Redactioneel
Joachim kijkt naar de beslagen voorruit, de auto staat pas een paar minuten stil, maar door de ruit kijken is inmiddels onmogelijk; het glas heeft de kleur van kalkpapier. Hij probeert niet naar het geschreeuw van Clarence te luisteren, maar naar de muziek die uit de autoradio komt; hoge tonen die hem samen met de benauwdheid van de auto en haar stemgeluid kortsluiting bezorgen. Hij heeft haar buitengesloten. Zij wilde ineens per se sigaretten, stopte de auto abrupt in een drukke winkelstraat. Nadat ze de deur achter zich had dichtgeslagen (te hard) vergrendelde hij het slot. De autosleutel zit nog in het contact, Clarence kan niets doen (denkt hij). Joachim ook niet, hij heeft geen rijbewijs, toch voelt hij macht. Hij zit in de auto. Hij probeert rustig te blijven. Hij probeert aan hun kind te denken. ‘Aan proberen heeft niemand iets,’ zei Joachims vader vaak tegen hem als hij weer eens thuiskwam met slechte cijfers voor klassieke talen. Hij wist dat zijn vader ongelijk had, er zijn juist te weinig mensen die iets proberen, maar ineens beseft hij dat proberen nu inderdaad zinloos is. Clarence slaat met haar platte hand tegen de ruit, Joachim heeft het proberen opgegeven en dit is het moment. Hij besluit als verlamd te blijven zitten.
Zij trapt inmiddels tegen het portier. Ze ziet dat mensen naar haar kijken, ze weet wat ze denken en het kan haar niets schelen. Joachim heeft haar zojuist tot wanhoop gedreven. Ze hebben ruzie gemaakt op de snelweg, ze is alweer vergeten waarover het ging. Ze dacht onafgebroken aan de zin die haar lerares Nederlands vroeger vaak op het bord schreef: ‘Wat is het onderwerp?’ Het herhaalde zich zo vaak in haar hoofd dat ze die vraag niet langer voor zichzelf kon houden en hardop en veel te hoog zei: ‘Wat is godverdomme het onderwerp van dit alles, Joachim?’
Terwijl ze zichzelf de zin hoorde uitspreken drong het antwoord zich aan haar op, namelijk: Joachim. Hij was het, natuurlijk. Dat precies was er mis. Voor zover ze nog naar hem luisterde stopte ze daar acuut mee. Ze probeerde zich te concentreren op de warme stemmen die uit de autoradio kwamen, op de opspattende regen op het asfalt. Ze kon de weg bijna niet zien, omklemde het stuur angstvallig. Terwijl ze naar haar witte knokkels keek dacht ze aan die keer dat ze over dezelfde snelweg reden. Ze waren onderweg geweest naar een etentje waar geen van beiden zin in had. Ze hadden enkel zin in elkaar. Joachim had met twee vingers haar nek geaaid en daarna had hij haar broek losgeknoopt, terwijl zij invoegde. Hij aaide haar inmiddels niet meer in haar nek, gebruikte wel nog altijd zijn twee vingers, ze beet op haar lip, drukte haar kont naar achter in stoel, zorgde dat hij er goed bij kon, hij kwam in haar. Ze dacht eraan hoe ze toen was vergeten dat ze achter het stuur zat, dat Joachim er van begin af aan voor had kunnen zorgen dat ze alles vergat. Ze had het gaspedaal ingedrukt en was klaargekomen voor (zo bleek uiteindelijk) 235 euro aan boete.
Joachim en Clarence kennen elkaar van de schaatsbaan. Joachim was op les gegaan omdat een collega van hem schaatsinstructeur was. Clarence had in datzelfde seizoen een tienrittenkaart gekocht, al ging ze in totaal maar zes keer. De zesde keer leerde ze Joachim kennen. Dat wil zeggen: er was een groep semiprofessionele schaatsers die in een trein de bocht doorkwam, iemand viel, doorbrak de trein, gleed uit de baan naar de buitenbocht en schepte daarbij zowel Joachim als Clarence die, alsof ze lepel-lepel lagen, samen over het ijs gleden tot ze tegen het stootkussen tot stilstand kwamen. Ze hielpen elkaar overeind, lachten, hadden zich verder amper bezeerd, waren bij het restaurant naast de ijsbaan wat gaan drinken, waren daarna nog meer gaan drinken in een café in de stad. Joachim had gevraagd of Clarence van pasta hield (stomme vraag), Clarence was met hem mee naar huis gegaan (goede interieursmaak voor een man) en na amper een minuut waren ze samen op de bank beland waar ze elkaar hadden uitgekleed alsof dat hun enige en laatste taak op de wereld was. Ook toen was Clarence zichzelf vergeten. Vanaf die dag zei ze tegen haar vrienden dat dit Joachims beste eigenschap was; dat hij ervoor kon zorgen dat zij op wist te lossen, zich niet langer bewust was van tijd en plaats. Haar beste vriendin had haar gezegd dat zij het zelf was die in staat bleek zichzelf te vergeten. Daar had Joachim volgens haar niet zoveel mee te maken. Niets eigenlijk. Ze zei dat Clarence er hooguit dankzij hem achter was gekomen dat ze iemand was die zichzelf kon vergeten.
