Abdelhak ‘Appie’ Nouri gold als een van de grootste talenten die de jeugdopleiding van Ajax heeft voortgebracht. Bewonderd om zijn voetbalkwaliteiten, geliefd vanwege zijn inzet en betrokkenheid. Op 8 juli, een jaar geleden, raakte hij in coma na een hartaanval tijdens een oefenwedstrijd in Oostenrijk.

1.

Abdelhak Nouri debuteerde op 21 september 2016 in het eerste elftal van Ajax. In de drieënzeventigste minuut van de bekerwedstrijd tegen Willem II kwam hij in het veld voor Hakim Ziyech, zijn oudere teamgenoot en vriend, die hem aan de zijlijn een knuffel en een kus gaf, en een paar bemoedigende woorden in zijn oor fluisterde terwijl de mensen in het stadion juichten bij het omroepen van zijn naam. De negentienjarige speler, met een rode blos op zijn wangen, old school zweetbandjes om zijn polsen en het postuur van een ballenjongen, zette zodra hij aan de bal kwam de lijnen uit. Steeds wanneer er een tegenstander een been naar hem uitstak, was hij al weggedraaid, alsof hij in meerdere richtingen tegelijk kon kijken én denken, waardoor er zelfs in de grootste spelerskluwen nog ruimte te vinden was.

De beelden van zijn debuut: in de slotminuten zet Nouri aan de linkerkant van het veld een aanval op. Hij speelt de bal net buiten het zestienmetergebied met de binnenkant voet hard in op leeftijdgenoot Václav Cerný. De twee zijn omringd door vijf tegenspelers, Nouri krijgt de bal meteen terug, kaatst opnieuw, ontvangt de bal een tweede keer, nog steeds omsloten door verdedigers, maar dichter bij de goal, en hij probeert met een snelle voetbeweging de man tegenover hem aan de linkerkant te passeren, maakt dan een volledige draai, een pirouette, met bal aan zijn voet, krijgt een duw en komt ten val. De scheidsrechter fluit voor een overtreding. De vrije trap, zo zie je hem gebaren naar aanvoerder Lasse Schöne, wil hij zelf nemen – ‘een beetje smeken’, zou hij na afloop zeggen, ‘een beetje testen’ ook. Schöne vindt het goed, hijzelf heeft al uit een vrije trap gescoord. Nouri neemt een aanloop, en met zijn rechterbeen draait hij de bal onder de opspringende muur van spelers voorbij de uitgestrekte handen van de keeper de goal in. Juichend, met ongeloof op zijn gezicht, steekt hij zijn handen in de lucht, rent naar de zijkant van het veld, en wijst met beide duimen naar zijn rugnummer 34. Dat jaar moet het vierendertigste landskampioenschap van Ajax worden behaald, daarom heeft hij dat nummer gekozen.

‘Hé, doe even rustig nu, met die buren en zo, hè. Net was het leuk, maar nu even rustig.’

Adbelhak ‘Appie’ Nouri kwam op zijn zevende de jeugdopleiding van Ajax binnen. Volgers van de club zagen algauw zijn uitzonderlijke talent in. De fans keken uit naar zijn debuut in het eerste elftal, ze hadden hem al jaren in de jeugd aan het werk gezien. Nouri zelf was er klaar voor, hij had al een paar keer aan de trainer gevraagd wanneer hij nu eens mee mocht doen. ‘We willen Nouri zien,’ zongen de fans op 21 september, de avond waarop trainer Peter Bosz hem een invalbeurt gunde, in het seizoen dat de club de finale van de Europa League zou halen.

Die herfst zag ik hem op een maandagavond met Jong Ajax spelen in een met 7-1 gewonnen wedstrijd tegen FC Oss, de Brabantse ploeg waar Ronald Koeman junior in het doel stond. De Ossenaren werden weggespeeld door de Amsterdamse beloften van coach Marcel Keizer. Vooral in de tweede helft hoorde je op trainingscomplex De Toekomst de ooohs en aaahs op de momenten dat het elftal met Nouri als schakelstation de tegenstander dol draaide. Het leek dit publiek van liefhebbers niet eens om een doelpunt of de winst te gaan. Deze mensen, die voor vijf euro op de Bobby Haarmstribune plaats hadden genomen, wilden meemaken hoe de technisch superieure, aanvallende thuisploeg de verdedigingslinies van de tegenstander ontmantelde. Opvallend genoeg werd er helemaal niet gescholden of gevloekt; bij een geslaagde passeerbeweging, een knappe pass of aanname volgde waarderend applaus. 

