Egypte heeft een schitterende literaire cultuur, al is die in Nederland helaas weinig bekend. Het is misschien verwonderlijk dat de opeenvolgende dictaturen, die Egypte sinds 1952 in hun greep hielden, er niet in geslaagd zijn om het literaire klimaat om zeep te brengen. We stellen ons een dictatuur voor als een onderdrukkend systeem met een verstikkende censuur, maar de meeste moderne dictaturen werken veel subtieler, sluipender. Het autocratische staatsbestel heeft het literaire leven en de ontwikkeling van de Egyptische roman sterk beïnvloed. Dat gebeurde op twee manieren: door repressie en door een pervers systeem van overheidspatronage. De toon werd gezet onder Nasser, die eind jaren vijftig talloze communisten, onder wie veel schrijvers en intellectuelen, arresteerde en soms jarenlang onder de meest barre omstandigheden in kampen opsloot.

Later zijn de teugels wat gevierd. Er bestond een actieve censuur, maar sinds 1977 vond die alleen achteraf plaats. Boeken die volgens de censor niet konden, werden uit de handel gehaald. Hoewel de kring van actieve lezers erg klein is, en de oplagen navenant (meestal in de orde van zo’n duizend exemplaren), vinden de boeken toch hun weg. Onder Mubarak genoten schrijvers een relatieve vrijheid. Het was niet als het literaire klimaat in de Sovjet-Unie, waar de staat ook in de taal kroop en de schrijvers dicteerde hoe en waarover ze moesten schrijven. Mits het bewind en Mubarak zelf maar met rust werden gelaten, kon er veel.

Schrijvers waren op allerlei manieren aan de staat gebonden. De meesten hadden baantjes bij staatsmedia of universiteiten en waren afhankelijk van de gunsten van de mensen hogerop voor promotie, reisjes en de gelegenheid een publiek te bereiken. Mubarak manipuleerde de kunsten ook door het instellen van prijzen. Dat leidde in de kleine literaire gemeenschap vaak tot een hoop onderling gelazer, waar het regime dan weer garen bij spon. Het complexe en mistige systeem van overheidsgunsten en patronage maakte de positie en het werk van schrijvers vaak ingewikkeld. Slechts weinigen konden het zich veroorloven geheel buiten het literaire systeem te blijven.

Brekende spiegels

De laatste jaren voor de revolutie van 2011 waren er al signalen dat zich een nieuwe generatie schrijvers aandiende die zich minder van de literaire, linguïstische en politieke conventies aantrok. Een van hen is Youssef Rakha, in het dagelijks leven redacteur bij de Al-Ahram Weekly, fotograaf en een van de grote jonge schrijvers van dit moment. Ik sprak hem op een avond in juli. Het was een dag na de dodelijke gevechten tussen pro- en anti-Morsi-demonstranten op Ramsis Straat. De stad was zenuwachtig. Vrouwen waren op het Tahrirplein verkracht, groepen pro en contra Morsi raakten slaags, buurtbewoners vormden vigilante groepen, de veiligheidstroepen schoten lukraak. Moslimbroeders riepen aanhangers op het leven voor de afgezette president Morsi te geven; tegenstanders omarmden, soms letterlijk, de militairen als reddende engelen. Men wachtte op nog grotere klappen. De dilemma’s van de jongste revolutie werden pijnlijk duidelijk.

Youssef Rakha voltooide vlak voordat de revolutie in januari 2011 uitbrak zijn eerste roman, Kit ā b al- ughr ā (Boek van de sultanszegel). Het boek is een werveling van perspectieven, verhaallijnen, verschillende taalregisters en referenties aan de Arabische literaire tradities. Kit ā b al- ughr ā vertelt het verhaal van de ontbinding van het huwelijk van Mustafa, die werkzaam is bij een krantenbedrijf. De negen delen zijn vormgegeven als een reis door de verschillende wijken van Caïro, en het boek is ook een spiegel van de verloedering van de Caïreense samenleving. Het bevat bovendien veel verwijzingen naar Osmaanse en Arabische tekstvormen. Voor Youssef Rakha was dit boek een poging onder het benepen nationalisme uit te komen door het multiculturalisme van het Osmaanse rijk en de openheid van de oude Arabische cultuur als ideaal te schetsen.

