Willem Frederik Hermans kwam er rond voor uit. Hij schreef elke keer hetzelfde boek. Alleen elke keer anders. Omdat zijn werk zo goed was, duurde het lang voordat critici kwamen met het bekende verwijt dat de schrijver zichzelf begon te herhalen. Maar voordat het zover was, klonk het verwijt dat hij was opgehouden hetzelfde boek te schrijven. Toen Onder professoren verscheen, was er teleurstelling omdat Hermans een boek had geschreven waarin de oorlog geen rol speelt. Een boek zonder een jonge man die het aflegt tegen de overmacht van een onbegrijpelijke wereld. Had de schrijver zijn materiaal uitgeput?
In Hermans’ werk was nooit zomaar een mus uit de dakgoot gevallen. Elk detail versterkte het totale effect. Onder professoren was echter veel losser geschreven. We hoefden niet alle mussen in de gaten te houden, want er werd in deze roman geen nieuwe, literaire werkelijkheid geschapen. Er werd op de werkelijkheid ingehaakt zoals een columnist dat doet, flink gechargeerd, maar tot in de details herkenbaar. Het leek wel alsof Onder professoren het zusterboek was van De boze brieven van Age Bijkaart, de columns die Hermans voor Het Parool schreef nadat hij in 1973 ontslag had genomen bij de universiteit van Groningen en naar Parijs was verhuisd.’
Veel recensenten trokken de vergelijking met Bijkaart en repten van Hermans’ rancuneuze blik op het academisch leven, omdat hij in een kwade reuk uit Groningen was vertrokken. Onder professoren werd gezien als een afrekening. De schrijver was ervan beschuldigd als lector fysische geografie de kantjes eraf te lopen en zijn literaire werk te schrijven in de tijd die hij aan de wetenschap diende te besteden. Achteraf is het niet moeilijk te zien dat Hermans een van de weinige belangrijke romanciers in ons land was die twintig jaar lang een volledige baan vervulde naast zijn creatieve werk. Dat had eerder ontzag verdiend dan hoon, of bitse kritiek als van een jonge Anthony Mertens in De Groene: ‘Wat [Hermans] over de universiteit te berde brengt, heeft hij waarschijnlijk in De Telegraaf gelezen.’
Onder professoren geeft ruim baan aan de geborneerde borrelpraat van de hooggeleerde heren uit de titel, maar wat sommige lezers in de jaren zeventig het meest verwarde, was dat Hermans partij leek te kiezen voor de macht. Roef Dingelam, de hoogleraar die wordt opgeschrikt door de toekenning van de Nobelprijs, verandert in een underdog die klem zit tussen opportunistische universiteitsbobo’s die het liefst lang vergaderen en studenten die meer discussie eisen. Dingelam wil gewoon zijn werk doen. Maar ondertussen blijft hij een hoogleraar die een vermogen in de schoot krijgt geworpen voor onderzoek van twintig jaar terug, en aan het eind van het verhaal speelt hij met de gedachte om zich prinsheerlijk in Monaco te vestigen, of in Amerika, waar de academische hiërarchie nog intact is.
Op zijn best werd Onder professoren gewaardeerd als een in romanvorm gegoten kritiek op de tijdgeest, de democratisering en nivellering van het onderwijs, de macht van het getal en, breder gezien, op de hedonistische cultus van de jeugd die vanaf de late jaren zestig steeds machtiger vormen aannam. Alleen dat laatste thema geeft Onder professoren nog steeds urgentie, temeer omdat Hermans in deze roman geen column schrijft maar als romancier een diffuse positie kiest.
In Onder professoren worden twee vormen van genot tegenover elkaar gezet. Dingelam leeft in de soberheid en anonimiteit die de Griekse filosoof Epicurus zag als de weg naar geluk. Hij eet het liefst elke dag hetzelfde en gaat op een oude fiets naar zijn laboratorium. Als zijn fiets stuk is, gaat hij lopen. De studenten die op de dag van Dingelams huldiging diens werkkamer bezetten, belichamen het populaire, hedonistische begrip van epicurisme: ingewikkeld koken, stereo-installaties met speakers zo groot als hutkoffers, en wanneer Dingelam op de deur van zijn werkkamer klopt, krijgt hij te horen dat ze ‘net zo lekker [liggen] te naaien’. |
Toch is Dingelam geen verkalkte heilige. Hermans laat hem twijfelen hoe het goede leven eruitziet. Net als alle academici in Onder professoren koestert hij wel wat fantasieën over de jonge hoogleraarsvrouw Gonnie, zeker nadat ze hem heeft laten zien wat voor broekjes ze draagt. En wanneer de Dingelams na de verstoorde huldiging met vakantie naar Monaco gaan, genieten ze van de luxe, de mooie omgeving en gaan er bij het eten ‘wel twee flessen wijn’ op.