Na zijn debuut tegen Willem II ging het niet alleen over de voetbalkwaliteiten van de jonge Nouri, maar ook over de manier waarop hij voor de tv-camera’s verscheen. Hij kreeg de vraag voorgelegd hoe vaak hij zich die avond al in zijn arm geknepen had, bij deze droom van een debuut. Nouri wreef in zijn ogen, als om te bevestigen dat hij zojuist wakker geworden was, zei dat hij het nog steeds niet kon geloven. ‘Het heeft lang geduurd,’ opperde de interviewer. Nouri antwoordde, hevig knikkend van ja: ‘Twaalf jaar, twaalf jaar, eindelijk, en nu heb ik een diepe zucht genomen, ik ga het nog allemaal beseffen, ik ga nog zeker nagenieten, weet je, ik ben niet zo van het feesten en dat soort dingen, dus ik ga lekker naar huis, mijn vrienden komen bij mij thuis, mijn moeder is er, beetje rustig doen, mijn zusjes slapen… En dan morgen gewoon weer trainen, en dan weer focussen en verder, ik ben niet tevreden met dit, ik wil doorontwikkelen en meer bereiken in mijn carrière en mijn leven.’

De start van wedstrijd Ajax tegen Nice tijdens de UEFA Champions League op 2 augustus 2017.

MATT WEST/ HH

Dat ‘doorontwikkelen’ is een voetbalneologisme waar ze bij Ajax het patent op hebben. Nouri liet zich kennen als een toegewijde leerling van de Ajax-school. De volgende dag plaatste de club op haar website een vlog van de dag van het debuut, gemaakt door Nouri’s oudere broer Mo. Daaruit bleek waarom de debutant zich voor de camera’s de ogen had uitgewreven; de nacht voorafgaand aan de wedstrijd had hij vanwege de spanning amper een uur geslapen. Met Mo deelde Nouri een slaapkamer in het ouderlijk huis in de Amsterdamse wijk Geuzenveld. In het filmpje valt te zien hoe hij om tien uur wakker wordt, in T-shirt naar beneden komt, hoe hij met het katje Kiko speelt. We zien de prijzenkast met voetbalbekers in de witbetegelde woonkamer, we zien hem in djellaba op een kleed bidden, we zien hem voor het huis naast zijn vrienden op een laag stenen muurtje zitten terwijl hij lachend zegt: ‘De helft heeft zich ziek gemeld vandaag bij hun werk, dus als dit wordt uitgezonden hebben ze een probleem.’ Dan trekt hij zijn pak aan, met zilvergrijze stropdas, zoent zijn vader, zijn moeder, zijn zusjes en wandelt met een rolkoffertas naar een grote witte Mercedes, aangemoedigd door een buurmeisje: ‘Veel plezier, hè, doe je best!’ Vervolgens zien we, vanaf de tribune van het stadion, Nouri warmlopen, invallen en een doelpunt maken. We zien hoe hij na de wedstrijd zijn familie en vrienden omhelst, en hoe hij ’s avonds laat terugkomt in Geuzenveld. De vrienden vormen voor de voordeur een erehaag en scanderen zijn naam. Wanneer hij naar binnen gaat, zegt hij met de toon van een grote broer: ‘Hé, doe even rustig nu, met die buren en zo, hè. Net was het leuk, maar nu even rustig.’ Binnen, in de met blauw tv-licht beschenen woonkamer, volgen meer omhelzingen en applaus.

De video eindigt de volgende ochtend op De Toekomst, waar Nouri een aantal begeleiders en coaches van de afgelopen jaren voor de lopende camera bedankt. ‘Gisteren mijn debuut. De bekroning van twaalf jaar hard werken, dat heb ik zeker te danken aan mijn trainers.’ Heini Otto verschijnt in beeld, een zestiger met een fris, rood gezicht van al die jaren dat hij buiten op het veld heeft gestaan. Nouri herinnert zich een seizoen bij de D’tjes, toen hij vaak teleurgesteld en verdrietig was, en Otto hem ‘een beetje man’ heeft gemaakt. De geroutineerde trainer staat erbij en luistert, krijgt een krop in zijn keel. ‘Grote klasse,’ zegt hij en hij drukt zijn pupil nog een laatste kus op het voorhoofd.

Was Adbelhak Nouri degene die de uitweg gevonden had?

