Het is met favoriete schrijvers net als met geliefden. Een verbijsterende eerste indruk, maar ook misverstanden en verwaarlozing kunnen aan een levenslange bewondering voorafgaan. Toen ik mijn eerste boekje van Margaret Wise Brown in handen kreeg, stond ik er niet eens bij stil dat zij de schrijfster was. Het boekje in kwestie heette De hondenmatroos. Het was een van de deeltjes uit de beroemde Gouden Boekjes-reeks, gebaseerd op de Amerikaanse Golden Books en vertaald en bewerkt door Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra.
De hondenmatroos gaat over een hond die weet wat hij wil. ‘Op zee werd hij in een vliegende storm geboren,’ begint het. ‘Skipper heette hij, en hij was een hond en tegelijk een matroos.’ Boven deze openingszinnen zien we een tekening van een terriër op het dek van een schip. We zijn midden op zee. Het stormt. De boot hangt scheef. Enorme golven slaan over het dek. Maar de hond laat zich niet van de wijs brengen. Met zijn beide poten houdt hij het stuurwiel beet. Ook al kost het zichtbaar moeite, hij blijft kalm en kijkt geconcentreerd vooruit.
Vijftien jaar geleden kreeg ik het boekje als geschenk van mijn aanstaande. ‘Daarom!’ staat er als opdracht op het titelblad. En inderdaad kan ik ook nu nog raden waarom. Het was niet alleen een blijk van liefde, maar ook een aansporing. Ik was (en ben) een draler, een uitsteller. Hoofdpersoon Skipper is heel anders. Hij doet wat hij wil. Wanneer hij na zijn spectaculaire geboorte op een boerderij is beland, wil hij terug naar zee. En daarom gáát hij naar zee. Zonder te aarzelen trekt hij eropuit. Het levert direct al een prachtige passage op. Want, vraagt Skipper zich af, hoe kom je bij de zee?

Toen zag hij een groot vliegtuig. Het zou juist de lucht in gaan. ‘Wie gaat er mee?’, werd er geroepen. Maar Skipper wilde de lucht niet in.

Toen zag hij een onderzeeboot. ‘Wie gaat er mee?’, werd er geroepen. De boot zou juist onder water gaan. Maar Skipper wilde niet onder water.

Wie wordt er nou niet meegesleept door die bezwerende herhaling? Haastig lezen we verder. Er passeren nog een autootje en een ondergrondse trein. ‘Wie gaat er mee?’ horen we steeds weer. Maar Skipper stapt niet in. Het verhaal bestaat ook als luisterboek, voorgelezen door Paul de Leeuw, met muziek van Henny Vrienten. Daar nemen die luttele zinnen wel een paar minuten in beslag. Opgezweept door een compleet orkest uit Henny’s synthesizer weerklinkt het ‘Wie gaat er mee?’ telkens met nog meer overtuigingskracht. Ten slotte bereikt Skipper de kust. Gelukkig, daar ligt een schip. Skipper kan op reis.
Zoals bij alle Gouden Boekjes ontbreken ook bij De hondenmatroos de namen van de schrijfster en de tekenaar op de omslag. Ongetwijfeld een list van de afdeling marketing, die ervoor moet zorgen dat je de bijna honderd verschillende boekjes – waarvan er wereldwijd inmiddels al 2 miljard (!) zijn verkocht – ervaart als één samenhangende reeks. Hetzelfde gebeurt op de bijbehorende internetsite. Wel een algemene lofzang op de helderheid en de herkenbaarheid van alle deeltjes, maar over de eigenlijke makers geen woord. Pas als je De hondenmatroos openslaat, blijkt dat het door Margaret Wise Brown geschreven is.
De jaren gingen voorbij en dankzij de geboorte van mijn zoon leerde ik geleidelijk ook andere door haar geschreven Gouden Boekjes kennen. Ik noem er hier een stel, zodat iedereen in de opsomming zijn eigen favorieten terug kan vinden. Zo zijn er bijvoorbeeld Vijf brandweermannetjes, De kladderkatjes, De zeven postbodes, De kleine indiaan en Meneer de hond. De eerste vier deeltjes uit deze rij zijn gewone, goed gecomponeerde kinderboekjes, die precies aansluiten op de behoeften van hun lezers en inmiddels al zestig jaar jong. Bewonderenswaardig vakwerk, maar geen boekjes die je nog eens gaat herlezen wanneer de driewieler en de pluchen beer eenmaal het huis uit zijn. Anders is het met Meneer de hond, de hond die van zichzelf was. Hoofdpersoon is Crispin’s Crispian, zo genoemd naar Margarets eigen terriër. Crispian zelf was weer vernoemd naar een personage uit Shakespeares Henry v. Vertaler Han G. Hoekstra wist dat niet en doopte hem ‘Boudewijns Basje’. Het zal niet de enige keer zijn dat een Nederlandse vertaling van Margarets werk luchtiger uitvalt dan het origineel.
Basje is een hond die geen baas heeft. Op een dag komt hij een jongetje tegen.

