Dit nummer van De Gids biedt ruim baan aan Jürgen Renn, wetenschapshistoricus uit Berlijn en een van ’s werelds meest gewaardeerde moderne denkers over intellectuele innovatie en kennisoverdracht. In tegenstelling tot de huidige trend zoekt Renn, zoals is te lezen in de weergave van zijn recente lezing in Utrecht, naar continuïteiten in plaats van breuken in de geschiedenis van kennis; wat verbindt het heden met het verleden, en het weten in de ene cultuur, of van die ene wetenschapper, met dat van een andere?

Wetenschapsgeschiedenis heeft zich de laatste decennia vooral geconcentreerd op het lokale, op de microscopische reconstructie van het kennen en kunnen van plaats- en tijdgebonden onderzoekers; het grote verhaal, het voortoveren van wat dé methode van kennisproductie is, viel namelijk toch niet te vertellen. In weerwil van die trend (en ondanks het feit dat hij bij uitstek een meester is van de gedetailleerde wetenschapshistoriografie) brengt Renn een perspectief dat hem nu juist op het spoor van nieuwe, grote verbanden zet. In zijn bijdrage aan De Gids neemt Renn niet zozeer een universele methode waar, als wel een alsmaar verder geïntegreerd raken van het weten, een ‘globalisering’ van kennis.

Die integratie en uitruil van het weten zijn er natuurlijk altijd al geweest; ze hebben een geschiedenis die net zo oud is als de geschiedenis van de mens. De conclusie volgt dan dat er slechts een enkele geschiedenis van kennis kan zijn, net zoals er maar één geschiedenis van de mensheid is, of, om Renns voorbeeld aan te halen, maar één geschiedenis van het ontstaan van het biologisch leven. Natuurlijk is het zo, zoals ook het essay van Frans van Lunteren in dit nummer toont, dat de dominerende cultuur onze kennis kleurt. Maar om de rol van kennis in onze wereld ten volle te begrijpen, om te zien hoe kennis zich vormt en door de wereld en de eeuwen beweegt, moeten we niet langer alleen het lokale en het kleine bestuderen, maar onze blik verder naar de horizon richten. Renn ziet daar een wereldomspannende kennisgeschiedenis, en toont u hoe deze zich, meanderend en zich vervlechtend van het oude Babylon tot in de deeltjesversnellers van CERN, gevormd heeft.

Die constatering komt op een opportuun moment, zoals Renn ook duidelijk maakt: de grote problemen van de tegenwoordige tijd – het opwarmen van de aarde enerzijds en het opraken van fossiele brandstoffen anderzijds – stelt onze kennis voor uitdagingen die eigenlijk alleen door een globaal collectief opgelost zouden kunnen worden. De gevraagde investeringen en inspanningen overstijgen simpelweg de vermogens van individuele landen. Het huidige proces van economische globalisering, stelt Renn verder, wordt vooral gekenmerkt door een steeds verder en dieper in elkaar grijpen en uitwisselen van kennis; de globalisering van kennis is zelfs de conditio sine qua non van economische globalisering: zonder vervlechting van hoogwaardige informatiesystemen of een uniforme taal, zonder een gedeeld wetenschappelijk en technologisch discours, is een wereldwijde markt niet mogelijk.

Dus om economisch, politiek en cultureel een rol te kunnen blijven spelen, zullen landen moeten investeren in wetenschap. Zo niet, dan zal men simpelweg geen interessante partij meer zijn, en overgeslagen worden in het delen en uitruilen van kennis. Dat brengt ons bij de zeer lokale actualiteit: de Nederlandse regering kiest er nu voor om wederom te bezuinigen op hoger onderwijs en onderzoek. Het percentage van het nationaal product dat daaraan uitgegeven wordt, is hier reeds flink lager dan in andere OESO-landen en het is al jaren dalende. Inmiddels mogen we vrezen ingehaald te zullen worden door zich ontwikkelende economieën als China, Brazilië of India. Zij sturen hun studenten naar de beste kennisinstituten ter wereld om vervolgens zelf dergelijke instituten te kunnen opzetten. Die studenten zijn nu te vinden in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en nog wat plekken her en der in de wereld – maar slechts mondjesmaat in Nederland: Nederland wordt eigenlijk al overgeslagen.

Ondanks de huidige economische achteruitgang, of beter gezegd, juist vanwege die achteruitgang, hebben Frankrijk, Duitsland en de V.S. de middelen voor kennis verruimd; dichter bij huis heeft zojuist de Vlaamse regering aangekondigd nog eens vele extra miljoenen te steken in haar wetenschapspotjes. De Nederlandse universiteiten echter zetten zich op het moment schrap voor de zoveelste ontslagronde. De regering-Rutte verdeelt wel kwistig innovatiesubsidies onder bedrijven, maar het blijkt moeilijk na te gaan wie of wat daarmee ondersteund wordt; verder heeft ze dirigistisch ‘topsectoren’ aangewezen, opdat onderzoekseuro’s meteen terugverdiend zouden worden. Deze stappen zullen een voorspelbaar effect hebben: het bedrijfsleven zal innovatie in toenemende mate van zijn balans halen en, met goedvinden van Rutte, op de balans zetten van de publieke onderzoeksinstellingen. Die komen daarmee weer op grotere afstand te staan van de eigenlijke, mondiale wetenschap.

Nederland lijkt vergeten te zijn dat zijn innovatiefste bedrijf ooit, Philips, ontsproten is aan een spannende start-up die onophoudelijk staf en studenten uitwisselde met het beste wetenschappelijke universiteitslaboratorium ter wereld: dat van de Universiteit Leiden uit het begin van de twintigste eeuw – eigenlijk net zoals Google is ontstaan aan de randen van de computer-sciencefaculteit van Stanford. Zou Philips nog steeds naar Leiden kijken voor de beste ideeën en de slimste studenten? Of geven ze hun innovatie-euro’s ook liever in Californië uit? Het uithollen van het hoger onderwijs, naast het subsidiëren van beursgenoteerde bedrijven, zal uiteindelijk resulteren in minder in plaats van meer kennis binnen de landsgrenzen. Nederlanders worden toeschouwers van in plaats van deelnemers aan de globalisering van kennis.

Gelukkig is er nog steeds De Gids, met veel van het beste van de ‘lokale’ cultuur én oog voor de wijde wereld, zoals ook dit nummer weer dwingend proza, verhelderende essayistiek en de mooiste poëzie biedt.

Namens de Gids-redactie,
Jeroen van Dongen

Jeroen van Dongen is hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

Meer van deze auteur