De vraag wat de revolutie van januari 2011 precies veranderde is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Ze betekende meer dan het wegvallen van het oude systeem van repressie en censuur. Rakha formuleert het zo: ‘De revolutie heeft me mijn publieke stem teruggegeven. Het bevestigde voor mij het bestaan van een vaderland en een volk waar ik deel van ben.’ De revolutie was, bijna letterlijk, een thuiskomst. Andere schrijvers hebben hun ervaringen in vergelijkbare termen omschreven. Ahdaf Soueif, die met haar boek Cairo. My City, Our Revolution een van de mooiste verslagen schreef over de demonstraties, vatte het kernachtig samen: ‘My city is mine again.’

Wat er in 2011 gebeurde, had veel weg van een geestelijke dekolonisatie. Het was niet alleen een wegvallen van een onderdrukkend regime, maar ook de geboorte van een gemeenschapsgevoel, van het idee tot een volk te behoren, een publiek te hebben, een burger te zijn en als zodanig een stem te hebben. Youssef Rakha omschrijft dit alsof er een spiegel brak en je plotseling oog in oog stond met je broeders.

Ik sprak over de literaire effecten van de revolutie met Karam Youssef, eigenares van de jonge uitgeverij en boekhandel Al Kotob Khan in Caïro. Ze had in januari en februari 2011 vaak op het Tahrirplein gestaan en was als zovelen gegrepen door de stem van het volk. Als uitgeefster streeft ze ernaar de literaire stem te democratiseren. Haar agenda blijkt niet alleen uit de auteurs die zij uitgeeft, maar ook uit de boeken in haar boekhandel. Prominent liggen er werken van Leon Trotski; onwillekeurig denk je dan aan zijn Literatuur en revolutie (1924), waarin hij een pleidooi hield voor klasseloze kunst. Karam Youssef legde me uit hoe de Egyptische revolutie heeft doorgewerkt in de romans die na januari 2011 zijn verschenen. Misschien valt die invloed het best te omschrijven als een erosie van oude gezagspatronen, in taal maar ook in thematiek. Schrijvers maken steeds meer gebruik van de dagelijkse Egyptische taal in plaats van het formele Arabisch, dat van oudsher als schrijftaal dient. Ook in de thematiek lijkt verandering te komen. Traditionele gezagsverhoudingen worden openlijker bekritiseerd, en ook de relatie tussen burger en politiek wordt nu expliciet ter sprake gebracht. De schrijvers van de laatste generatie voor de revolutie werden wel omschreven als een apathische of zelfs ‘autistische’ generatie (de laatste term is van de schrijver Ahmed Alaidy), maar de revolutie van 2011 heeft veel jonge schrijvers bewust gemaakt van het hen omringende volk, van hun politieke rol, en van hun taal. Het bewustzijn van een publiek was ook een uitvloeisel van de sociale media; veel schrijvers zijn begonnen als bloggers of zijn naast hun formele schrijverij actief in de sociale media.

Verzet

In het licht van het hervonden volk moeten we ook het sterke verzet zien dat schrijvers, net als veel andere Egyptenaren, voelden jegens het bewind van de Moslimbroeders. Het verzet tegen de regering van Mohamed Morsi en de steun aan het leger kan alleen maar verklaard worden uit de overtuiging dat de Moslimbroeders de idealen en hoop van de revolutie van 2011 aan hun laars lapten.

De demonstraties van januari 2011 hadden geleid tot een spectaculaire exit van de oude dictator Hosni Mubarak. In mei en juni 2012 vonden de eerste vrije presidentsverkiezingen in de Egyptische geschiedenis plaats. De winnaar was Mohamed Morsi, die zijn zege vooral te danken had aan de verdeeldheid van de oppositie en het feit dat hij in de tweede verkiezingsronde alleen een vertegenwoordiger van het oude regime als tegenstrever had. Binnen enkele maanden had hij zijn geloofwaardigheid al verloren. De president manipuleerde de grondwet en brak zijn belofte de macht te delen met andere belangengroepen. Egypte steunde en kraakte. Oudheden werden geplunderd, er was een tekort aan benzine, de elektriciteit viel regelmatig uit, de regering kreeg de financiën niet op orde, de corruptie greep om zich heen, christenen werden uit dorpen verjaagd en activisten werden opgepakt. De regering trad nauwelijks op tegen het sektarisch geweld en liet haatpredikers hun gang gaan. De revolutie was verzand in de dictatuur van een benepen groep islamisten.

De romantiek van de revolutie leek daarmee wel verbleekt. In januari 2011 hadden de massa’s op het Tahrirplein geroepen om vrijheid en sociale rechtvaardigheid, en al was het volstrekt vaag wat die dan inhielden, het was duidelijk dat ze onder de regering van de Moslimbroeders onbereikbaar bleven. Het revolutionaire elan keerde plotseling terug dankzij de massale handtekeningenactie van de Tamarod (Rebel)- beweging. Op 30 juni kwamen er meer Egyptenaren naar het Tahrirplein dan ooit tevoren. Op 3 juli stapte het leger in en zette de geïsoleerde president Morsi af.