‘Wie ben jij en wie is je baas?’ vroeg het jongetje. ‘Ik ben Basje en ik heb geen baas, ik ben helemaal alleen van mezelf,’ zei de hond, ‘en wie ben jij?’ ‘Ik ben een jongen,’ zei de jongen, ‘en ik ben ook van mezelf.’

Ze herkennen elkaar direct als gelijken en het jongetje trekt in bij Basje. Samen delen ze de maaltijd (niet helemaal trouwens, het jongetje houdt zijn lamskotelet voor zichzelf, maar hij doet wel braaf wat groenten in de gemeenschappelijke soep) en wanneer het ten slotte nacht wordt, kruipen ze naast elkaar, elk in hun eigen bedje.

Dan rolde hij [Basje] zichzelf op tot een warm, klein hoopje en ging slapen. En hij droomde z’n eigen dromen. Dat was wat de hond die van zichzelf was, deed.
En wat deed het jongetje dat van zichzelf was? Het jongetje dat van zichzelf was, rolde zich op tot een warm, klein hoopje en ging slapen. En het droomde z’n eigen dromen. Dat was wat het jongetje, dat van zichzelf was, deed.

Opmerkelijk, die nadrukkelijke lofzang op de zegeningen van het zelfbeschikkingsrecht, vooral in een boekje voor peuters en kleuters. Ik vermoed dat Margaret Brown hiertoe werd geïnspireerd door haar eigen hond. Honden – net als alle dieren trouwens – zijn immers altijd van zichzelf. Wie aan deze theorie twijfelt, moet maar eens een dromende hond bekijken: de siddering die door het warme hondenlijf vaart als hij aan iets fijns moet denken, de verzaligde zucht waarmee het slapende dier zich strekt. Ooit komt er een religie die zal leren dat de Schepper onze wereld uitsluitend heeft gespaard om dit ene schouwspel te bewaren. Geen hond was trouwens zozeer van zichzelf als Margarets eigen Crispian, specialist in het verscheuren van bekleding en de schrik van buren en vrienden. Desondanks kun je niet anders dan vermoeden dat Basjes onafhankelijkheid vooral wordt bejubeld omdat zoiets voor Margaret zélf belangrijk is. Deze indruk wordt zelfs onontkoombaar als je weet dat Basjes speciale hondenhok-van-twee-verdiepingen, getekend door Garth Williams, sprekend lijkt op Margarets eigen huis.
Dan valt plotseling op hoeveel De hondenmatroos en Meneer de hond gemeen hebben: in beide boeken ontmoeten we een terriër die zich van niemand iets aantrekt en die volkomen autonoom in de wereld staat. Het maakte me nieuwsgierig. Wie was eigenlijk die Margaret Wise Brown? En welke tragedies leverden mogelijk de inspiratie voor haar helden?
Een beetje speurwerk leert dat Margaret (‘Brownie’ voor haar vrienden) in het Engelse taalgebied een bekende schrijfster is. Ze leefde van 1910 tot 1952 en was een van de centrale figuren uit een periode die nu wordt beschouwd als de gouden eeuw van het Amerikaanse prentenboek. Die periode begon na de Depressie in de jaren dertig en duurde voort tot en met de naoorlogse geboortegolf in de jaren veertig en vijftig. Eenmaal op stoom hield ze maar liefst zes verschillende uitgevers tegelijk aan het werk. Om verzadiging van de markt te voorkomen maakte ze daarbij niet alleen gebruik van haar eigen naam, maar ook nog eens van vier pseudoniemen. Op die manier publiceerde ze ruim honderd verschillende boekjes, waarvan er zo’n stuk of veertig nog steeds worden herdrukt.
Margaret had zelf geen kinderen. Haar talent voor het schrijven van kinderboeken ontdekte ze tijdens haar opleiding tot docent aan de Bank Street Experimental School in New York City. Bank Street was een vernieuwende school, waar onderzoek werd gedaan naar de ontwikkeling van kleuters en schoolkinderen. Leonard Marcus vertelt in zijn aan Margaret gewijde biografie, Awakened by the Moon, dat de school door vooraanstaande wetenschappers uit allerlei disciplines werd bezocht. De leerling-docenten werkten mee aan het onderzoek, terwijl ze tegelijkertijd meehielpen in de klas. Margaret en haar medestudenten werden aangemoedigd om de kinderen met een open geest te observeren en ze kregen lessen in schilderen, dans, pantomime en muziek om hun zintuiglijke gevoeligheid te vergroten.
