DE ETALAGES

Alvorens na jaren de bekende straat in te slaan
zag ik ze weer: de etalages waar de tijd langzaam in verwelkte
en alle als vergeten uitgestalde dingen
haast nog fletsere, onwerkelijkere kleuren
verschaften

terwijl wat er allemaal in de ruiten weerspiegeld werd
gebeurtenissen leken die zich hier
eerder moesten hebben afgespeeld, taferelen
als uit heel andere levens –

populierenpluizen zweefden in de vrijwel windstille middag
besluiteloos langs, hoog aan de hemel
zeurde een vliegtuig, voor de rest was het heel rustig
vanwege de zondagssluiting
en de net beëindigde kerkdienst

tussen de huizen maakten de schaduw en schaduws schaduwen
zich uit de voeten, op zoek naar voorwerpen
of personen waar ze bij wilden horen tot er een andere
avond kwam, een latere lucht betrok

tot er niets meer aan het geheugen zou schorten
en overal een ziel aan gaf –



IN HET ONGEWISSE

Hoe ver ze ook teruggaan en in hoeverre
ze vooruitwijzen, ergens moet het zilverdraad, het zwarte garen
van het netwerk van mijn dromen
aan zijn ontsproten als eindjes ervan zich ’s nachts
meestal in uiteenlopende
vormen en gedaanten willen vertonen

doorgaans vrij vaag, heel herkenbaar evengoed
wanneer ze al eens eerder waren opgedoken, elkaar soms
aanvulden, overlapten, ontzenuwden
of versluierden –

het moet toen zijn geweest dat ik me doodshoog
boven onmetelijke jaren verheven wist en me alleen gelaten waande
terwijl de lucht brak en onder me een zwerm
kwetterende spreeuwen op de uitgesleten marmeren
traptreden neerstreek die naar het plein
en de boulevard leidden

maar, van steensoort veranderd, naar de tochtende perrons
van een aan geen enkele bestaande spoorweg
gelegen station, met rails die blonken
alsof ze telkens weer werden opgewreven

om de lijnen naar het vroegere open te houden, en hoewel het mij
louter vergund is in gedachten terug te gaan
koester ik toch de stille hoop vat te kunnen krijgen
op een stel draadjes uit de wirwar
van het onderhuidse, om wat stiksels
los te tornen

want de vraag is hoe en langs welke sluipwegen
zulke verdoezelende beelden zich, eenmalig of vaker, blijven
voordoen, en waarom ze weigeren hun bedoelingen
duidelijk te maken –

straten lopen dood in ieder van leven bruisend stadshart
en belanden met hun verkreukelde, schielijk
gladgestreken plattegrond onder een laag rottend herfstblad
aan een donkerende bosrand, van nog
na te komen beloften spreekt de wind die onstuimig
door de boomtoppen vlaagt

en tersluiks verdwijnen alle labyrintische landschappen
op meerdere manieren, slaperige dorpen, grotendeels allang
vergeten gezichten geleidelijk aan
in het ongewisse

waar het het verleden sluimert, onbereikbaar dichtbij –


Hans Tentije (1944) publiceerde een twintigtal poëziebundels en ontving verschillende prijzen, waaronder in 2017 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. Binnenkort verschijnt zijn bundel Waarvandaan.

Meer van deze auteur