Steen

De eerste foto die ooit van een meteoriet werd gemaakt, laat een zwarte liggende rechthoek zien, waarover – iets rechts van het midden – van linksboven naar rechtsonder een dunne streep loopt, omringd door talloze verre sterren. Die foto dateert van 27 november 1885 en het was de Oostenrijks-Hongaarse astronoom Ladislaus Weinek die erin slaagde om hem te maken. Dat deed hij met behulp van een telescoop in het Observatorium Clementinum in Praag, waar hij twee jaar tevoren als hoogleraar astronomie was benoemd.

Er is – zeker in ons digitale tijdperk – een hardnekkig cliché in omloop dat luidt: een foto zegt meer dan duizend woorden. Ongetwijfeld zijn er genoeg voorbeelden te bedenken van situaties of gebeurtenissen waarbij dat inderdaad het geval is, maar het is beslist geen universele waarheid. De foto van Weinek, bijvoorbeeld, zegt bijzonder weinig. Hij is de moeite van het afbeelden nauwelijks waard.

Het aardige is dat er in dit geval een goede vergelijking gemaakt kan worden met de eerste weergave in woorden die ooit van hetzelfde fenomeen is opgesteld. Die eerste beschrijving dateert uit 1766 en is van de hand van Dome­nico Troili, abt in de orde der Jezuïeten en werkzaam in de bibliotheek van de familie D’Este in de Noord-Italiaanse stad Modena. De openingszin in het boekje dat Troili van zijn uitvoerige beschrijving liet maken, luidt: ‘Halverwege de maand juli van dit jaar viel er een grote steen uit de hoogte, niet ver van Modena in Villa Albereto, die de hemel daar hel verlichtte.’ Minutieus, zowel op basis van eigen waarneming als aan de hand van geïnterviewde getuigen, beschrijft hij vervolgens hoe tegen vijf uur in de middag, terwijl de landarbeiders nog verspreid op de akkers aan het werk waren, er eerst bliksemflitsen te zien waren en in de verte donder klonk, gevolgd door een ongebruikelijk kabaal, vergelijkbaar met het bulderen van een kanon (‘un insolito strepito, simile al rimbombo di una cannonata’). Daarna was er een hoog fluitend geluid te horen, als wanneer een kanonskogel met grote snelheid door de lucht beweegt. Alle lucht-, licht- en geluidseffecten worden door Troili gedetailleerd en vanuit verschillende perspectieven – van ver en van dichterbij – beschreven, zodat de lezer een zeer volledig beeld krijgt van wat er komt kijken bij het neerkomen van een meteoriet. De betreffende steen, die in de moderne spelling van de plaatsnaam ‘de meteoriet van Albareto’ ging heten, wordt tegenwoordig bewaard in het Universitair Museum in Modena.

Na zijn uitgebreide beschrijving probeert Troili aan het slot van zijn boekje ook nog tot een interpretatie van het door hem waargenomen schouwspel te komen. Daar gaat hij volkomen de mist in. Volgens hem gaat het hier om vulkanisch gesteente dat ergens in de buurt uit de aarde gespuwd moest zijn en dat vervolgens weer neerkwam. Letterlijk heeft hij het over ‘een ondergrondse explosie’ die de steen omhoog geslingerd heeft (‘una sotteranea accensione, che quel sasso ha scagliato’).

Die in onze ogen lachwekkend onjuiste verklaring toont aan dat een beschrijving in woorden weliswaar meer kan zeggen dan een foto, maar dat veelzeggendheid nog iets anders is dan betrouwbaarheid. Misschien zit het ook wel in de onwaarschijnlijke aard van het verschijnsel meteoriet zelf dat mensen weigeren aan te nemen dat het is wat het is, en liever iets anders geloven.

Dat zulk ongeloof tot ver in de twintigste eeuw heeft geheerst, blijkt uit het verhaal van Ann Hodges uit het plaatsje Sylacauga in de Amerikaanse staat Alabama, op deze foto geflankeerd door de burgemeester van het stadje (links) en de plaatselijke politiechef (rechts). Hodges is de enige persoon van wie gedocumenteerd is dat die ooit door een vallende meteoriet werd geraakt. Dorpsgenoten verklaarden later dat er op 30november 1954 ‘een hel roodachtig licht’ in de hemel te zien was, met rook erachteraan ‘als bij een uitgeblazen kaars’. Anderen zagen ‘een gigantische vuurbal, als een vlam uit een lasbrander’. De onfortuinlijke Ann Hodges lag naast haar radio een middagdutje te doen, en de ruim vier kilo zware, nog warme meteoriet knalde met zo’n grote kracht door het plafond heen dat ze een forse blauwe plek in haar linkerzij opliep.