Bij dit langverwachte debuut – voor de familie, vrienden, fans, de club – werd ook het andere talent van Nouri zichtbaar, namelijk zijn sociale gave, oftewel het besef, zeldzaam voor een jong voetbaltalent, niet de navel van de wereld te zijn. Natuurlijk tonen jonge debutanten, bij gebrek aan camera-ervaring, vaker die aanstekelijke combinatie van onwennigheid en branie; ze hebben hun verlegenheid overwonnen, maar nog geen mediamasker opgezet. Zo’n onbeschroomd optreden levert mooie, echte televisie op. Toch was Nouri ook wat dit betreft net even anders. Welke jonge voetballer durft er over zijn zusje te beginnen in een interview? Welke jongen spreekt zonder schaamte over de liefde voor zijn moeder voor de camera?

Kijk naar de aflevering van het voetbalprogramma Tiki Taka Touzani, waarin balkunstenaar Soufiane Touzani met de vrienden Nouri en Ziyech afreist naar Volendam, alwaar ze zich in vissersklederdracht steken en op de foto gaan. We zien Ziyech met platte pet en accordeon en Nouri op klompen, een visnet in zijn handen. In de auto terug naar Amsterdam krijgt Ziyech de vraag voorgelegd of hij veranderd is door de roem. Ja, luidt zijn onomwonden antwoord. Alles wat je doet kan tegen je worden gebruikt, en wanneer je eerlijk bent, wat zogezegd van je verwacht wordt – ‘ze zeggen hier in Nederland mag je altijd je mening hebben’ – ben je opeens een ‘moeilijke jongen’. Gemoedelijker wordt de sfeer als Nouri de opdracht krijgt om het clublied van Ajax te zingen, waarvan hij de tekst niet kent, tot hilariteit van Touzani en Ziyech. Nouri echter heeft zijn antwoord paraat: sommige dingen moet je gewoon voelen, legt hij uit, en met dat gevoel zit het wel goed bij hem. ‘Hij heeft overal een antwoord op, deze Einstein,’ lacht Touzani. Ziyech is cynischer en beticht hem van mediatraining. Nouri roept verontwaardigd en heel beslist: ‘Heb ik nooit gehad!’

Nouri en Ziyech – twee technisch volleerde, intelligente spelverdelers, met elk een andere manier van spelen, een ander karakter, een andere achtergrond.

Abdelhak Nouri groeide op in Amsterdam Nieuw-West, haalde daar zijn mbo-diploma op het veelgeprezen Calvijn College, speelde eindeloos pleintjesvoetbal en trainde veertien kilometer verderop, in Zuidoost, bij Ajax. Vanaf zijn zevende werd hij omringd door de beste coaches en sportbegeleiders van het land. Op elke toernooi stond hij in het middelpunt van de belangstelling, en Nederlandse voetbaljournalisten wisten al vroeg hoe je zijn achternaam schreef.

Hakim Ziyech komt uit Dronten. Hij was de jongste in een gezin met negen kinderen, en verloor zijn vader op zijn tiende. Twee van zijn broers gingen aanvankelijk het verkeerde pad op, en ook bij de jonge Ziyech dreigde het in de puberteit mis te gaan. Hij voetbalde bij de jeugd van Heerenveen, woonde door de week in een pleeggezin, op zeventig kilometer van huis. Hij miste zijn vader, kreeg ‘schijt aan de wereld’, zoals hij tegen journalist Bart Vlietstra in een interview zei, en ging in het weekend steeds vaker rondhangen op straat met vrienden. Tot hij op zijn gedrag werd aangesproken door zijn moeder en zijn broer. Wilde hij ooit iets bereiken, dan had hij nu de keuze: hij kon linksaf slaan, de criminaliteit in, of rechtsaf, en zijn stinkende best doen om te slagen als voetbalprof. Zijn broer had hem toegebeten: ‘Luister, vriend, wij werken hier nu al acht jaar aan, jij gaat niet stoppen.’

Ziyech stopte niet, hij ging door. Heerenveen verkocht hem aan FC Twente, en daar blonk hij opnieuw uit, behoedde de club voor degradatie, leverde kritiek op het niveau van zijn teamgenoten en trainer, en werd voor elf miljoen euro verkocht aan Ajax. Interviewer Vlietstra vroeg hem waarom hij toch zoveel uitgesprokener was dan andere Marokkaans-Nederlandse voetballers. Ziyech antwoordde droogjes: ‘Niet iedere Marokkaan is hetzelfde.’

