Hoewel ik mijzelf niet buitengewoon deskundig acht op dat gebied, gaf ik onlangs toch twee lezingen over het thema ‘vergeving’. Ik heb mijn werkzame leven hoofdzakelijk gewijd aan het strafrecht, en daarin heeft ‘vergelding’, de tegenhanger van vergeving, nu eenmaal een prominentere plaats. Vergelding kan immers tot op zekere hoogte via het strafrecht ‘geregeld’ worden. Vergeven daarentegen is voorbehouden aan slachtoffers of nabestaanden. De overheid kan daarvoor weliswaar ruimte scheppen, maar verder dan dat reikt haar invloed niet. Mijn belangstelling voor de kracht en de heilzame werking van vergeving – de belangstelling die mij tot mijn lezingen bracht – zal zeker zijn gevoed door mijn beroepsachtergrond, maar is uiteindelijk vooral een persoonlijke.

Voor wie, zoals ik tegenwoordig, vanuit deze fascinatie om zich heen kijkt, springt in het oog dat vergeving als menselijke behoefte los lijkt te staan van tijd, cultuur of geloofsovertuiging. Niet alleen in het christendom staat zij centraal (‘vergeef ons onze schulden’), maar ook daarbuiten. De populaire filosoof Alain de Botton schaart vergeving in zijn ‘manifest voor atheïsten’ onder de ‘tien deugden’, want ‘living with others isn’t possible without excusing errors’. In de Volkskrant stuitte ik op een mooi voorbeeld. Daar las ik hoe een salafist de journalist Remco Andersen redde toen die in Caïro door een woedende menigte werd belaagd terwijl hij verslag deed van de rellen over een anti-islamfilm. Als hem wordt gevraagd wat er met de makers van die film moet gebeuren begint de salafist: ‘Sommige moslims zeggen: ze moeten dood, ze moeten in de cel, we moeten wraak nemen’, maar hij opent zijn handen en vervolgt: ‘Nee, God zal voor gerechtigheid zorgen. Mensen moeten elkaar vergeven.’

Hoewel vergeving als ideaal alom gewaardeerd wordt, vloekt dat nogal met de tegenwoordig bijkans volautomatische koppeling tussen fouten en sancties. Als er iets misgaat, zelfs bij natuurrampen, wordt meteen gezocht naar schuldigen en wordt aanstonds over sancties en aansprakelijkheid gesproken. Bij die teneur past de notie van vergeving minder goed. Voor vergeving bestaat meer ruimte als men oog heeft voor de problematiek van degene die de fout in is gegaan. Zoals het oude verhaal van de Engelse hofprediker John Bradford – die bij het aanschouwen van het naar de executieplaats geleiden van ter dood veroordeelden uitriep: ‘But for the grace of God there goes John Bradford’ – impliceert: als ik in een ander milieu was geboren of op een cruciaal moment een andere keus had gemaakt, of wat minder geluk zou hebben gehad, had ik misschien ook wel tot die ter dood veroordeelden behoord.

Het mildere strafrecht van de jaren zeventig, dat sterk gericht was op verbetering van de dader, getuigde van dit inzicht. Sinds die tijd is de aandacht voor het slachtoffer terecht toegenomen, maar dat is gepaard gegaan met een grotere nadruk op vergelding. Dat heeft, eufemistisch gezegd, niet louter voordelen. Het is dan ook verheugend dat een aantal nieuwe initiatieven in de huidige strafrechtspleging probeert meer ruimte te scheppen voor een persoonlijk vergelijk tussen slachtoffer en dader.

