Prettig ambigue, zo zou je de waardering van de nieuwsgierigheid in de Europese cultuurgeschiedenis kunnen noemen. ‘Al geruime tijd wordt de nieuwsgierigheid in de Westerse cultuur als een deugd beschouwd,’ zo opent Barbara Benedict haar fascinerende Curiosity. A Cultural History of Early Modern Inquiry. Zonder nieuwsgierigheid geen taal, wetenschap en religie, vond Thomas Hobbes. David Hume noemde haar ‘that love of truth, which is the first source of all our inquiries.’ ‘Maar,’ gaat Benedict zelf verder, ‘nog langer is de nieuwsgierigheid afgeschilderd als de oorzaak voor alle menselijke feilen.

Die ambiguïteit viel ook te beluisteren op de avond die het culturele centrum Spui 25 aan de nieuwsgierigheid wijdde. Je zou het resultaat een gelijkspel kunnen noemen. Twee sprekers, Maarten Asscher en Piet Gerbrandy braken een lans voor deze muze, twee anderen, Annet Mooij en ikzelf, waren beduidend sceptischer gestemd. De vier bijdragen worden hier aan de Gids-lezers aangeboden, zodat ze kunnen vaststellen in welke gebied van het curieuze spectrum zij zelf opereren.

De Spui-avond werd georganiseerd naar aanleiding van de publicatie van de essaybundel van Maarten Asscher, Bekentenissen van een nieuwsgierig mens. Het moet gezegd, beter verdediging kan het verschijnsel niet krijgen. Toch is ook hier sprake van een zekere ambiguïteit. Deze 107 kleine essays gaan in principe over alles, maar vooral over gebeurtenissen of dingen die aan het denken zetten: het afscheid van een vakantieadres, het intrigerende van beton, de kunst van de achterflap, noem maar op. Het zijn zeer lichtvoetige essays, maar weldra neemt het denken een ernstige wending. Ze associëren een intens plezier met lezen en schrijven, maar laten tegelijk het diepserieuze fundament zien waarop dat plezier rust. Lezen is een vorm van draagbare lichtheid, schrijven een bezigheid om de broosheid van het bestaan te bezweren.

Het zijn vooral losse waarnemingen, die Asscher ons toevertrouwt. Van de vele varianten van applaus bij de Romeinen – knippen met je vingers, klappen met holle of vlakke hand, wapperen met de punt van je toga, zwaaien met een zakdoek – tot en met hilarische mijmeringen over de zwaartekracht – van onderwaterporno tot hoogspringen uit stand – hier is het bijeengebracht met het licht en de luchtigheid van het Rococo. Maar we weten dat Rococo een ernstig spel was en het relativerende aspect van het postmodernisme ontbreekt hier geheel. Hier wordt de zijlijn gezocht om des te scherper te kunnen meeleven. ‘Waarnemen als een hogere vorm van deelnemen: observatie als participatie.’

Het blijkt een wonderlijk innemende praktijk. Eerst wordt de wereld willekeurig in kaart gebracht in de meest hilarische reeksen: de inhoud van damestasjes, de catalogus van bloemenmeisjes die staatshoofden een boeket aanboden, de verzameling van straten waaraan men gewoond heeft, de meest geliefde momenten of favoriete passages, famous last words (of famous last photographs), varianten van begroeting, you name it, hij weet het beter. Dan wordt bekeken wat de wereld werkelijk maakt, de feiten of de verbeelding, een exercitie die tot adembenemende wisseltrucs aanleiding geeft. Vervolgens wordt bezien wat zinvol en wat zinloos is, eveneens twee begrippen die elkaar het best als alternatief verdragen. Ten slotte wordt de zekerheid geschapen dat dit alles van de schrijver en van hem alleen afhankelijk is en dat hij, schepper of waarnemer, verantwoordelijk is voor het kleinste onderdeel ervan. En kleine onderdelen, zoveel is zeker in dit wereldbeeld, wegen zwaarder dan grote. Asscher kan er best tegen als hij niet weet hoe het heelal is ontstaan, maar of het meisje uit Portland waarop Frank Sinatra zo wanhopig verliefd was uit Portland, Oregon dan wel Portland, Ohio kwam kan hem uit zijn slaap houden.

Er schuilt dan ook veel meer dood en begraven onder de nieuwsgierigheid dan je zou verwachten. Heel die in zijn broosheid omarmde werkelijkheid balt zich samen waar de dood om de hoek kiert. Zoals in ‘Harmonica’ waar het gaat over de verscheurende muziek van die mondharmonica in de film Once Upon a Time in the West. Dat motief van dood en wraak wordt door Asscher gecontrasteerd met het geluid dat zijn ernstig zieke dochtertje eveneens op een harmonica voortbracht, maar dat in dit geval een teken van herstel en leven was. De film van Sergio Leone heette in het Duits Spiel mir das Lied vom Tod. Bij het horen van zijn dochtertje dacht hij: ‘Spiel mir das Lied vom Leben.’ Toen ik het boek uithad heb ik geknipt met de vingers, geklapt met de holle hand, gewapperd met de punt van mijn toga en gezwaaid met een hele grote zakdoek.

Willem Otterspeer (1950) is hoogleraar Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, biograaf van Johan Huizinga en W.F. Hermans en ex-voorzitter van Stichting De Gids.

Meer van deze auteur