Het bewustzijn in iemands gezicht … en een bepaalde bewustzijnstint. … Het licht in het gezicht van anderen.
— Ludwig Wittgenstein


Een paar jaar geleden liep ik door een museum in Basel. Ik was daar voor een andere tentoonstelling, maar ontdekte in een meer afgelegen vleugel het werk van Lucas Arruda, een Braziliaanse landschapsschilder. Drie of vier zalen hingen vol met kleine, eenkleurige, verlaten plaatsen.

Het werk valt uiteen in drie categorieën: schilderijen van een bosrand, monochrome nevels en gelaagde zeegezichten. Vooral de zeegezichten worden gekenmerkt door een meer expliciete markering van de horizon, maar in geen van de schilderijen is de horizon afwezig: je ziet de grond onder de bomen, een lichte verkleuring onder in de mist. Arruda schildert verder in de richting die door Turner werd ingezet: het landschap lost op tot pure atmosfeer. Zijn werk lijkt meer op dat van de abstracte color field painters uit de twintigste eeuw (Rothko, Newman) dan op dat van vroegere landschapsschilders.

In zekere zin is de enige reden om zijn doeken landschappen te noemen cultureel, zegt Arruda. Het is nu eenmaal het geval dat toeschouwers zijn werk als landschap herkennen, door de structuur die hij steeds herhaalt: een liggend doek met een horizontale streep. Maar geen van de doeken is te herleiden tot een bestaande plaats, en haast alle details ontbreken.

Maakt dat van een horizon iets figuratiefs? Trekt die streep ook de grens tussen landschappen als die van Arruda en de abstracte doeken van de vorige eeuw?

Als ik nadenk over die vraag, moet ik denken aan de schilderijen van de Libanese schilder en schrijver Etel Adnan. Ook in haar doeken wordt het onderscheid tussen landschap en abstractie onklaar gemaakt, maar niet op dezelfde manier. Adnan vertrok vanuit bestaande landschappen, maar haar doeken zijn er zelden echt een afbeelding van: ze stelde composities samen uit geometrische vormen, en was vooral een schilder van kleur. Ze leek niet geïnteresseerd in diepte of perspectief, had geen neiging tot naïef realisme. Ze hield van kleuren: ze schilderde niet het landschap zelf maar haar plezier erin.

Toch ontbreekt het ook haar doeken niet aan een horizon. Niet omdat ze die altijd markeerde, maar omdat je haar doeken als landschap herkent. Het zien van een landschap is het ergens ervaren van een horizon: het is die ervaring van een horizon, dus van je eigen invalshoek, die een landschap zijn samenhang geeft.

In het Stedelijk Museum Amsterdam hangt van Adnan een smal, vijfkleurig schilderij. De achtergrond is opgedeeld in drie gestapelde, egale vlakken: beige, bruin, grijs. Op de voorgrond staan twee vormen, een groen vierkant onder in het zand, midden in het koude grijs een gele cirkel. Door die opstelling leest het grijs als water: er zweeft een groen voorwerp, wat het ook moge zijn, bovende zon, dus lijkt de cirkel geen directe zon maar een weerkaatsing in het water. Ondanks het gebrek aan diepte, en het gebrek aan realisme, kijk je binnen de abstracte opstelling omlaag. Je ogen hebben een richting in de wereld. De horizon, buiten beeld, bestaat.

Een horizon is niet figuratief, die markering beeldt niets af: hij was altijd al een streep door wat ontbreekt, de rand van ons uitzicht. Wat elkaar daar aanraakt, raakt elkaar niet aan. Ons zicht sshapert waar de verte bestaat uit het samenvallen van een beperkte aarde met een eindeloze afstand erachter, eromheen. Door het element van de horizon, dat in elk landschap hangt, waren landschappen altijd al abstract. Dus abstractie beweegt zich niet stap voor stap van onze waarneming vandaan, maar bevindt zich in ons zicht, op de plaats waar onze ogen moeten geloven in wat je niet kunt zien.

Ik ken daarvoor geen andere naam dan empathie, en moet dus zeggen dat het bekijken van een landschap een vorm van inleving is. Kan ik dat verband ook omkeren?

Onze taal voor empathie is ruimtelijk, georganiseerd rond het verschil tussen binnen en buiten. We spreken van inleving, en van een binnenwereld. Door je gevoelens te benoemen uit je jezelf. Dat wekt de indruk dat een mens een kistje is, met leven aan de binnenkant en een lichaam om het te verbergen, maar dat is niet de enige manier waarop we empathie kunnen zien.

Een eeuw geleden vergeleek de filosoof en latere heilige Edith Stein het ervaren van een medemens met het zien van de afgewende kanten van een voorwerp. Als je een deur bekijkt, twijfel je niet over het bestaan van zijn achterkant. Sterker nog, je kunt je die twijfel niet voorstellen. Hoe kan een achterkant ontbreken? Op een soortgelijke manier, zei Stein, is het leven van mijn medemens in mijn waarneming al inbegrepen.

Er verschuift iets als je zo je metaforen vervangt: wanneer je het leven van de ander niet meer ziet als zijn binnenkant, maar als de kanten die door je eigen gezichtspunt worden verborgen. Je maakt niet de ander maar jezelf verantwoordelijk voor wat je niet kunt zien, en inleving begint te lijken op het kiezen van de juiste hoek. Er bestaat misschien een plaats waarvandaan je de ander beter ziet. Opeens draait empathie niet alleen om verplaatsing, maar vooral om oriëntatie – iets waaraan je altijd al begonnen bent.

Het onderscheid met de achterkant van een deur: je kunt de kanten van een ander niet ontdekken door je simpelweg te verplaatsen, en niet elke afstand kan worden overbrugd. Als een horizon blijft het leven van de ander, hoewel het in je ervaring aanwezig is, op een bepaalde afstand staan.

Een mens is een verte. Net als het landschap getuigt een lichaam van een horizon die niet zichtbaar kan worden genoemd, terwijl er niks verborgen is. Wat daar ontbreekt is nooit iets zichtbaars geweest. De blik van een ander weerspiegelt geen verborgen diepte, de diepte van de ander kijkt ons aan. Er bestaat een verschil tussen een tweetal ogen en een blik, hoewel dat verschil niet vast te stellen is, en misschien maar half bestaat; het is een verschil waarin we al beginnen te geloven voordat we de kans krijgen ons te bedenken. Het is zoals Arruda zegt: we hebben de ander onvrijwillig al als landschap herkend.