Heilzame werking

Vergeving en vergelding zijn verbonden met wezenlijke menselijke emoties. Dat laat zich illustreren aan de hand van een scène uit de film The Interpreter. De in Afrika opgegroeide hoofdrolspeelster vertelt daarin over een ritueel dat een bepaalde stam gebruikt bij de berechting van moordenaars. Volgens dat ritueel wordt een moordenaar met handen en voeten gebonden in de rivier gegooid. De familie van het slachtoffer kan de moordenaar vervolgens laten verdrinken of redden. In het eerste geval hebben de familieleden gerechtigheid (weliswaar van de eendimensionale soort: oog om oog, tand om tand), maar zal – zo vertelt de hoofdrolspeelster – de smart over hun verlies hen voor altijd blijven kwellen. Zwemmen ze echter naar de moordenaar toe om hem te redden, dan zullen ze van die smart juist verlost worden. Tot mijn verbazing las ik later dat in Iran deze rudimentaire vorm van strafrecht werkelijk bestaat. Een moeder haalde daar de moordenaar van haar zoon van de galg.

De implicaties maken in dit voorbeeld de keuze tussen vergelden en vergeven bijzonder tastbaar. Voorrang geven aan de behoefte aan vergelding betekent het onder je handen laten verdrinken van de dader. Voorrang geven aan vergeving betekent hier dat de dader weliswaar vrijuit gaat, maar ook dat de nabestaanden minder door hun verlies gekweld zullen worden.

Niet vergeven kan verlammend werken, niet alleen voor degene die iets heeft misdaan maar evenzeer voor degene wie iets is aangedaan. Vergeven heeft vaak een heilzamer werking, al blijkt de een er beter toe in staat dan de ander. Zo iemand was bijvoorbeeld Jannes Priem (†2013) – overlevende van de razzia van
Putten (1944, ter vergelding van een aanslag door het verzet) waarbij 661 dorpelingen werden opgepakt, van wie er slechts 48 terugkeerden. In zijn relaas Vergeven, nooit vergeten schreef Priem: ‘Ik ben niet vergeten wat mij allemaal tijdens de oorlog is aangedaan. Maar ik heb het de daders wel vergeven.’ (p. 26)

Ik lees zoiets niet slechts met bewondering, maar ook met verwondering. Net als bij de Afrikaanse anekdote vraag ik mij af: als ik die nabestaande zou zijn, zou ik dan kunnen vergeven? Van mijn eerste gedachte, dat het me niet zou lukken, kom ik toch wat los als ik zie welke kracht sommige slachtoffers uit vergeving putten.

Een aangrijpend en hoopgevend voorbeeld daarvan is Jean Paul Samputu, een muzikant uit Rwanda. Hij vertelde voor TEDx onder de titel ‘Forgiveness – The unpopular weapon’ hoe tijdens de Rwandese genocide van 1994 zijn ouders, drie van zijn broers en zijn zuster werden vermoord. Toen hij na afloop van de gewelddadigheden in zijn dorp op zoek ging naar antwoorden, hoorde hij van getuigen dat zijn familie was vermoord door zijn beste vriend uit zijn kindertijd. Zijn wereld stortte compleet in. Hij was niet meer in staat muziek te maken, zag geen enkele waarde meer in het leven en gaf zich over aan drugs en drank. ‘I was waiting to die,’ zegt Samputu letterlijk.

Op aandrang van vrienden die niet konden aanzien hoe hij wegkwijnde, ging hij te rade bij dokters en medicijnmannen, maar vergeefs. Onder het mom van ‘baat het niet dan schaadt het niet’ besloot Samputu dan maar te gaan bidden. Dat bracht hem tot het inzicht dat hij alleen geheeld kon worden als hij de moordenaar van zijn verwanten vergaf, hoe moeilijk dat ook was. Hij keerde daarop terug naar zijn dorp en verklaarde daar ten overstaan van de gemeenschap dat hij zijn jeugdvriend zijn misdaden vergaf. Daarop kwam hij zelfs weer in contact met die jeugdvriend, met wie hij uiteindelijk door Rwanda is gaan reizen om de boodschap te verkondigen dat een ‘culture of revenge’ alleen maar meer ellende oplevert en dat vergeving een veel krachtiger wapen is.