Toen Hermans vijf jaar na Onder professoren twee novellen liet uitgeven, Filip’s sonatine in april 1980 en Homme’s hoest in november van dat jaar, waren de reacties tweeslachtig. In Vrij Nederland juichte Carel Peeters dat Hermans ‘zijn oude thema’ vervolgde met ‘een klein meesterwerk’ (Filip’s sonatine), maar Jaap Goedegebuure noemde Homme’s hoest in de Volkskrant een ‘zoethoudertje’. De teleurstelling was dan ook duidelijk toen de roman die Hermans het jaar daarop publiceerde, Uit talloos veel miljoenen, zich opnieuw bleek af te spelen rond de universiteit die al bekend was uit Onder professoren, en ook op een vergelijkbaar losse, soms satirische toon was geschreven. Was de schrijver dan nooit klaar met zijn afrekening met Groningen?

K.L. Poll, die van het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad het toon aangevende podium voor recensies had weten te maken, had al decennia een stekelige verhouding met Hermans. Poll beschouwde zichzelf als een geestelijke zoon van Menno ter Braak; Hermans moest niets hebben van de verering die na Ter Braaks zelfmoord in mei 1940 was ontstaan. De bespreking van Uit talloos veel miljoenen was voor Poll een kans om zijn machtspositie te verzilveren. Onder de kop ‘Verkeerde levens’ walst hij deze roman plat: ‘Het lijkt of Hermans heeft gedacht: ik zal het mezelf moeilijk maken; ik kies twee door en door oninteressante mensen als hoofdpersonen; ik laat ze niets bijzonders beleven; ik zet ze tegen een achtergrond die uit mijn vorige roman bekend is; ik weiger onderweg kleine en grote climaxen te bedenken, want die passen niet bij dit machteloze, eeuwig tot mislukking gedoemde tweetal.’ Poll heeft ook een idee waarom Hermans zichzelf en de lezer voor zo’n ondankbare taak heeft gesteld. ‘Geen moment krijg ik als lezer de indruk dat de schrijver bij het schrijven geïnteresseerd raakte in de figuren. Zij moeten boeten voor wat hem is overkomen.’ In Groningen.

Hans Warren is vooral bekend dankzij zijn dagboeken. Als recensent had hij echter veel invloed omdat zijn bijdragen aan de Provinciale Zeeuwse Courant in allerlei andere dagbladen werden overgenomen. Zijn recensie van Uit talloos veel miljoenen was vernietigend: ‘Het lijkt of Hermans zijn zelfkritiek is kwijtgeraakt, of het hem niet meer kan schelen wat hij schrijft, als hij maar schrijft, en zo produceert hij steeds meer artikelen en helaas ook novellen en romans die zo ver beneden het peil van zijn beste werk staan dat het pijnlijk en ontmoedigend wordt ze te lezen en er wat over te zeggen, want ze zijn gewoon niet goed.’