Hoe meer nuances Benali aanbracht, hoe groter de kloof werd

2.

In 2003 won de achtentwintigjarige Abdelkader Benali, de zoon van een Marokkaanse slager uit Rotterdam-Noord, de Libris Literatuur Prijs met de roman De langverwachte. Benali vertelde het verhaal van Mehdi Ajoeb en Diana Doorn, twee jonge Rotterdammers die samen een kind krijgen, zonder dat ze dat hebben gepland of gewild. De ouders van Mehdi en die van Diana schrikken zich wild. De stiefvader van Diana heeft een niet al te rooskleurig beeld van moslims, de vader van Mehdi moet weinig hebben van die vooringenomen, botte Hollanders. Toch loopt het niet slecht af, en de boodschap van het boek is hoopgevend. Juist het moeizame, pijnlijke contact zorgt bij beide kampen voor meer begrip en inzicht. Het kindje van Mehdi en Diana zal opgroeien in een nieuw tijdperk, in een gemengde stad. ‘Er is,’ zo heeft Benali naar aanleiding van zijn roman gezegd, ‘een geweldige kernreactor van assimilatie aan de gang geweest’. Dat proces was volgens hem nog volop bezig.

Benali sprak zijn hoop uit vóór de breuk van het parlementslid Geert Wilders met de VVD, vóór de film Fitna, vlak vóór de moord op Theo van Gogh en lang vóór de gemeenteraadsverkiezingen in 2014 waarbij de leider van de PVV zijn aanhang in Den Haag de vraag voorlegde of ze liever ‘meer of minder Marokkanen’ wilden. Het geschreeuw haalde alle journaals. En er hoeft geen oorzakelijk verband te bestaan, maar wat de jaren daarna in ieder geval minder werd, was de bereidheid van Marokkaans-Nederlandse voetballers om voor het Nederlands elftal uit te komen. Hakim Ziyech koos in 2015 voor het Marokkaanse voetbalteam, ook vanwege de slechte verstandhouding met assistent-bondscoach Marco van Basten. Van Basten zou de keuze van Ziyech later onverstandig noemen, maar dat was voordat Marokko zich plaatste voor het WK, terwijl Nederland roemloos in de voorronde was gestrand.

Over de keuze voor Marokko maakte voetbalcommentator Johan Derksen zich erg kwaad. Opschudding veroorzaakte hij later door te stellen dat er een groot probleem was bij Nederlandse voetbalclubs waar veel Marokkaanse jongens speelden. Hun ouders deden geen vrijwilligerswerk, en Hollandse jongens zouden naar andere clubs gaan, want: ‘Die willen niet met negen Marokkaanse jongens werken die niet in hun blote kont durven te douchen.’ Dit was een kwestie waar volgens Derksen anno 2016 voortdurend over gezwegen werd. ‘Ik ben niet voor niets verhuisd uit Gouda waar veel Marokkanen wonen.’

Was dat een doorslaggevend argument? Ikzelf deel een trappenhuis met twee gezinnen waarvan Geert Wilders heeft gesuggereerd dat ‘we’ er ‘minder’ van zouden willen. Ik weet nog dat er kort na de gemeenteraadsverkiezingen een oudere tante op bezoek kwam, van wie het grijsblonde, met haarlak hooggehouden kapsel een beetje op dat van Wilders lijkt. De jongste zoon van de buren op de eerste verdieping kwam net zijn voordeur uit en schrok zich een hoedje – hij herkende het soort hoofd dat hij op tv had gezien. Zo werken vooroordelen nu eenmaal, vrees ik. Een andere buurjongen, Nordin, zeven jaar oud, mocht op proef komen bij Ajax, maar werd afgewezen, vertelde zijn teleurgestelde vader, omdat hij in het veld niet brutaal genoeg was geweest.

Derksen deed zijn uitspraken over de voetballertjes die ik dagelijks op het Cruyff Court voor mijn deur zie spelen. Daar zitten toekomstige eredivisiespelers bij; zoals Sjaak Swart heeft leren pingelen in de Dapperbuurt, zo ontwikkelen de kinderen hier hun passeerbewegingen op dit plein in de Indische Buurt. Mbark Bousouffa voetbalde er als kind, voordat hij naar Londen, Anderlecht, Rusland en de Verenigde Arabische Emiraten trok. (Over de verlatenheid van een voetbalprof in den vreemde, zie de documentaire Voetbalmiljonair in Oost). Oussama Tannane hield op het pleintje zijn conditie op peil. Oussama Assaidi woonde in de buurt; pas op zijn twaalfde, toen zijn ouders de contributie konden betalen, ging hij trainen bij een club. Zijn karakteristieke kromme loopje hield hij over aan al die middagen voetballen op een harde ondergrond, met slecht schoeisel, soms zelfs met slippers aan. Met zulke toegewijde jonge spelers, die bij clubs als Zeeburgia en Fortius de juniorenteams doorlopen, op de voet gevolgd door professionele scouts, moet het wel goed komen met het Nederlandse clubvoetbal.