Toch twijfelde menigeen in Alabama: deze brok moest uit een vliegtuig zijn gevallen. Misschien waren het – we hebben het over 1954 – de communisten wel! Terwijl de arme Ann Hodges in het ziekenhuis herstelde, nam de politie het stuk gesteente in beslag en droeg het over aan de Amerikaanse luchtmacht.

Of je ergens nu een foto van maakt of een beschrijving van geeft of het nota bene als keiharde werkelijkheid aan den lijve ondervindt, er zullen altijd mensen zijn die je niet geloven. De onfortuinlijke Ann Hodges kreeg ‘haar’ steen later terug, al moest daar een advocaat aan te pas komen. ‘I feel like the meteorite is mine,’ verklaarde ze. ‘I think God intended it for me.’ Tegen de redeloosheid van een dergelijk geloof is geen beeld of tekst opgewassen.

Koks

Deze foto heb ik al een kleine veertig jaar in mijn bezit. Ik knipte hem ooit uit, netjes met een kleine marge rondom, maar zonder dat er een bijschrift overbleef, als dat er al bij heeft gestaan. Op de achterkant staat een lijst met verkrijgbare pocketboek-uitgaven van de Duitse uitgeverij Klaus Wagenbach, met werk van onder anderen Inge­borg Bachmann, Michael Krüger en Giorgio Manganelli. Een fijne uitgeverij dus. Toch zie ik mezelf geen brief schrijven om te vragen of ze me wellicht kunnen helpen met het identificeren van een foto die ze veertig jaar geleden in een van hun catalogi hebben afgedrukt.

Koks, dat zie je direct, en niet zo weinig ook. Zouden ze allemaal in hetzelfde etablissement werken? Mogelijk is er sprake van een verenigingsbijeenkomst of een jaarlijkse samenkomst van chefs uit de hele stad of het hele land. De meesten lijken iets in hun handen geklemd omhoog te houden. De man die rechts op de tafel staat gaat daarin voor. Hij is duidelijk de opperkok, ook al draagt hij als enige geen muts. Zijn linkervuist is zelfs een beetje bewogen op de foto terechtgekomen, dus die zal hij heftig schuddend omhooggehouden hebben. De derde kok van rechts lijkt een garde in zijn knuist te houden, waarbij de kegel van ijzeren stangetjes op deze korrelige foto dan helaas niet goed zichtbaar is. Allen staan geposeerd klaar voor dit groepsportret, maar er kan geen lachje af. Er is hier een betekenis in het spel waar alle afgebeelde personen ongetwijfeld van doordrongen waren, maar waar de hedendaagse beschouwer van deze foto geen weet van heeft. En hoe vaak ik ook naar dit groepsportret kijk, ik kan er de vinger niet achter krijgen.

Eerst dacht ik dat de foto ergens aan de kust gemaakt moest zijn, in de zomer. De combinatie van helle lucht en straffe wind suggereert een boulevard, waar de grand hôtel-achtige gebouwen op de achtergrond goed te plaatsen zijn. Maar daarvoor is het rechter van de twee gebouwen toch iets te merkwaardig, alsof het incompleet is. Uiteindelijk, bij de zoveelste keer kijken, viel mij als mogelijkheid in dat deze koks verzameld staan op het dak van een wolkenkrabber, wat zowel de harde wind als de boomloze openlucht zou kunnen verklaren. Dat zou de beide opvallende ‘gebouwen’ in de achtergrond dan tot de top van twee naburige wolkenkrabbers maken. Tussen de koks in staan ook merkwaardige pijpen of buizen overeind, die je misschien wel op een dak, maar niet zomaar buiten op straat verwacht.

Te oordelen naar de lange schaduwen moet de opname tamelijk vroeg in de ochtend of laat in de middag gemaakt zijn. Een betrouwbare ­datering is moeilijk te geven, maar wat er te zien valt aan schoenen, broeken en algeheel postuur, en de samenstelling en gezichtsuitdrukking van het gezelschap in aanmerking genomen, zou ik zeggen: jaren dertig. En waar? Ja, ergens in de VS: New York, Chicago, San Francisco. De mogelijkheden zijn legio. Helaas leveren mijn speurtochten via Google op trefwoorden als ‘rooftop,’ chefs,’ ‘cooks,’ ‘skyline’ en ‘skyscrapers’, achtereenvolgens aangevuld met de namen van in aanmerking komende Amerikaanse steden, niets op.