In de dagen rond de machtswisseling draaiden alle begrippen uit de staatkunde vele keren om hun as. Wat was legitimiteit, wat was een staatsgreep, wat was de volkswil? De omwenteling moest een juridische en daarmee linguïstische grondslag krijgen. Deze semantische kwesties hielden buitenlandse commentatoren en de mensen in Egypte in hun greep, maar de realiteit was dat de grote meerderheid van het volk opnieuw had gesproken. Het werkelijke probleem was dat dit volk het leger nodig had om een nieuwe start te kunnen maken; een leger dat nog steeds over dezelfde reflexen bleek te beschikken als in 2011. Tientallen demonstranten vonden de dood door legerkogels. De haat jegens de Broeders en de behoefte aan een fatsoenlijk bestaan wonnen het van de idealen van de revolutie.

De sit-in der klerken

Een groot deel van de natie was verenigd in het verzet tegen wat het ‘fascistische bewind’ van de Moslimbroeders werd genoemd. Al-Ikhw ā n al-Muslim ū n, de Moslimbroederschap, als politieke partij actief onder de naam Partij voor Vrijheid en Rechtvaardigheid, had een jaar lang de macht en ze gebruikte die om zich diep in de machtsposities te nestelen. De Ikhwanisering was overal, ook in de culturele instituties. Zo trad op 7 mei van dit jaar een nieuwe minister van Cultuur aan, ‘Alā’ Abdel-Aziz, die formeel geen lid was van de Moslimbroederschap, maar daar wel sterk mee sympathiseerde. Binnen enkele weken ontsloeg hij de hoofden van belangrijke diensten, onder wie de directeuren van de nationale bibliotheek en het nationaal archief, van de opera en van andere culturele instellingen.

Kunstenaars en schrijvers waren er als de kippen bij om de nieuwe benoeming te bestrijden. Vijfhonderd ondertekenden een petitie tegen de nieuwe minister, die ervan werd beschuldigd ‘incompetent’ te zijn en ‘geen bekende figuur was in Egyptische en Arabische culturele kringen’. Zij bezetten de onderste verdieping van het ministerie en veranderden de tuin in een openluchttheater. De minister kon zijn kantoor niet meer in en installeerde zich uit arren moede, of misschien juist niet, in een moskee.

Abdel-Aziz ontkende overigens dat hij de cultuursector wilde Ikhwaniseren. Wel sprak hij duidelijk uit dat cultuur geen zaak was van een kleine elite maar van het hele Egyptische volk. ‘En Egypte is een islamitisch land,’ voegde hij eraan toe. Islamistische leden van de senaat hadden overigens wel al gerefereerd aan klassiek ballet als een ‘immorele kunstvorm’.

De bezetters van het ministerie waren verenigd in hun verzet tegen Abdel-Aziz en de Moslimbroeders. Zij voerden een strijd voor wat zij noemden ‘de Egyptische culturele ziel en nationale identiteit’. Opvallend is hoe deze kunstenaars en intellectuelen zich het geweten van de natie wanen en sterk op de overheid zijn gericht. Na de onttroning van Morsi eisten de demonstranten dat ze 10 procent van de zetels in de nieuwe grondwetgevende vergadering zouden krijgen. Ze riepen de nieuwe minister van Cultuur ook op om een conferentie te beleggen over ‘De toekomst van de Egyptische cultuur’. Hoe hoog hun toon ook was, het was in wezen niet uitzonderlijk dat kunstenaars protesteerden tegen een culturele benoeming; het paste in een lange traditie van kunstenaars om zich tegen benoemingen te verzetten en eigen mensen op de culturele sleutelposities te plaatsen.

Interessanter was misschien nog wel dat deze bezetting ook de breuklijnen in culturele kringen zichtbaar maakte. Het grootscheepse verzet tegen de regering van de Moslimbroeders verdoezelde dat een begrip als ‘Egyptische cultuur’ glibberig is als een pas gevangen vis en dat de revolutie de culturele gemeenschap niet alleen verenigt, maar ook splijt. Zo vormden de actievoerders in het ministerie in de ogen van sommige jonge schrijvers een exclusief clubje dat vooral het eigenbelang diende. Ze zagen de actie als een reflex van een oudere, elitaire generatie die zich afhankelijk had gemaakt van de staatsruif en commissiebaantjes. Voor de onafhankelijke schrijver maakte het immers niets uit wie er minister van Cultuur was. Het protest gaf dus niet alleen blijk van een brede afkeer van de islamisten en hun dreigende invloed op het cultuurbeleid, het toonde ook de afhankelijkheid van de culturele gemeenschap van de staat.