Spil en opperhoofd van deze schijnbaar anarchistische bende was Lucy Sprague Mitchell. De resultaten van het door haar uitgevoerde onderzoek waren baanbrekend. Zo ontdekte ze dat het eerste taalgebruik van kinderen niet voortkomt uit een behoefte tot communicatie. Kinderen beginnen al met klanken te spelen lang voordat de woorden iets voor hen betekenen. Hun interesse wordt dan vooral gewekt door ritme en geluidspatronen. Later, als kinderen zich voor het eerst betekenisvol uiten, weerspiegelt hun taalgebruik hun totale overgave aan de zintuiglijke wereld van het hier en nu. Zo haalt Mitchell in een publicatie het voorbeeld aan van een vierjarig kind dat niet spreekt over het beklimmen van een heuvel – typisch een abstractie voor volwassenen – maar over het omhooggaan naar ‘de plaats waar je benen pijn doen’. Net zo kenmerkend is het citaat van een peuter die bij het vallen van de avond opmerkt dat ‘de grote schaduw nu overal is’. Jonge kinderen, meende Mitchell, gaan zozeer op in de echte wereld dat ze geen behoefte hebben aan het getover uit sprookjes en volksverhalen. Voor hen is de werkelijkheid al overweldigend genoeg.
Op basis van die overtuiging en het door haar uitgevoerde onderzoek had Mitchell zelf een kinderboek geschreven, het Here and Now Story Book. In die verhalenbundel maakte ze gebruik van uitdrukkingen en klankachtige woorden die de kinderen zelf hadden bedacht. Bovendien zat het vol ritmische herhalingen. Om zo goed mogelijk aan te sluiten op de belevingswereld van de kinderen liet ze alle verhaaltjes spelen in de stad. Niet zo schokkend, zouden we nu denken. Maar het leidde wel tot een langdurig conflict met Anne Moore, de directrice van de jeugdafdeling van de openbare bibliotheek in New York. Moore vond dat kleuters juist wél met sprookjes moesten worden opgevoed. De moderne, industriële maatschappij was in haar ogen niets dan een gruwel die het contact met God, schoonheid, dromen, dieren en geesten in de weg stond.
Moores weerzin tegen het werk van Mitchell en later ook tegen dat van Margaret Wise Brown kwam ongelegen omdat openbare bibliotheken ook toen al een belangrijk afnemer van jeugdliteratuur waren. Bovendien publiceerde Moore ieder jaar een lijst met aanbevolen, nieuwe kinderboeken. Zodra een boek tot die lijst doordrong, kon het rekenen op een respectabele verkoop. Gelukkig voor Mitchell en Margaret heerste er in de jaren twintig een progressief klimaat. Tradities gingen overboord, en niet alleen in New York maar overal in het land werden experimentele scholen geopend. Dankzij die vooruitstrevende stemming werd het Here and Now Story Book toch een succes.
Mitchell had desondanks zelf geen literaire ambities. Daarom nodigde ze in 1936 Margaret en enkele medestudenten uit om mee te werken aan een vervolg. De aanpak was hetzelfde als bij haar eerste boek. Alle nieuwe verhalen werden stuk voor stuk uitgeprobeerd op een groep van jonge luisteraars en aan de hand van hun reacties werd het manuscript stap voor stap verfijnd. Onvergetelijk waren de resultaten van Margaret en haar klasgenoten niet, maar de kiem was wel gelegd. Kort daarna stuurde Margaret een verhaal naar uitgeverij Harper. Die hapte en een paar jaar later hadden tientallen van haar verhalen de boekwinkel bereikt.
Verrassende klanknabootsingen zijn altijd een handelsmerk van Margarets oeuvre gebleven. ‘Kerplunk!’ staat er bijvoorbeeld in mijn exemplaar van Little Fur Family als een vis terug de rivier in wordt gegooid en ‘Ssip’ als een gevangen insect weer vrij de lucht in schiet. Ook Mitchells goede gewoonte om nieuwe werkstukken aan te slijpen door ze eerst aan groepen kinderen voor te leggen werd door Margaret overgenomen. Haar hele leven zou ze bij elk nieuw boek alle passages herzien die tijdens het voorlezen aanleiding hadden gegeven tot verwarde blikken of ongedurig geschuifel.