In De Groene Amsterdammer reageerde schrijver en journalist Hassan Bahara uitgebreid op de woorden van Derksen. Hij was zelf zo’n typisch ‘zelfzuchtig, baldadig’ Marokkaans straatvoetballertje geweest. Zijn ouders waren voortdurend te laat met de contributie en reden zelden naar uitwedstrijden, omdat een gulden maar één keer kon worden uitgegeven, en de benzinetank van de auto niet altijd was gevuld. Waarom was de vereniging, zo vroeg Bahara zich af, indertijd zijn armlastige ouders niet meer tegemoetgekomen? Vanuit een veilig middenklassenbestaan viel moeilijk voor te stellen hoe belangrijk een open, egalitaire clubcultuur kon zijn. Johan Derksen was ondertussen de zoveelste die vanaf zijn commentaarstoel de dingen ‘benoemde’, zonder wezenlijk geïnteresseerd te zijn in de problemen van de jongens over wie hij sprak. Bahara zag de woede en frustratie in de wijken toenemen, juist nu er behoefte was aan een open discussie over hoes het verder moest met de multiculturele samenleving. In dat gesprek zouden eindelijk eens de verschillende kanten van het verhaal moeten worden gehoord. Hij hoopte op een uitweg, maar was bang dat het de verkeerde kant uitging.

Was Adbelhak Nouri degene die de uitweg gevonden had? Was hij zo iemand die ‘de langverwachte’ zou kunnen worden genoemd? Amsterdam Geuzenveld droeg hem op handen, hij was ontzettend geliefd bij de fans, die in hem een toekomstige wereldster zagen. Net als Abdelkader Benali is Nouri de zoon van een slager, een man die in 2012 in een kort interview vol trots vertelde over zijn talentvolle zoon. Vader Nouri vermeldde bij die gelegenheid dat hij vroeger eens bij een voetbalkampioenschap oranje vlaggen had opgehangen bij zijn zaak aan de Haarlemmerdijk. Tot hij te horen kreeg van een mevrouw uit de buurt dat dat niet mocht, omdat hij geen Nederlander was, toen had hij die vlaggen maar weer weggehaald. 

Wie hoort bij wie, en wie verdeelt de partijen? Er waren Nederlandse fans die beweerden dat Nouri geen ‘echte’ Marokkaan was, ‘hij zorgde immers nooit voor problemen’. Anderzijds had je Marokkaanse volgers die bij de uitzending van Tiki Taka Touzani als comment schreven: ‘Die Appie Nouri is helemaal verkaasd’. Al die verwachtingen waar de allerbeste Marokkaans-Nederlandse voetballers mee te maken krijgen; ze moeten ook buiten het veld stevig in hun schoenen staan. Hakim Ziyech heeft het al eens scherper geformuleerd. Als Marokkaan, liet hij optekenen, moet je ‘drie keer harder werken om respect te krijgen, en dan nog word je alleen maar als Nederlander gezien als je goed presteert’. Doe je dat niet, of spreek je duidelijk de waarheid over iets of iemand, dan word je weggezet als ‘die Marokkaan’.

Maar wat is een Marokkaan nu eigenlijk? Het tijdschrift Hard Gras wijdde in 2008 een nummer aan Marokkaanse voetballers. Er werd onder meer bericht over de kloof die in de Marokkaanse selectie zou bestaan tussen de Frans- en Nederlands-Marokkaanse spelers enerzijds, en de autochtone spelers anderzijds. Die laatste groep zou niet gedisciplineerd, niet Europees genoeg spelen. Auteur Asis Aynan noteerde in datzelfde tijdschriftnummer dat de Marokkanen die in de zomer terugkeerden naar het moederland met gemengde gevoelens ontvangen werden. Elk jaar confronteerden die rijke gasten de lokale inwoners met hun ‘derdewereldstatus’.

3.