Een foto die zijn eigen tijd heeft overleefd, wordt een archeologisch voorwerp, waarvan de betekenis en de context in veel gevallen niet meer te achterhalen valt. Zoals uit de grond opgegraven objecten soms inscripties dragen in een nog niet ontcijferd schrift of in een onbekende taal, zo stellen oude foto’s ons ook voor een raadsel waarachter het verleden zich lijkt te verschuilen. ‘The past is a foreign country: they do things differently there,’ schreef L.P. Hartley als openingszin van zijn roman The Go-Between uit 1953. Dat vreemde land, waar wij misschien als kind nog net iets van hebben meegemaakt, maar waar we – als dat al zo is – in die tijd niet veel van begrepen, wordt al spoedig een mysterieus continent achter de horizon. Vanuit het heden proberen we de oversteek te maken, door te lezen, door aan oudere mensen vragen te stellen, door opnieuw naar oude films of foto’s te kijken die het dichterbij lijken te brengen. Maar juist als je het gevoel hebt dat de wind gunstig staat om de andere kust te bereiken, word je weer teruggeblazen.

Deze foto is niet alleen een keihard bewijs dat dit vreemde land ooit heeft bestaan, ze is ook een – helaas niet meer geldig – toegangsbiljet voor de oversteek, waarmee je zou hebben kunnen achterhalen wat deze witgekielde mannen hier samenbrengt, welke taal ze met elkaar spreken, hoe de frisse vooroorlogse zomerdag daar op die wolkenkrabber aanvoelt, wie hun leider rechts op de tafel is en wat voor heerlijkheden ze zo meteen in hun keukens gaan klaarmaken. Niets van al die gerechten, noch de geuren die ze verspreidden, is bewaard gebleven, maar deze foto wel. De opperkok rechts kijkt mij nadrukkelijk aan en lijkt tegen mij te zeggen: ‘Komt u nog?’

Geluid

Als het goed is, is elke wetenschapper – zonder zijn wetenschappelijke betrouwbaarheid daarmee in gevaar te brengen – een beetje verliefd op zijn eigen onderwerp. En bij die verliefdheid, zoals bij elke verliefdheid, komt meestal enige overdrijving kijken. Dus als de Duitse musicoloog Hans Hickmann in zijn monografie La trompette dans l’Égypte ancienne (Caïro, 1946) meteen al op pagina 1 beweert dat er uit de oudheid slechts één muziekinstrument is waarvan we met zekerheid weten hoe het geklonken heeft, namelijk de trompet, dan ben je in eerste instantie geneigd om die claim met een korreltje zout te nemen. Want hoe zit het dan met de beroemde lier uit de Meso­potamische stad Ur? Of met de oud-Griekse ­kithara? En de cirkelvormige cornu uit Pompeï?

Het verschil is dat het in die andere gevallen om reconstructies gaat of om replica’s op basis van archeologische vondsten en afbeeldingen op fresco’s of vazen, terwijl er van die antieke trompetten enkele originele exemplaren zijn overgeleverd. Uit het oude Egypte gaat het om drie stuks, waarvan er eentje in het Louvre wordt bewaard. De twee overige, beide afkomstig uit het beroemde koningsgraf van farao Toetanchamon, bevinden zich sinds hun opgraving in 1922 in het Egyptisch museum in Caïro. De ene is van zilver, de ander van verguld koper, en beide zijn ongeveer 50 centimeter lang. Die trompetten zijn dus intussen bijna 3.500 jaar oud, maar als je daar in onze tijd nog eens op blaast, dan hoor je precies hetzelfde geluid als Toetanchamon zelf heeft gehoord, wanneer hij in zijn draagstoel in een processie onderweg was naar de tempel of een parade van militaire hoogwaardigheidsbekleders afnam.

En hoe klinkt dat verre verleden dan? Beelden uit de oudheid hebben we genoeg, en ook geuren zijn soms nog wel op te vangen, uit opgegraven flesjes met reukstoffen of amforen met Romeinse wijn uit een scheepswrak. Maar geluiden die duizenden jaren geleden hebben geklonken, daar zijn natuurlijk geen dragers van, afgezien van het oorspronkelijke instrument. Zo kwam de bbc samen met het Egyptisch Museum in 1939 op de gedachte om een van die twee Toetanchamon-trompetten nog eens te laten klinken.