Met deze twee besprekingen was het lot van Uit talloos veel miljoenen al bezegeld, simpelweg doordat Poll en Warren zo’n groot publiek bestreken, én door de suggestie dat zij een privé-ingang hadden tot het achterhoofd van de schrijver, iets wat een recensent zichzelf niet zou moeten toestaan. Uit talloos veel miljoenen verkocht goed, maar Onder professoren liep veel beter, en bleef ook lopen. Met de nieuwe uitgave van Uit talloos veel miljoenen in het kader van de Volledige Werken, bijna vijfentwintig jaar na eerste verschijning, werd de zevende druk bereikt, terwijl Onder professoren in 2006 al aan de zestiende druk toe was.

In de ogen van het publiek geldt Uit talloos veel miljoenen nog steeds als een van de mindere Hermans-titels, een herhaling van de zetten die in Onder professoren al waren gedaan, restmateriaal, opgewarmde kliekjes uit het Groningse dossier. Uit talloos veel miljoenen is het verwaarloosde meesterwerk onder Hermans’ romans, dat destijds vooral werd onderschat omdat iedereen er de ketelmuziek van de Bijkaart-columns in hoorde doorklinken. Hermans was ‘boos’, die kon je niet serieus nemen.

Wie na Onder professoren begint aan Uit talloos veel miljoenen merkt direct hoeveel mooier de tweede roman is geschreven. In een handvol ogenschijnlijk nonchalante scènes maakt de lezer kennis met de personages en hun problemen. Onder professoren is een druk boek met een veel ruwere techniek. In Uit talloos veel miljoenen gebeurt nagenoeg niets. Meteen aan het begin prijst Clemens van de Wissel, docent in de sociale wetenschappen aan een universiteit in het noorden des lands, zichzelf om zijn goede karakter. ’s Ochtends vroeg zet hij thee voor zijn vrouw Sita en hij doet er geen vergif in, ondanks het feit dat zij ver onder het intellectueel niveau zit dat hij zichzelf toedicht. Je zou hem bijna de Nobelprijs voor de Vrede geven. En zo wordt deze roman vanaf de eerste pagina gedefinieerd door wat de personages niet doen.

Eén bepalend beeld is het onbeschreven vel papier dat wekenlang uit Clemens’ ‘kleine, gloednieuwe kofferschrijfmachine’ steekt. Hij wil een geleerd artikel schrijven, het derde in zijn vijftien jaar aan de universiteit, maar het wil niet lukken. Sita komt dit bewijs van zijn onvermogen dagelijks tegen, telkens wanneer ze het vel uit de machine draait om een poging te doen verder te komen met haar boekje kinderversjes over het Beertje Bombazijn. Het boekje komt nooit ver, want ook Sita wordt gedefinieerd door wat ze niet doet en niet kan.

Een ander beeld is de onafzienbare vuilnisbelt op het terrein van de lompenboer De Zwarte Berg, waar Clemens en zijn vrouw Sita zoeken naar de brievenbus die op oudejaarsnacht uit hun voortuin is gestolen, wat ieder jaar gebeurt. Onderwijl horen ze op de achtergrond een kind huilen. De brievenbus vinden ze niet, maar Sita ziet wel een teddybeertje aan een boomtak hangen, alsof het dood moet, en de aanblik brengt haar erg in de war.

‘Ik ga er wat van zeggen, snikte ze, dat kan zo niet. Het is toch zeker geen gezicht voor dat kleine kind. Daarom huilt het! Daarom huilt het!’

Deze scène staat precies in het midden van Uit talloos veel miljoenen en op dit punt kan de lezer er niet meer omheen. Deze roman wordt niet gestuurd door de ‘geamuseerde minachting’ (Poll) van de satiricus, maar door oprecht medelijden. Uit talloos veel miljoenen houdt niet op bij een satire op de jaren zeventig of op een stagnant academisch milieu, dat is maar stoffering voor een aangrijpende klassieke roman over een man en vrouw die tot elkaar zijn veroordeeld. Ze passen niet bij elkaar, maar ze zullen nooit scheiden, want medelijden houdt hen bij elkaar. Sita denkt weleens dat Clemens misschien gelukkiger en productiever zou zijn bij een vrouw die zijn intellectuele niveau benadert, maar daar is hij niet op uit. Hij droomt weleens van vrouwen met weelderige dijen, maar hij blijft bij Sita bij gebrek aan beter. Hij denkt alleen dat hij haar haat omdat hij zichzelf haat. Hij moet accepteren dat Sita zijn lot is, dat is het traject dat hij aflegt in Uit talloos veel miljoenen.

