Twee mensen, door ruimte en tijd gescheiden.

Een kleine drieduizend jaar geleden, tijdens een verwoede veldslag om niets in het bijzonder, werd een Griekse hopliet in zijn zij gestoken.

Een maand geleden belde een vriendin me huilend op.

Deze twee mensen hadden slechts één ding gemeen: ze gebruikten het woord ‘trauma’.

De hopliet gebruikte het woord als letterlijke omschrijving van het gat in zijn vlees: trauma is Grieks voor wond. De vriendin die mij opbelde stelde dat ze getraumatiseerd was geraakt door de manier waarop haar relatie was geëindigd.

Zoals altijd wanneer het woord ‘trauma’ wordt gebruikt, viel ik stil. Het woord zuigt de lucht uit de ruimte, slaat de tanden uit mijn mond, legt een onverbiddelijke stilte op. Ik zou het woord graag verder onderzoeken – wat wordt er precies mee bedoeld, en welke hele of halve synoniemen worden níét gebruikt? – maar dat is vaak ongewenst. Vragen over een trauma worden ogenblikkelijk opgevat als te sceptisch, als respectloos, alsof je de legitimiteit van andermans pijn ontkent. Terwijl ik juist zou denken dat je andermans pijn eer bewijst door zorgvuldig en gewetensvol de woorden te onderzoeken waarin die pijn gegoten is.

Medisch-historisch gezien heeft het woord trauma twee betekenissen, die allebei voorkomen in het handboek voor de psychiatrie, The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, en via dat handboek de samenleving in zijn gesijpeld.

Eerst was er de betekenis uit de derde editie van de DSM, uit 1980, waarin werd gesteld dat een trauma een gebeurtenis is die buiten de gebruikelijke menselijke ervaring ligt en bij vrijwel iedereen duidelijk leed zou veroorzaken. Trauma was in 1980 dus een tamelijk objectieve categorie. De oorsprong van deze uitleg van het woord ligt in de negentiende eeuw, toen meerdere psychiaters een duidelijke correlatie vonden tussen trauma’s in de kindertijd en afwijkend of zelfs gevaarlijk gedrag op volwassen leeftijd. In de jaren zestig van de negentiende eeuw ‘ontdekten’ artsen het verschijnsel automutilatie als reactie op trauma’s. In 1871 noteerde een Britse arts het geval van een als kind getraumatiseerde vrouw, opgenomen wegens een acute manie, die driehonderd naalden in haar lichaam had gestoken en er zelfs enkele had doorgeslikt. Een andere arts, Parvin genaamd, beschreef een plattelandsmeisje dat jarenlang een potje pommade in haar vagina had, ingebracht door soldaten nadat zij haar hadden verkracht. (Het automutilerende karakter zou in dit geval schuilen in het laten zitten van het potje.) Maar artsen hadden vooral oog voor de fysieke schade van automutilatie, niet voor de onderliggende trauma’s. Dat veranderde na de Eerste Wereldoorlog. Dat wil zeggen: toen ook mannen massaal last kregen van trauma’s.

In december 1914 (het begin van de oorlog dus) was tussen de 3 en 4 procent van de Engelse soldaten en tussen de 7 en 10 procent van de officieren naar huis gekeerd wegens zenuwaandoeningen. Het woord ‘shellshock’ deed zijn intrede: spasmen, geheugenverlies, pijn in de borst, onophoudelijk trillen. In medische kringen vierde het begrip ‘traumatische neurose’ hoogtij. Grofweg verdween het ‘neurotische’ aspect pas in 1980, toen het trauma voor het eerst wetenschappelijke status kreeg, met de diagnose ‘posttraumatische stressstoornis’. De artsen die verantwoordelijk waren voor de introductie van deze term hadden duidelijke ‘catastrofale stressoren’ in gedachten: oorlog, marteling, verkrachting, de Holocaust, de atoombom, aardbevingen of explosies. Eigenlijk hebben we het hier dus over het trauma van de hopliet, die ook lang nadat ze was toegebracht, psychisch leed onder zijn wond.