Wat volgt is een leven gevuld met feesten, artistieke en vaak beroemde vrienden, steeds nieuwe verkoopsuccessen, langdurige onderhandelingen met uitgevers, vakanties in een zelfgekozen isolement midden in de wilde natuur van het eiland Vinalhaven (voor de kust van de staat Maine) en een reeks mislukte liefdes. Niks op aan te merken, maar nu – zestig jaar later – is dat natuurlijk niet zo belangwekkend meer. Vermeldenswaard is misschien nog wel dat Margaret er altijd van gedroomd heeft om boeken voor volwassenen te schrijven, maar de korte verhalen die ze onder andere naar de New Yorker stuurde zijn nooit gepubliceerd.
In tegenstelling tot wat De hondenmatroos en Meneer de hond suggereren, was Margaret Wise Brown dus beslist geen in zichzelf gekeerde zwerver. Ze was een vrolijke, flamboyante vrouw die meer dan ro
yaal leefde van haar boeken. Legio zijn de verhalen over haar practical jokes. Zo betaalde ze bij haar buitenhuis een plaatselijke visser om de vallen in de beekjes met kreeften te vullen, zodat iedereen versteld zou staan van het gemak waarmee ze aan haar avondeten kwam. Samen met haar vrienden richtte ze de Bird Brain Society op. Als een lid daartoe de behoefte voelde, kon hij een willekeurige dag uitroepen tot Kerstmis, waarna het gezelschap bijeenkwam om het te vieren.
Allesbepalende tragedies of gruwelijkheden kende Margarets leven niet. Haar vroegtijdige dood was het gevolg van een embolie. Ze stierf door een bloedprop die naar haar hersenen schoot, juist toen ze haar been de lucht in zwaaide om haar voorspoedige herstel van een eerder uitgevoerde operatie te illustreren. Gewoon pech dus. Géén overdosis cocaïne en ook geen sprong van een hoteldak. Maar dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat Margaret altijd onverkort gelukkig was. Uit Awakened by the Moon leren we dat zij zich ondanks haar enorme vriendenkring vaak van haar omgeving vervreemd voelde. Regelmatig bekroop haar het gevoel dat elk contact oppervlakkig was en dat ze alleen door het spelen van een rol haar naasten kon bereiken. Aangedaan door het gestrande huwelijk van haar ouders en de teleurstellingen in haar eigen liefdesleven ging ze in 1940 in psychoanalyse. Dat was beslist geen onverdeeld genoegen, zo lezen we in een brief aan haar geliefde Michael Strange: ‘To go in to that hour feeling suddenly alone on the rock itself with no one. Every one you love is lost. You may blame your own childishness and stupid loving or not. This is an experience of desolation, curses and prayers and terrible tears.’ Dat zegt al veel, maar als we Margaret willen begrijpen, hoeven we ons niet tot haar biografie te beperken. We kunnen ook gewoon haar werk lezen. Want dat is het verrassende: dat sommige van die piepkleine boekjes voor peuters en kleuters zo diep gaan, dat we haar daaruit werkelijk leren kennen.
Margaret werd in Verenigde Staten het bekendst door twee prentenboeken die we tegelijk ook als haar beste werk kunnen beschouwen: The Runaway Bunny en Goodnight Moon. In deze twee boekjes heeft zij het strenge realisme van Lucy Sprague Mitchell losgelaten en een onbekommerde duik genomen in de wereld van de fantasie. Beide boekjes verschenen bij uitgeverij Harper, onder redactie van de getalenteerde Ursula Nordstrom, die trouwens bij bijna alle hoogtepunten uit Margarets oeuvre betrokken was. Een opmerkelijke prestatie, zeker als je bedenkt met hoeveel verschillende uitgevers Margaret heeft gewerkt.
Ook al stammen ze uit respectievelijk 1942 en 1947, toch worden The Runaway Bunny en Goodnight Moon nog steeds herdrukt. Mijn eigen, pas verworven exemplaar van de The Runaway Bunny meet ongeveer tien bij tien centimeter. De kartonnen bladzijden zijn ongeveer een millimeter dik, zodat het niet geeft als de geïnteresseerde lezer er eens onverhoopt in bijt. Boven aan de eerste bladzijde zien we een pentekening van een klein, wit konijn dat samen met zijn moeder door de velden rent.