In het licht van deze geschiedenis was het ontroerend dat hij zijn voordracht begon met een lied: het vergeven had hem bevrijd uit een gevangenis van haat, bitterheid en wraakgevoelens, en hem de kracht gegeven weer muzikant te zijn. ‘Forgiveness is for you, not for the offender,’ concludeert Samputu.

Vergeven en vergeten

Vergeven betekent niet vergeten. Het Edict van Nantes (1598), dat beoogde een einde te maken aan de bloedige strijd tussen katholieken en protestanten in Frankrijk, zegt dat de herinnering aan het voorgevallene ‘éteinte et assoupie’ dient te blijven – gedoofd en ingeslapen, alsof er nooit iets is voorgevallen. Hier wordt iets voorgeschreven dat weliswaar kan worden gewenst, maar nooit afgedwongen. ‘Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil,’ zoals Cees Nooteboom treffend schreef. Herinneringen, of zij nu collectief zijn of privaat, laten zich niet op commando uitbannen. Een heilzame verwerking vereist op z’n minst dat boven tafel komt wat er is gebeurd en dat over die gebeurtenissen rekenschap wordt afgelegd.

De Zuid-Afrikaanse Truth and Reconciliation Commission, die van 1995 tot 1998 onder leiding van aartsbisschop Desmond Tutu de misdaden van het apartheidsregime onderzocht, was vooral daarop gericht. De commissie confronteerde geweldplegers en slachtoffers met elkaar. De Zuid-Afrikaanse schrijfster Antjie Krog schrijft daarover:

Initially the body language of the tortur-ed was clear: no one else counts, not the Amnesty committee, not the lawyers, not the audience – what counts is you and me. And we sit opposite each other, just like ten years ago. Except that I am not at your mercy – you are at mine. And I will ask you the questions that have haunted me ever since.

Pas na het afleggen van rekenschap kan het helen beginnen.

Vergeven is het moedwillig trekken van een lijn tussen verleden en toekomst: we gaan verder, nemen een geabstraheerd verleden mee, maar laten het niet eindeloos doorwerken, al blijven wij het ons herinneren. Met vergeven doorbreken we de keten van wraak, vergelding en rancune en maken we – in sommige relaties – ruimte voor de toekomst, niet alleen van de ander maar ook van onszelf. In woorden van de Leuvense oud-hoogleraar Burggraeve:

Waarachtige vergeving is echter ook herinnering, ze is een heel bijzondere vorm van geheugen: het kwaad wordt in al zijn scherpte erkend en bevestigd, maar de dader wordt als het ware losgemaakt van zijn daad waardoor hij nieuwe kansen krijgt om anders te zijn. De misstap wordt niet vernietigd, maar verandert van betekenis. Met vergeving zet je een komma, geen punt. (Forumgesprek nr. 82, Leuven, 25 april 2013).

Berouw

Aan vergeving gaat veelal berouw vooraf, al is dat niet noodzakelijk. Berouw maakt het voor het slachtoffer vaak wel gemakkelijker om tot vergeving te komen.

De recente geschiedenis kent verschillende bekende voorbeelden van overheden of instituten die zich berouwvol tonen. De Australische regering bood de Aboriginals in 2008 verontschuldigingen aan voor wat de ‘gestolen generatie’ is gaan heten: kinderen van Aboriginals die bij hun ouders werden weggehaald om hun een ‘beter’ leven te geven. In 2010 betuigde de paus spijt aan alle slachtoffers van seksueel misbruik door priesters van de rooms-katholieke kerk. In 2011 bood de Nederlandse regering de nabestaanden van de slachtoffers van de massamoord in het Indonesische Rawagede in 1947 excuses aan. Op 12 september 2013 werd dit nog eens bevestigd door de Nederlandse ambassadeur in Jakarta. Het onderkennen hoezeer iets verkeerd is geweest, wordt soms opgevat als een vorm van excuus. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen president Clinton over de slavernij zei: ‘we were wrong in that’.