In de huidige termen zou Uit talloos veel miljoenen kunnen worden weggezet als een roman over een man in een midlifecrisis, een geblokkeerde man die op roze schrijfpapier overschakelt in de hoop dat hij dan wel zijn artikel durft te typen. Maar het is net zo goed een roman over een vrouw in de overgang, een levensfase die in onze literatuur stiefmoederlijk is bedeeld, zoals Hella Haasse al constateerde in ‘Het “vrouwelijk niemandsland”’ – haar poging om Uit talloos veel miljoenen weer onder de aandacht te brengen.

Kinderen zijn de grote onuitgesproken kwestie tussen Clemens en Sita. Zij heeft een dochter van voordat ze Clemens leerde kennen, Parel, inmiddels een jonge vrouw, ‘een dochter uit duizenden’ die altijd wat moois voor haar moeder meebrengt, maar ook een zorgenkind dat zich telkens door verkeerde mannen op sleeptouw laat nemen. Net als haar moeder vroeger. Parel is verwekt in de snackbar waar Sita vroeger werkte. Haar vader is spoorloos. Sita raakte opnieuw in verwachting toen ze Clemens, negentien jaar jong, in de liefde inwijdde. Alleen eiste Clemens’ vader, een minister en een vermogend man, dat het kind werd weggemaakt, want Sita, een winkelmeisje, paste niet bij zijn zoon. Uit protest trouwden ze, nadat ze het kind hadden laten wegmaken. Na die ingreep kon Sita geen kinderen meer krijgen.

Haasse signaleert dat Clemens zich vooral laat drijven door zijn emoties. Schuldgevoel over Sita, jaloezie op collega’s, de ongerichte verontwaardiging waartoe iedere rode haan zich in die tijd verplicht voelde. Hij ziet zichzelf als de intellectueel in huis, maar hij is in veel gevallen geen haar beter dan Sita. Zij zegt ook veel zinniger dingen dan Clemens, die zich vaak vergaloppeert in gesprekken met collega’s en zo zijn aanzien in de vakgroep verder schaadt. Hij is constant boos over een jongere collega, Van Zeerijp, die razendsnel promotie maakt terwijl Clemens het nakijken heeft.

Van Zeerijp (een oer-Groningse naam) is een klassieke handige jongen die Clemens’ hoop op een stroomversnelling in zijn carrière nog eens aanwakkert als hij er met Parel vandoor gaat. Misschien komt het nu toch goed met hun dochter en kan Van Zeerijp een goed woordje doen voor Clemens. Alleen heeft Van Zeerijp her en der al zes kinderen, een vrouw die badinerend ‘Edeltraut’ wordt genoemd en een ex-vrouw met alimentatie. Ook voor hem is de ruimte om een nieuw leven te beginnen minimaal, en hij laat Parel spoedig vallen. Het is het punt waarop Clemens inziet dat hij zijn verwachtingen moet bijstellen, en zijn boosheid ook. De wereld heeft hem niet afgescheept met Sita en een mager plekje in de wetenschap. Het is zijn verdiende loon. Zijn karakter is zijn lot.

Zes kinderen voor een man van vijfendertig jaar lijkt onwaarschijnlijk veel, zeker als hij heeft gestudeerd. Maar Hermans schrijft met Uit talloos veel miljoenen geen puur realistische roman. Het is ook een ideeënroman, en vruchtbaarheid is het idee waar het hele boek om draait. Clemens is onvruchtbaar in zijn werk, en hij is onvruchtbaar in de liefde. Hij heeft vaderlijke gevoelens voor Parel, maar hij koestert ook heimelijke lustgevoelens voor haar, en hij heeft er spijt van dat Sita en hij hun kind hebben laten wegmaken, hun enige kans, omdat zijn vader het wilde. Clemens zal altijd een zoon blijven, ook wanneer zijn vader sterft en hij diens vermogen erft. Hij is niet voor vader in de wieg gelegd.