Once there was a little bunny who wanted to run away.
So he said to his mother, ‘I am running away.’
‘If you run away,’ said his mother, ‘I will run after you.
For you are my little bunny.’

We slaan de bladzijde om. Nu zien we hetzelfde kleine konijn, terwijl het onder water zwemt in een beek.

‘If you run after me,’ said the little bunny,
‘I will become a fish in a trout stream
and I will swim from you.’

Volgende bladzijde. Moeder inspecteert een hengel en een vangnet.

‘If you become a fish in a trout stream,’ said his mother,
‘I will become a fisherman and I will fish for you.’

Zo gaat het verder. Telkens bedenkt het kleine konijn een andere ontsnapping en telkens blijkt dat zijn moeder hem – in welke hoedanigheid ook, en waar ook ter wereld – zal volgen en vinden. Het idee van zo’n reeks transformaties had Margaret overgenomen uit een middeleeuwse Provençaalse liefdesballade.

If you pursue me I shall become a fish in the water
And I shall escape you
If you become a fish I shall become an eel

If you become an eel I shall become a fox
And I shall escape you
If you become a fox I shall become a hunter
And I shall hunt you…

Maar The Runaway Bunny is natuurlijk ook een persoonlijk verhaal. Iedereen kan immers zien dat het kleine konijn helemaal niet weg wil lopen. Waarom zou hij anders al op voorhand zijn plan onthullen? Leonard Marcus vertelt in zijn biografie dat Margaret als meisje zelf een soortgelijke weglooppoging heeft ondernomen. Om zeker te zijn van het gewenste resultaat had zij haar vluchtroute van tevoren aan een bevriende buurman onthuld. Ook Margaret wilde dus helemaal niet weg. Het ging er alleen maar om dat iemand haar zou missen en genoeg van haar zou houden om haar te gaan zoeken.
Met een totale oplage van maar liefst vier miljoen exemplaren bleek de opvolger van The Runaway Bunny, Goodnight Moon, eveneens een kaskraker. Onder de titel Dag Dag, Dag Nacht is het ook in Nederland verschenen, maar waarschijnlijk door de haperende vertaling is het hier nooit aangeslagen.
Ook dit keer is de hoofdpersoon een konijn. We treffen hem in bed. Het boek begint met de geruststellende stem van een volwassene die elk voorwerp in de kamer benoemt. Daarna volgt de stem van ons konijn. Alle voorwerpen – en ook de sterren en de lucht – spreekt hij aan alsof ze leven en hij wenst ze stuk voor stuk welterusten, net zo lang tot hij zelf in slaap gevallen is. Zo zijn we getuige van een ritueel dat hoogstwaarschijnlijk elke avond opnieuw wordt uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de vertrouwde wereld van alledag zonder vrees kan worden ingeruild voor het onbekende koninkrijk van de slaap. Daarbij gebeurt het afscheid nemen zo kalm en zo toegewijd dat het haast doet denken aan een gebed. Je voelt dat het konijn alles wat hij ziet in zijn hart heeft gesloten.