Nadat Clarence was bevallen van Flora (niet zijn naamkeus, wel zijn kind) had Joachim de navelstreng doorgeknipt. Dat ging moeilijker dan hij had gedacht, zo’n ding is dik en taai en geeft niet bepaald mee. Flora lag met een dikke gele gloed om haar schedel en een bloederig lijf op de buik van Clarence, die haar kleine kusjes gaf en zacht zei: ‘Jij bent mijn kind.’ Uiteraard wist ze dat het kindje niet alleen van haar was, ze had het samen met Joachim gemaakt. Maar het kwam uit haar buik, zij had het werk verricht, het was haar kind. Joachim had af en toe in haar hand geknepen en haar aangemoedigd met zijn zachte ogen. Tussendoor had hij op zijn telefoon vaak de nieuwssite ververst. Ze wist dat hij niet veel meer had kunnen doen, toch voelde ze een diepe teleurstelling, die haar oorsprong vond in het doorknippen van de navelstreng. Ze hadden er van tevoren geen afspraken over gemaakt, maar toen de arts hem de schaar aanbood, dacht Joachim: ja, dit is mijn taak. Ik breng ons kind definitief op de wereld. Natuurlijk was de enige die Flora op de wereld had gezet Clarence geweest, maar hij kon haar losmaken van haar, waardoor hij er een actieve bijdrage aan leverde dat hun kindje ook van hem werd. Van hem, van de anderen en bovenal: van Joachim en Clarence samen, zoals waar ze destijds van gedroomd hadden toen hij in haar stootte en zei: ‘Ik maak een kindje voor je.’ Clarence vergat zichzelf ook op dát moment en dacht: hij heeft gelijk. Hij maakt een kindje. Voor mij.
Ze voelde dat er na de bevalling iets veranderd was. Iets groots. Eerst dacht ze: het zijn de hormonen. Daarna dacht ze: iedere relatie verandert grondig met de komst van een kind. Maar op een ochtend waarop ze afschuwelijke hoofdpijn had en pillen uit het medicijnkastje pakte, zag ze de schaar liggen en wist ze wat het was. Joachim had de navelstreng niet door moeten knippen. Dat had hij nooit moeten doen. Hij had haar kind van haar losgeknipt. Iets wat in haar had kunnen groeien tot het volmaakt was. Zij was de enige die daarvoor had kunnen zorgen, zij was samen met het kind geweest tot het sterk genoeg was om naar buiten te komen. En hij had het van haar losgeknipt. Natuurlijk snapte Clarence dat zoiets moest gebeuren. Toch nam ze het hem kwalijk dat hij het had gedaan. Op een winteravond had ze sigaretten gekocht bij de avondwinkel. Ze stond op het balkon te roken. Joachim kwam achter haar aan en zei: ‘Niet doen. Je moet niet weer beginnen met roken, dat is nergens voor nodig.’
Clarence was hard tegen hem uitgevallen. Ze probeerde hem die nacht, terwijl ze met haar koude billen in zijn schoot lag, uit te leggen waar ze mee zat. Ze dacht dat het de enige oplossing was om weer tot elkaar te kunnen komen. Als stel. Eerlijk uitleggen dat ze er niet mee kon leven dat hij het kind van haar had losgemaakt. Joachim had de dekens van zich afgeschopt en iets geroepen van ‘doodenge egoïstische gek’, wat de zaken er niet veel beter op had gemaakt. Van wat ze nog van elkaar begrepen, begrepen ze steeds minder. Ze hadden er onafhankelijk van elkaar voor gekozen om er geen woorden meer aan vuil te maken, maar kregen alsnog om de haverklap ruzie en Clarence was tot overmaat van ramp weer begonnen met roken; zeer duidelijk alleen op de momenten dat ze gefrustreerd was. En dat was vaak. Dus rookte ze veel.
Joachim hoort het gebonk tegen de auto. Hij voelt zich nog altijd superieur. Hij heeft er eindelijk voor kunnen zorgen dat Clarence eens naar hem kijkt, dat het niet alleen draait om haar hysterie, al kan ze hem vermoedelijk nu niet zien. Hij ziet haar in elk geval niet helder. De ramen zijn nog altijd beslagen. Hij weet dat hij haar nu kan helpen door de deuren van het slot te halen. Hoe ze dan binnen in de auto onderweg naar huis hun ruzie kunnen vervolgen, als ze nog weten waar het over ging. Het enige wat Joachim weet is dat ze iets leuks zouden doen vandaag. Misschien is dit wel leuk, denkt hij, terwijl hij zo kalm mogelijk in de autostoel zit. Het is in elk geval veel leuker dan winkelen. Gelukkig kan hij niet zien hoe de mensen naar haar kijken, want dan zou hij medelijden met haar krijgen, haar te hulp schieten omdat hij toch van haar houdt.
Wat Joachim vergeet is dat Clarence weet dat hij zonder haar nergens heen kan. Zonder haar blijft hij gevangen in de Citroën. Hij zal de sleutels aan haar moeten overhandigen of moeten lopen, zoveel is zeker. Hij is het die de deur op een gegeven moment moet openen. Met dit besef stopt Clarence met het geschop, zij hoeft nergens tegenaan te schoppen, zij is in de wereld. Niemand hoeft haar te verlossen en zeker Joachim niet. Clarence steekt opgetogen een sigaret op, inhaleert diep en loopt de drukke winkelstraat in. Misschien moet ze naar de kapper. Ja, dat is een goed idee; er mag wel weer wat af.
Poëzie
Crean-Tou
Drie teksten
Essay
Taal in de gevangenis
Poëzie
Zoute wond
Verhaal
Rex-Rɘx, de voordacht
Essay
Tussenwereld
Vijf teksten
Essay
Over de kracht van een verborgen vrouw
Poëzie
Liquidatie
Essay
Empathie als landschap: Over de blik
Zes teksten
Beeld
Poëzie
Of wij / Stills uit Nashi
Verhaal
Misdaad en straf
Poëzie
Aan het uiteinde hangt een hand
Essay
Anneke Brassinga tripverslag
Poëzie
Twee gedichten
Essay
Tragiek voor de goede luisteraar
1922
Waar de modernisten over schreven
En dan...
Talk Talk, After The Flood
Verhaal
Zaden op zee
Het wilde lezen