Misschien had men gewaarschuwd moeten zijn voor de veelbesproken vloek van deze farao over degenen die zijn schitterende graf met hun archeologische nieuwsgierigheid hadden geschonden, maar de eerste keer ging het in elk geval gruwelijk mis. Met een modern mondstuk erop blies de aangezochte trompettist het zilveren exemplaar finaal aan scherven, nota bene in aanwezigheid van koning Farouk van Egypte, die een repetitie was komen bijwonen. De zilveren trompetbeker bleek in de loop der eeuwen zodanig verglaasd te zijn dat hij, tot ontzetting van de trompettist en de verantwoordelijke archeoloog, in stukken op de grond viel en gerestaureerd moest worden.

Toen dat was gebeurd, werd door de bbc een definitieve opnamesessie voorbereid, ditmaal met een andere blazer, James Tappern genaamd, cavalerietrompettist van het in Caïro gestationeerde 11^de^ Koninklijke Garderegiment der Huzaren. Terwijl Tappern op 16 april 1939 zijn eenmalige museale optreden stond voor te bereiden, vielen in het Egyptisch Museum alle lichten uit, zodat uiteindelijk bij kaarslicht de langverwachte tonen uit het instrument klonken. Naar schatting 150 miljoen luisteraars over de gehele wereld waren er getuige van.

In zijn ouderwetse, maar verzorgde kostuum en met een piekfijne scheiding in zijn haar staat Tappern op deze foto de trompet van Toetanchamon te bespelen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ironisch is dat ‘s mans kleding en de duidelijk vooroorlogse radio­microfoon een veel historischer indruk maken dan het 3.500 jaar oude muziekinstrument dat hij tot klinken brengt.

Maar de vraag blijft: wat voor geluid maakte dat verre verleden? Met andere woorden: hoe klinkt deze foto? Dat kunt u zelf beluisteren op de website van de bbc, en u moet dan maar uw eigen oordeel vormen, maar op mij maakt dit geluid een verbluffend moderne indruk: kristalhelder en energiek. Geen dunne en afgeknepen tonen die vanuit een diep verleden omhooggehaald moeten worden, maar een sonore en zelfs melodieuze klank, die in kwaliteit niet onderdoet voor de ‘Last Post’ zoals die bij de jaarlijkse 4 mei-herdenking op de Haagse Waalsdorpervlakte klinkt.

Op het internet circuleren spookachtige suggesties over hoe het opnieuw klinken van deze trompet allerlei onheil voor Egypte heeft veroorzaakt, te beginnen met de Tweede Wereldoorlog die enkele maanden na de radio-uitzending in 1939 uitbrak, tot en met de Egyptische Opstand in 2011, nadat een museummedewerker kort tevoren een van de beide trompetten even aan zijn mond gezet had. Dat lijkt mij allemaal bijzonder onwaarschijnlijk, en het beste tegenbewijs is wel dat James Tappern, de trompettist die hier op zo liefdevolle manier leven in het verleden staat te blazen, dan toch bij uitstek door die vloek getroffen had moeten worden. Maar hij stierf pas in 1997, op de leeftijd van 82 jaar, terwijl Toetanchamon zelf niet ouder dan 18 werd. Dat klinkt toch eerder als een zegen.

Tijdmachine

Van iets wat niet bestaat kun je geen foto maken, maar sommige mensen vinden het kennelijk aantrekkelijk om te geloven dat het wel kan. In de zomer van 1917 maakten twee nichtjes, de tienjarige Frances Griffiths en de zestienjarige Elsie Wright, in een tuin in het Engelse graafschap Yorkshire een vijftal foto’s waarop elfjes te zien waren. Echte elfjes! De foto’s werden een sensatie. Jarenlang hebben spiritisten en andere goedgelovigen deze opnamen voor authentiek gehouden. Pas in de jaren tachtig werden ze als trucages ontmaskerd en gaven de inmiddels hoogbejaarde nichten sputterend toe dat ze de zogenaamde elfjes uit een kinderboek hadden geknipt en op karton geplakt. Voor verstandige mensen was dit geen nieuws, want van iets wat niet bestaat, van iets wat nog niet bestaat en van iets wat niet meer bestaat, kun je onmogelijk een foto maken.

Een van de grootste aantrekkelijkheden van de fotografie is dat die ons wel iets kan laten zien dat vroeger werkelijk bestaan heeft, maar dat nu verdwenen is: een mens die intussen is gestorven, een kamer waarvan het interieur jaren geleden is ontmanteld of een gebouw dat is afgebroken of op een andere manier verloren is gegaan. Het is die eigenschap die het hele fotografische procedé iets magisch geeft, alsof je naar de wereld kijkt vanuit een positie die is losgemaakt van het heden.