Tussen Vertrek! en Vrijheid!

‘Irhal’, vertrek!, scandeerden de demonstranten in januari 2011 in de straten van Caïro, een kreet die eind juni van dit jaar werd herhaald. Ging het de eerste keer om president Hosni Mubarak, die ruim dertig jaar aan de macht was, in 2013 betrof het de rechtmatig verkozen president Mohamed Morsi. ‘Horreya’, vrijheid!, was een andere kreet, maar die roep klonk zachter in 2013 dan twee jaar ervoor. Hoe blij men ook was met het vertrek van Mohamed Morsi, het lot van de eens zo luid bezongen vrijheid was voor wie verder keek onzeker.

Ook Youssef Rakha behoorde tot de toegewijde demonstranten op het Tahrirplein in januari 2011. Het was voor hem als voor zo veel Egyptenaren een moment van bevrijding. Maar daarna sloop geleidelijk de twijfel binnen. In de loop van 2011 werd hij geschokt door de alliantie tussen het leger en de politieke islam (de Moslimbroederschap). Ruim een jaar later schreef hij: ‘Ik ben er niet meer zeker van waar de mensen voor stierven.’ Maar hoewel zijn geloof in de revolutie werd beproefd, was een terugkeer naar zijn eerdere idealen ook onmogelijk geworden. Terugblikkend op zijn eerste roman erkent Rakha dat hij het boek nu niet meer zou kunnen schrijven. Het alternatief dat de revolutie hem bood was veel krachtiger dan het multiculturele kalifaat van het Osmaanse verleden: de opstand van 2011 heeft hem het idee van een eigen publiek en volk gegeven. Zoals hij zegt: ‘Ik heb nu een vaderland, al is het een rotzooi.’ Bovendien hebben de Moslimbroeders het volledig onmogelijk gemaakt om een islamitisch ideaal te exploreren dat als alternatief zou kunnen dienen voor de natie.

Zijn tweede roman, Al-Tam ā s__īḥ (De krokodillen, 2012), vormt het eerste deel van een trilogie die de aanloop tot en verwerking van de revolutie van 2011 beschrijft vanuit het perspectief van een drietal dichters – de krokodillen. Het boek becommentarieert het hedonisme en het verlangen naar vrijheid van de jonge dichters, maar ook de benepenheid van Caïro’s intellectuele kringen en, uiteindelijk, ook het onvermogen van de revolutie om een werkelijke verandering tot stand te brengen.

Het idealisme en de deceptie die Al-Tam ā s īḥ_beschrijft, weerspiegelen ook Rakha’s eigen gevoelens van vervreemding. Hoewel een revolutionair van het eerste uur in 2011, deed hij niet mee aan de demonstraties van juni en juli van dit jaar. In een artikel in de _Al-Ahram Weekly_ had Rakha het lef zich _ful_ te noemen. Die term, die letterlijk ‘inkepingen’ of ‘butsen’ betekent, is zwaar beladen; het is de naam voor de krachten van het oude Mubarak-regime die nog steeds invloed zouden uitoefenen. Rakha deed dit niet omdat hij terugverlangde naar het oude regime, maar om aan te geven dat de massa’s die om de val of zelfs dood van de Moslimbroeders riepen een fascistisch karakter konden krijgen. Door zich buiten de massale demonstraties van 30 juni en daarna te houden, zou hij als _ful ū__l bestempeld kunnen worden. Het was een staaltje vlijmscherpe ironie.

De migratie van kalifaat naar revolutie en uiteindelijk het fu l-_schap in een tijdsbestek van twee jaar is even duizelingwekkend als kenmerkend voor de _crise de conscience van veel Egyptische intellectuelen. Wat in 2011 even een warme thuiskomst leek, werd een dooltocht langs tochtige keldergaten.