Deze voorbeelden illustreren overigens ook hoe lang slachtoffers soms op erkenning moeten wachten. De vrees voor de rechtsgevolgen, voor claims, speelt daarbij allicht een rol. In dat licht is het goed nog eens na te denken over een suggestie van hoogleraar privaatrecht Tjittes om aansprakelijkheid op basis van excuses uit te sluiten. Tjittes maakt melding van een wet in de Amerikaanse staat Massachusetts die zegt dat ‘statements, writings or benevolent gestures expressing sympathy or a general sense of benevolence relating to the pain, suffering or death of a person involved in an accident and made to such a person or to the family of such person shall be inadmissible as evidence of an admission of liability in a civil action’. Kortom, spijtbetuigingen mogen niet als erkenning van aansprakelijkheid worden gebruikt.

Die bepaling werd ingevoerd, nadat de zestienjarige dochter van een senator van die staat op haar fiets was doodgereden. De senator had er zich aan geërgerd dat de negentienjarige dader niet eens sorry had gezegd. Dat had die jongen echter niet gedaan (wellicht op last van assuradeuren) omdat hij een aansprakelijkheidsrisico wilde voorkomen. Het niet aanbieden van excuses kan slachtoffers er anderzijds juist toe aanzetten om hun gevoelens van onvrede te vertalen in een schadeclaim. Zo houdt men elkaar gevangen en werkt het recht belemmerend bij het herstel van vrede.

Strafrecht

Vergeven, niet vergeten, vergelden. In ons strafrecht worden de keuzes gelukkig nooit zo scherp als in de anekdote uit The Interpreter. We leggen het lot van de dader niet in handen van het slachtoffer, maar laten de rechter daarover beslissen. Vergeving speelt in ons strafrecht een zeer ondergeschikte rol. Anders dan bij vergelding het geval is, ontbreekt de noodzaak om vergeving met waarborgen te omkleden. Het (kunnen) vergeven is iets hoogstpersoonlijks. Dat is moeilijk in te passen in ons strafrechtelijk systeem, dat sterk op aansprakelijkheid van de dader is gericht en de rechtsgelijkheid hoog in het vaandel voert. Daarin past de van het individuele slachtoffer afhankelijke vergeving moeilijk.

Het strafrecht is dan ook veel meer een instrument om vergelding in goede banen te leiden en om tegemoet te komen aan de behoefte om te weten wat er is gebeurd en waarom dat is gebeurd. In het strafrecht gaat het om het verbinden van een passende straf aan een misdaad die iemand heeft begaan, op basis van een deugdelijk onderzoek naar wat er is gebeurd; een eerlijk proces. Het strafrecht wil voorkomen dat daders of potentiële anderen opnieuw tot misdaad vervallen. Het in goede banen leiden van de behoefte aan vergelding is een grote verdienste van het strafrecht. Wat er kan gebeuren als vergelding haar weg zoekt buiten de paden van een behoorlijke strafrechtelijke procedure is dagelijks in de krant te zien. De persoonlijke en maatschappelijke schade die daardoor wordt aangericht is enorm.

Het strafrecht mag geen druk uitoefenen op slachtoffers of nabestaanden om te vergeven. Ook al ervaren sommige slachtoffers en nabestaanden dat vergeven hen heeft geholpen om een episode af te sluiten, om vervolgens verder te kunnen gaan met hun leven, zij mogen daartoe niet gedwongen worden. Dat neemt niet weg dat het goed is dat het strafrecht waar mogelijk en wenselijk ruimte biedt voor contact tussen slachtoffer en dader, opdat zij een zaak achter zich kunnen laten op een manier die voor beiden bevredigender is en die constructiever is dan enkel strafoplegging.