Vriendschap met de dingen komt vaker voor in Margarets werk. Hun kalme, stoïcijnse karakter kan iedereen helpen die bang of verdrietig is. Een bijzonder geval daarbij is de geruststelling die uitgaat van dingen die precies op de goede plek zijn opgeborgen. Elke accountant met een attachékoffertje weet dat: zodra de rekenmachine en de vulpen eenmaal in hun vakje zitten, kan je niets gebeuren. Skipper, mijn eigen Odysseus en hondenmatroos, hing op zijn wereldreizen zijn hoed aan de hoedenhaak, zijn kijker aan de kijkershaak, zijn jas aan de jassenhaak, zijn zakdoek aan de zakdoekenhaak en zijn broek aan de broekenhaak. En ook van Meneer de hond moet tegen bedtijd alles op z’n eigen plaats staan: het kopje op het schoteltje, de stoel onder de tafel, de sterren aan de hemel, de maan ertussenin en hijzelf in z’n eigen bedje.
Bij Leonard Marcus lezen we dat Margaret als meisje nauwelijks de kans kreeg om vrienden te maken doordat ze wel vier keer van lagere school moest wisselen. In plaats daarvan sloot ze vriendschap met de dingen, de bloemen, de bomen, de lucht en het water en met alle kleine beesten die ze buiten ontdekte en als huisdier hield. Sindsdien zou het haar altijd makkelijker vallen om zich aan dingen, dieren en het landschap te hechten dan aan mensen.
Hetzelfde komt naar voren in The Little Island, een beeldschoon door Leonard Weisgard geïllustreerd boekje uit 1946. Margaret werd tot dit boek geïnspireerd door haar jaarlijkse vakantie in Vinalhaven, waar ze een huisje had aan de rand van een steile klif, zonder elektriciteit en zonder stromend water. Als ze zich daar waste, deed ze dat buiten met regenwater dat was opgevangen in een tinnen teil. Voor de tekening van het eiland op de boekomslag baseerde Weisgard zich op het uitzicht vanuit Margarets vakantiehuis.
The Little Island vertelt het verhaal van een klein eiland, midden in de oceaan. De winden blazen eroverheen terwijl het getij rijst en daalt over het strand. Pagina’s achtereen worden we betoverd door beschrijvingen van de natuur: de spinnen die met hun webben tegen de wind in zeilen, de kleine bloempjes wit en blauw, de vergeet-mij-nietjes, de bloesems in de perenbomen, de kreeften die hun kleintjes grootbrengen in de zee en de zeeleeuwen die slapen in de zon.
Toch herbergt dit eiland een geheim. Want, zo verneemt een poes van een door hem gevangen vis, anders dan je zou verwachten, staat het eiland helemaal niet op zichzelf. Ver weg, onder in de zee, is alle land één land. Als hij dit hoort beginnen de ogen van de kat te glimmen. En dan volgt de passage die zo typerend is voor Margaret:

Nights and days came and passed […]
And it was good to be a little Island.
A part of the world
and a world of its own
all surrounded by the bright blue sea.

Een onbevangen eenling in een bezield universum: dat lijkt me een prima samenvatting van Margaret Wise Browns schrijverschap.

bibliografieLeonard S. Marcus, Margaret Wise Brown. Awakend by the Moon, HarperCollins, New York, 2001.
Margaret Wise Brown & Garth Williams, De hondenmatroos, een Gouden Boekje bewerkt door Han G. Hoekstra, Uitgeverij Rubinstein.
Margaret Wise Brown & Garth Williams, Meneer de hond, de hond die van zichzelf was, een Gouden Boekje bewerkt door Han G. Hoekstra, Uitgeverij Rubinstein.
Margaret Wise Brown & Clement Hurd, The Runaway Bunny, HarperCollins, New York.
Margaret Wise Brown & Clement Hurd, Goodnight Moon, HarperCollins, New York.
Margaret Wise Brown & Leonard Weisgard, The Little Island, Dragonfly Books, New York.

Wiebe Brouwer (1958) ontwerpt als ICT-consultant computerprogramma’s voor de effectenadministratie van banken.

Meer van deze auteur