Overal verwijst Uit talloos veel miljoenen naar vruchtbaarheid en verdorring. Sita heeft verdriet omdat ze nooit een kind heeft gehad met haar man. Het had hun leven anders gemaakt. Beertje Bombazijn is Sita’s fantasiekindje, gekoesterd in haar hart, maar het wil niet uitgroeien tot een boekje. Wanneer Sita naar Amsterdam gaat om met een uitgever te praten (een mix van Geert van Oorschot en Johan Polak) steelt een zakkenroller haar tas en is ze de paar velletjes kopij kwijt. Ze doet geen moeite opnieuw te beginnen. De gestolen brievenbusjes die de Van de Wisseltjes de hele tijd zoeken vormen niet alleen een running gag die de komische machteloosheid van de Van de Wissels etaleert, ze fungeren ook als een baarmoedersymbool, net als de krokodillenleren tas die Parel haar moeder cadeau doet. Sita houdt de dure tas op haar schoot wanneer de gynaecoloog haar vertelt dat ‘de hele boel eruit moet’. Ze heeft een tumor en haar dagen als vrouw zijn geteld. Ook de oeverloze borreltafelgesprekken over The Hite Report en de vraag, zo prangend in de tweede helft van de jaren zeventig, of vrouwen wel kans hebben op een orgasme wanneer ze met een man naar bed gaan, haken in op deze kwestie.

De discussies over The Hite Report plaatsen de handeling van Uit talloos veel miljoenen in 1976 of 1977. Hermans had op de koffietafeltjes ook Anja Meulenbelts De schaamte voorbij kunnen leggen, in hetzelfde jaar verschenen, en een onuitputtelijk gespreksonderwerp destijds. We zien ook dat in deze roman niet alle vrouwen huisvrouwen zijn zonder een voltooide opleiding, zoals in Onder professoren nog het geval was. Sita’s buurvrouw is zelfs gepromoveerd. Er is ook meer luxe. In Onder professoren ging studente Laetitia al naar de supermarkt voor lekkere ingrediënten, nu halen alle vrouwen hun sherry bij de supermarkt.

‘Je kunt geen tijdschrift meer openslaan,’ zegt een jonge hoogleraarsvrouw die gretig praat over haar seksleven, ‘of er wordt de spot gedreven met de sherrydames van de welvaartsstaat. Maar ’t smaakt best lekker.’

Sita slaat sherry in voor twee, want ze giet één fles over in een lege azijnfles om in de keuken ook een slokje bij de hand te hebben zonder dat iemand het merkt. Het geeft Uit talloos veel miljoenen een kluchtige sfeer, net als de prentbriefkaart met de wulpse kokkin waar Clemens zich graag aan verlustigt.

De ogenschijnlijk banale sfeer waarin Uit talloos veel miljoenen zich afspeelt, kan ook een oorzaak zijn dat deze roman minder succes heeft gehad dan de andere wfh-titels uit de jaren zeventig en tachtig. Een vrouw die nergens naartoe kan met haar gevoelens en deels leeft via haar vrijgevochten dochter, deels via de fles, een uitgebluste man die zijn vrouw moet leren waarderen, ook al voelt hij zich niet meer tot haar aangetrokken, een onvervulde kinderwens, het zijn allemaal ingrediënten voor een klassiek damesromannetje. Maar ook voor menig verhaal van Tsjechov. Hermans dikt deze banaliteit nog eens aan door versjes op te nemen uit Sita’s ‘Beertje Bombazijn’, want kinderversjes (zeker van Sita’s kwaliteit) nemen ook een lage plaats in op de literaire statusladder, al was het maar omdat ze traditioneel afkomstig zijn van vrouwen. De schrijver laat echter zien dat deze elementen nog steeds in de grote literatuur thuishoren, want Uit talloos veel miljoenen is late Hermans en grote Hermans.