Een belangrijk initiatief is de op 1 januari 2012 (art. 51h Sv) geïntroduceerde mogelijkheid van mediation in het strafrecht. Het Openbaar Ministerie kan sindsdien bemiddeling bevorderen tussen het slachtoffer en de verdachte. Als dit tot een vergelijk tussen verdachte en slachtoffer heeft geleid, houdt de rechter, indien hij een straf of maatregel oplegt, daarmee rekening. Ook bevordert het Openbaar Ministerie volgens deze regeling bemiddeling tussen de veroordeelde en het slachtoffer indien het slachtoffer dat wil. De eerste ervaringen met deze regeling zijn bemoedigend. De rechtbank te Amsterdam nam vorig jaar het voortouw, waarop in 70 procent van de voor bemiddeling geselecteerde zaken een overeenkomst tussen slachtoffer en verdachte kon worden bereikt, en de rechter afzag van strafoplegging.

In het kader van bemiddeling kan de dader vertellen hoe hij tot zijn daad gekomen is, spijt betuigen en een regeling treffen met het slachtoffer om deze zo veel mogelijk schadeloos te stellen. Ik verbeeld me dat in zulke zaken alle betrokkenen, zowel de daders als de slachtoffers, met een lichter gemoed en meer bevredigd het gerechtsgebouw hebben verlaten, dan wanneer de traditionele weg zou zijn bewandeld.

Dit alles neemt niet weg dat in veel gevallen wel degelijk de weg van het strafrecht moet worden bewandeld, omdat de samenleving duidelijk moet worden gemaakt dat het gebeurde inacceptabel is, dat de norm kracht moet worden bijgezet, ook of zelfs al heeft het slachtoffer de dader vergeven.

Zoals het voorgaande al illustreert, is de weg van het traditionele strafproces om verschillende redenen niet zaligmakend. De tekortkomingen komen scherp naar voren in het prachtige boek van Albie Sachs, The Strange Alchemy of Life and Law. Sachs is een vermaard Zuid-Afrikaans jurist die als blanke jarenlang streed tegen het apartheidsregime. Na het einde van dat regime hielp hij met het opzetten van de Waarheidscommissie en met het ontwerpen van de huidige grondwet. Vervolgens werd hij rechter in het Constitutioneel Hof van Zuid-Afrika.

‘Waarom komt er zo weinig van de waarheid aan het licht in een strafrechtelijke procedure, en zo veel voor de waarheidscommissie?’ vraagt Sachs naar aanleiding van het succes van deze commissie. (p. 84) Hij antwoordt overtuigend dat dat komt door de noodzaak van behoorlijke waarborgen waarmee elk strafproces moet zijn omkleed. Diezelfde waarborgen nopen tot procesgaranties die in hun uitvoering het boven water halen van de waarheid in de weg kunnen staan.

In het leven kunnen dingen vreselijk misgaan. Door een ramp, door toeval of pech, maar ook door grove schuld of opzet. In het strafrecht worden we met dat laatste dagelijks geconfronteerd. Het strafrecht vormt een van de belangrijkste antwoorden van de samenleving op misdaad. Maar we moeten wel onder ogen blijven zien dat het een antwoord is met tekortkomingen. Wat mensen nodig hebben om na een misdaad op een goede manier verder te kunnen met hun leven, biedt het strafrecht maar ten dele.

Vergeving kun je niet afdwingen (en het is zeker niet te verwijten als iemand er niet toe in staat is), maar voor degenen die het lukt om naar de dader toe te zwemmen, koester ik grote bewondering. Een bewondering die wordt gevoed doordat ik werkelijk niet weet of ik dat ooit zou kunnen. Vergeven is mooier dan niet vergeven, maar beide zijn menselijk. Wel staat voor mij vast dat vergeven mensen kan helpen en, zo hebben Samputu en anderen mij overtuigd: vergeven doe je niet voor de dader, vergeven doe je voor jezelf.

Geert Corstens (1946) is president van de Hoge Raad der Nederlanden. Hij heeft talloze publicaties over het strafrecht op zijn naam staan.

Meer van deze auteur