De consummatie van de revolutie

De vraag wat ‘Egyptische cultuur’ is, blijft een even omstreden kwestie als wat ‘Egyptische politiek’ is. De revolutie als zodanig heeft weinig echt boeiende romans opgeleverd, zoals Robbert Woltering vorig jaar al in dit blad constateerde. Misschien zijn romans ook niet het geëigende medium voor revolutionaire kunst, en moeten we die toch vooral in de poëzie en de straatkunst zoeken, waar grote woorden en grote gebaren meer tot hun recht komen. Romans zijn gediend met afstand, reflectie, ironie en niet met de onmiddellijke emotie van de revolutie, hoe waarachtig en indrukwekkend die ook is. Youssef Rakha zegt het zo: ‘De revolutie is geen onderwerp, wel een thema.’ Ze noopt tot reflectie, maar biedt als verhaal geen stof voor een roman.

Daarmee karakteriseert hij wat er sinds 2011 in de literatuur is gebeurd. Onder Mubarak bleef het politieke karakter van literaire werken verscholen in de beschrijvingen van sociale toestanden. Dit is na 2011 niet veranderd. Wel is het schrijverschap onder de revolutionaire omstandigheden politieker geworden. De revolutie is daarbij een historisch element, een achtergrond, of een aanleiding tot een bredere bespiegeling. Zo schreef Mohamed Rabie in zijn roman Ā m al-Tinn ī n (Jaar van de draak, 2013) over de nadagen van Mubarak, waarin hij de invloed van de immense staatsbureaucratie op het leven van de gewone burger beschrijft en hij Mubarak als een farao afschildert. Heel anders is de satirische schrijver en blogger Nael El-Toukhy. Eerder dit jaar publiceerde hij Nis ā ’ Al-Karantina (Vrouwen van de Karantina), een fantastisch boek over misdaadimperia in Alexandrië, vol wilde karakters van boeven, sjeiks, moordenaars en drugdealers, die in voortdurende strijd met elkaar zijn verwikkeld. Hier is de sociale kritiek in volle kracht aanwezig, zij het geprojecteerd op een postrevolutionaire toekomst.

Het fascinerende is, dat hoe sterk het verzet tegen de Moslimbroeders ook is en hoeveel belang de meeste schrijvers ook aan de revolutie hechten, zij in hun werk een zekere afstand tot die revolutie nemen. Het doet me sterk denken aan de Indonesische schilders die tijdens hun revolutie van de jaren veertig actief waren. Hoewel zij bijna unaniem de onafhankelijkheid steunden en zij aanvankelijk revolutionaire onderwerpen kozen, waren de meesten vooral gepreoccupeerd met de ontwikkeling van een eigen stijl en bewogen zij zich thematisch weg van de revolutie. Hun stijl was bewust vernieuwend en gaf uitdrukking aan het besef een nieuw tijdperk te hebben betreden en deel uit te maken van een nieuwe natie.

Dit is precies wat er in Egypte gaande is. Hoewel er nog schrijvers zijn die de revolutie letterlijk willen nemen, zijn de meeste, en beste, auteurs nadrukkelijk bezig nieuwe richtingen te zoeken voor hun werk. Hun positie als schrijver is onherroepelijk getransformeerd door de revolutie, maar de geest reikt verder. Of terug. De revolutie had het denken stopgezet. Mohamed Rabie drukt het zo uit: ‘De monotonie waarin we [onder Mubarak] leefden bood ons gelegenheid om over het schrijven na te denken. Dat is niet langer zo. De meeste mensen volgen vooral het nieuws, en ik hoop dat wij schrijvers daar snel overheen groeien.’ Gamal al-Ghitani besloot na een jaar lang televisiekijken terug te keren naar zijn schrijftafel. Youssef Rakha sloot zijn Facebook-pagina. Pas dan kan de revolutie geconsummeerd worden.

Naschrift. Dit artikel stuurde ik op woensdag 14 augustus naar de redactie van De Gids. Op diezelfde dag besloot de interim-regering in Egypte om een einde te maken aan de demonstraties van Morsi-aanhangers, de noodtoestand uit te roepen en de Moslimbroederschap te onderdrukken. Sindsdien zijn bijna duizend mensen gedood en tallozen gewond. Honderden zijn gearresteerd. In het licht van deze gebeurtenissen klinken de slotzinnen van het artikel parmantig en in elk geval achterhaald – er is veel televisie gekeken en geblogd. Opvallend is de steun die het optreden van het leger van intellectuelen heeft gekregen. Liever leger dan Broeders. De hoop op een liberaal politiek klimaat is voorlopig wel vervlogen.

Eind 2013 verschijnt van Youssef Rakha Book of the Sultan’s Seal (Interlink) en in 2014 The Crocodiles (Seven Stories).

Remco Raben (1962) is oud-Gids-redacteur, historicus en verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen van de Universiteit Utrecht.

Meer van deze auteur