. Zelf vonden de Rosenbergs zeker dat de Russen de bom moesten hebben.

Het allerergst is de rol van Julius. Het historische debat over schuldvraag en proces is nooit opgehouden, zowel omdat het perspectief na de Koude Oorlog veranderde, als doordat er nieuwe archieven opengingen. Volgens de huidige stand van kennis was Julius wel degelijk schuldig, maar wist Ethel van niets. Dat zou betekenen dat Julius door te blijven ontkennen zijn vrouw mee de dood in sleurde.

Greenglass offerde zijn zus omwille van zijn schuldige vrouw, Julius offerde zijn onschuldige vrouw omwille van zijn heilsleer. Niks heldendom. Walgelijk is het.

Jolande Withuis (1949) is sociologe, auteur en feministe en werkt momenteel aan een biografie van koningin Juliana, waarvan in maart 2014. een voorpublicatie verscheen: Juliana’s vergeten oorlog.

Meer van deze auteur