Wie erop let ziet dat Hermans altijd al oog had voor zijn vrouwelijke personages. Meer dan veel van zijn tijdgenoten, voor wie vrouwen vulling waren of een lustobject. Bij Hermans vormen vrouwen vaak een ironische bron van inzicht, zoals Issendorfs zus Eva in Nooit meer slapen die haar broer een kompas geeft met een spiegeltje erin. In Hermans’ werk wordt telkens de wereld zoals mannen die zien op losse schroeven gezet, en vaak blijken vrouwen die losse schroeven al lang te hebben gezien. Zo krijgt Dingelam zijn Nobelprijs voor een uitvinding die vooral haar nut heeft bewezen als ‘de derde witwasser’. Daarmee lijkt de prijs meteen op typisch Hermansiaanse wijze van alle gewicht ontdaan, tot de vrouw met de leuke broekjes roept dat Dingelam veel meer voor de mensheid heeft betekend dan wanneer hij een nieuw atoomwapen had ontworpen. ‘Het is toch zeker voor miljoenen vrouwen van het grootste belang dat de was schoon wordt?’

Uit talloos veel miljoenen trekt die lijn door. Clemens voegt in het licht van de eeuwigheid niets aan de wereld toe, terwijl Sita tenminste een dochter op de wereld heeft gezet. Dat ze dit heeft gedaan zonder er een seconde bij na te denken, past alleen maar in de manier waarop Hermans tegen de wereld aankijkt. Onze goede daden zijn net zo vaak ongelukjes als weloverwogen handelingen. En zo is Uit talloos veel miljoenen tegelijk Hermans’ pendant van Woutertje Pieterse, een zachtaardige satire, en een monument voor de vrouw als het sterke, nuchtere geslacht.

Daarmee is Uit talloos veel miljoenen nog geen feministische roman. Integendeel, het is Hermans’ antwoord op het feminisme van de jaren zeventig. Een afwijzing. Achteraf gezien is dit merkwaardig, want de emancipatie van de huisvrouw is zo’n maatschappelijke ontwikkeling die precies het recept volgt dat Hermans als het enig houdbare zag. In het bekende twistgesprek met Harry Mulisch in 1969 (‘Wat moet een schrijver doen?’ HP-magazine) legt Hermans uit dat alfamensen, provo’s en salonsocialisten niets bijdragen aan de geschiedenis. ‘Alle maatschappelijke veranderingen [komen voort] uit technologische ontwikkeling.’

De vrouwenbeweging van die tijd was een direct gevolg van de anticonceptiepil en de wasmachine. Maar de vraag achter Uit talloos veel miljoenen is niet of Hermans voor of tegen de vrouwenemancipatie is. Dat zou hetzelfde zijn als de elektriciteit afwijzen. Hermans’ vraag is wat er wordt gedaan met die winst aan onafhankelijkheid en vrije tijd. Uit talloos veel miljoenen laat zien dat die tot radeloosheid kan leiden, en dat niet iedereen zit te wachten op een huis zonder kinderen, en een leven met niets om handen. Emancipatie en zelfverwezenlijking zijn niet voor iedereen weggelegd. Niet voor mannen, want Clemens zal altijd in de schaduw van anderen blijven staan, zoals zo veel mannen in Hermans’ werk. En niet voor vrouwen zoals Sita, die tenminste haar beperkingen kent. Zij heeft geen kompasspiegeltje nodig.

In Hermans’ ogen ligt zulk inzicht voor vrouwen dichterbij, omdat ze minder illusies hebben over hun plaats in de wereld. Zo lijkt de kracht van vrouwen een product van hun geringere ambities. Geen feministische boodschap, maar wel een die hoort bij het satirische genre. Verstandige mensen berusten in hun lot. Wie hoger reikt, riskeert ongeluk. Deze nuchtere kijk wordt belichaamd door de held van het verhaal, Sita van Het Wolwinkeltje. Een vrouw in de overgang naar wie niemand op straat zou omkijken. Behalve die ene zakkenroller.