Voor de tweede betekenis van trauma moeten we naar 1994, naar de publicatie van het volgende (en vierde) deel van de DSM. PTSS hing volgens de artsen van de DSM-IV nog altijd samen met ‘de persoonlijke ervaring van een gebeurtenis die levensbedreigend was, of een bedreiging betekende voor iemands fysieke integriteit, of anders het getuige zijn van zo’n situatie’. Maar wat nieuw was: het horen van een onverwachte of gewelddadige dood, of een ongeluk van een familielid of vriend, telde bijvoorbeeld ook als potentieel traumatisch. In de nieuwe DSM vond kortom een koerscorrectie plaats: het belang van de gebeurtenis die het trauma in gang had gezet verloor aan belang, de persoonlijke belevingvan die gebeurtenis won aan belang. Vanaf nu telden gebeurtenissen die voorheen onder de gangbare wisselvalligheden van het leven werden geschaard, zoals een scheiding of een faillissement, als potentieel traumatisch. Het trauma ging niet langer (alleen) om de wond, maar ook om de ervaring van de wond, waardoor de wond zelf, ten minste ten dele, subjectief werd. Eigenlijk hebben we het hier over het trauma van de vriendin die mij opbelde.

‘Met de invoering van de DSM-IV is de oorlogsstress het gewone leven binnengehaald,’ schreven psychiaters J. E. Hovens en G. J. van der Ploeg in 2002 in Tijdschrift voor de Psychiatrie. ‘Gebeurtenissen als auto-ongelukken, nare ziekten, een hartinfarct, het verblijf op een intensive care, of het overlijden van een bekend persoon konden ineens een PTSS veroorzaken. Veel problemen worden op een grote hoop gegooid: seksueel misbruik, auto-ongelukken en oorlog. Biologisch mag de reactie misschien hetzelfde zijn – de bijnier zal het verschil niet weten tussen een tasjesroof en de gaskamer – maar het mensenhoofd kent wel degelijk de betekenis van verschillende gebeurtenissen. En een aanrijding is iets anders dan op transport gesteld worden naar een concentratiekamp.’

Deze tweede betekenis van het trauma werd bestendigd in de DSM-5 (2013), waarin PTSS niet langer gerangschikt staat als angststoornis. Het is een aparte categorie geworden: ‘Trauma- en Stressor-gerelateerde Stoornissen’. Elke stoornis binnen deze categorie wordt voorafgegaan door blootstelling aan een traumatische of anderszins ontwrichtende gebeurtenis.

Eén woord, twee werelden. De vrouw zou naar de wond van de hopliet kijken en zeggen: kwestie van een antibioticum en misschien een weefseltransplantatie. De hopliet zou naar de wond van mijn vriendin kijken en zeggen: waar maak jij je druk om?

Waarom klap ik dicht bij het horen van het woord trauma? Omdat iedereen het woord mag gebruiken en niemand precies weet wat het betekent. Omdat ik niet weet of het verwijst naar de gebeurtenis zelf, de beleving van die gebeurtenis, of de fysieke en psychologische reacties op deze gebeurtenis. Omdat het me een afgerond narratief voorspiegelt, waarin de buitenwereld heeft verwondt en de persoon verwond is, waarin zijn of haar beleving absoluut is geworden. Maar ‘wat een vlooienbeet is voor de één’, schreef Oxford-geleerde Robert Burton in zijn magnum opus The Anatomy of Melancholy (1621), ‘kan bij een ander onuitstaanbare angst teweegbrengen, en dat wat de één makkelijk kan overwinnen, zal een ander met geen mogelijkheid doorstaan’. In mijn werkelijkheid zijn er altijd meerdere betekenissen, meerdere mogelijke belevingen, meerdere verhalen. Het effect dat een bepaalde gebeurtenis op iemand heeft, zegt vaak veel over de persoon. Het woord trauma is voor mij het beginpunt van allerlei vragen, die nooit goed vallen, en dus niet gesteld worden, en uiteindelijk worden vergeten.

Daan Heerma van Voss (1986) is romanschrijver en historicus. Hij publiceerde meerdere romans en essays en schrijft voor nationale en internationale kranten en tijdschriften. In april 2021 verscheen zijn nieuwste boek, De bange mens.

Meer van deze auteur