Neem het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt, afgebrand in 1929. Links en rechts op foto’s van dit exotisch ogende gebouw staan huizen die er gewoon nog altijd staan, er lopen mensen over straat met een ouderwetse hoed op, werklieden staan achter een handkar en gesoigneerde dames wandelen met een parasol in de hand. Maar dat grote sprookjesachtige gebouw in het midden is totaal verdwenen en in plaats daarvan is er een gruwelijk lelijk kantoorgebouw neergezet waar niemand van houdt. Ondanks de sympathieke, maar onrealistische plannenmakerij om het verdwenen droompaleis te herbouwen zal het nooit meer op zijn vroegere plaats terugkeren. Hetzelfde geldt voor het gigantische Crystal Palace in het zuidoosten van Londen, in 1936 eveneens door brand verwoest. Dit glaspaleis was driemaal zo groot als de ontzagwekkende St. Paul’s Cathedral, en niettemin is het volledig en voorgoed van de aardbodem gevaagd. Maar op een foto ervan lijkt het zonder meer mogelijk, ja zelfs heel goed voorstelbaar dat het er nog altijd staat.

De hier afgebeelde foto is op niet meer dan tweehonderd meter van mijn huis genomen. We zien de watertoren van Sloten, een vroeger dorp ten zuidwesten van Amsterdam, aan de overkant van het riviertje de Schinkel. De oudste vermelding van Sloten dateert al uit de elfde eeuw, zo’n tweehonderd jaar voordat de naam Amsterdam in de geschiedenis voor het eerst valt. In 1921 annexeerde de grote hoofdstad het kleine Sloten, en dus werd ook de watervoorziening van het dorp onderdeel van de Amsterdamse waterleiding. De rond 1905 op het tegenwoordige Jacob Marisplein gebouwde watertoren verloor zodoende zijn functie en werd afgebroken, zodat er een ruim plantsoen ontstond, dat tot de dag van vandaag dit stukje van de buurt een beetje een Haagse atmosfeer geeft.

Toen deze foto werd genomen, kan de toren niet ouder zijn geweest dan tien à vijftien jaar, en het is dan ook bijna aandoenlijk hoe men met kantelen en boogfriezen de suggestie van een historisch gebouw heeft willen wekken. Dat lukt niet echt, want wanneer je je het interieur van deze watertoren probeert voor te stellen, met de langs de muren oplopende trappen, waarvan de op het eerste gezicht onlogisch geplaatste vensters de uiterlijke sporen vormen, en met het omvangrijke waterbassin bovenin dat voor de druk op de waterleiding moest zorgen, dan maakt deze toren toch eerder de indruk een apparaat te zijn dan een gebouw. En dan is het niet zo’n grote stap om dit octogonale, rondom van gemetselde muren voorziene apparaat als een soort tijdmachine te zien.

In 1921 is deze tijdmachine gaan werken. Er ging misschien iets draaien of trillen, net als bij de magnifieke tijdmachine in George Pals onvergetelijke verfilming uit 1960 van H.G. Wells’ roman The Time Machine. Het gevolg was dat het bouwwerk langzaam in lucht oploste en toen onzichtbaar verdween, als herinnering naar de verre toekomst of als voorbestemming diep het verleden in.

Vaak genoeg loop ik langs dit plantsoen, meestal op weg naar het Vondelpark, en sinds ik van deze verdwenen watertoren weet kan ik mij niet losmaken van de gedachte dat, als het mechaniek van deze tijdmachine op een geheimzinnige wijze weer op onze tijd gericht zou worden, de zo te zien meer dan dertig meter hoge toren van de ene op de andere dag weer op zijn oude plaats zou kunnen terugkeren. Dat wil zeggen: hij is daar nooit weggeweest, hij is alleen in een andere tijdsdimensie terechtgekomen, zodat wij hem nu niet meer kunnen waarnemen. Behalve dan op deze foto, gemaakt toen de watertoren van Sloten – tussen verleden en toekomst in – een paar jaar lang in het toenmalige heden is blijven steken.

Maarten Asscher (1957) publiceerde onlangs de roman Een huis in Engeland. Roman van een kleinzoon. Hij werkt momenteel aan een bundel met fotosyntheses. In november verschijnt zijn nieuwe vertaling van Oscar Wildes De ballade van Reading Gaol, met een uitvoerig nawoord getiteld ‘Hoe Oscar Wilde uit de gevangenis ontsnapte’.

Meer van deze auteur