Dertien jaar na De langverwachte schreef Abdelkader Benali een essay in briefvorm, gericht aan zijn ongeboren dochter Amber, waarin hij vertelde over zijn eigen jeugd en hardop nadacht over de toekomst die het meisje te wachten stond. Zelf had hij een harde opvoeding gehad, aan hem werd weinig ruimte gelaten: ‘Met rondvliegende schoenen, leren riemen en knokkels werd de wereld afgebakend.’ Marokkaanse ouders hadden er in Nederland alles aan gedaan om de volgende generatie een betere toekomst te geven, en ze hoopten dat hun kinderen alles goed zouden maken, maar kinderen, zo leerde Benali, kunnen zulke verwachtingen onmogelijk waarmaken. De druk om te presteren was groot, zeker voor de leerlingen die het goed deden op school, en bij teleurstellende resultaten was er thuis vaak geen begrip of begeleiding, er was niemand om te vertellen dat falen niet ‘het einde van de trots’, maar het juist het begin ervan betekende. Het cynisme van de straat lokte, daar waar snel geld kon worden verdiend, zonder nog aan iemand verantwoording schuldig te zijn.

In de tijd van De langverwachte geloofde Benali dat iedereen met wilskracht en talent een toekomst had in Nederland, en dat het belangrijk was niet in een slachtofferrol te kruipen. Maar met de jaren zag hij in dat emancipatie en succes niet louter het gevolg van individuele keuzes konden zijn. Wie door zijn achternaam alleen al op een achterstand kwam te staan bij een sollicitatie, veranderde daar in zijn eentje weinig aan. In de debatten waar Benali aan deelnam, en waar hij op harde toon werd gedwongen een kant kiezen, moest hij als representant (‘de welbespraakte variant van de monsters’) opheldering verschaffen over wat Marokkanen of moslims wilden. Hoe meer nuances hij aanbracht, hoe groter de kloof werd.

Kunst en cultuur, schreef Benali aan zijn dochter, bieden de mogelijkheid om aan de beperkingen van je afkomst te ontsnappen, welke afkomst dan ook, want we zijn allemaal in getto’s geboren, alleen worden die in sommige gevallen een ‘bubbel’ genoemd. De mogelijkheid om via het voetbal verder in de wereld te komen, noemde Benali, een gedreven hardloper, niet. Begrijpelijk, want de kans op een doorbraak in het betaalde voetbal is statistisch gezien verwaarloosbaar klein, en op het trainingsveld gaat het niet in de eerste plaats – dat is mijn ervaring althans – om ruimdenkendheid. Vanaf ongeveer de D’tjes geldt het teambelang als hoogste goed, daar moet elke speler zich aan leren conformeren. Er komt een moment dat een trainer zijn pupillen de goedbedoelde opdracht geeft om te gaan genieten van een belangrijke wedstrijd – kennelijk spreekt dat dan niet meer voor zich. Aan de zijlijn staan altijd wel een paar ambitieuze vaders hun kroost naar betere prestaties te schreeuwen.

Toch is er ook schoonheid in het voetbal te vinden, juist op de pleintjes en achterafveldjes, bij ontstentenis van een wedstrijdplan of spelsysteem. Daar draait het allemaal om die ene passeerbeweging, de fabelachtige actie, de brute panna, het dansen met de bal aan de voet – soms lijkt die bal er alleen nog maar te zijn als alibi. De magnetische kracht die van een supergetalenteerde speler uitgaat: steeds opnieuw stuit de leren voetbal op wreef, knie, schouder en voorhoofd, en dan opeens ligt diezelfde bal zenboeddhistisch stil in een gestrekte, voorovergebogen nek. En zeker: dat is een romantische middenklasse-interpretatie van het pleintjesvoetbal, maar heeft niet iedere gelegenheidsvoetballer daar de beste herinneringen aan? Het verlangen om je naar de open ruimte te pingelen door een woud van geschaafde knieën heen, slimmer te zijn dan die ene lompe tegenstander – mag dat universeel worden genoemd?

Wanneer je hoort zeggen dat een bepaalde jonge speler verliefd is op de bal, is het belangrijk te kijken welke uitdrukking er op het gezicht van de spreker verschijnt.

In Amsterdam zag je die weken honderden nummers 34 door de stad brommen of fietsen

4.

Op 8 juli 2017 verloor Abdelhak Nouri tijdens een oefenwedstrijd tegen Werder Bremen in het Oostenrijkse Mayrhofen het bewustzijn. Hij werd op het veld gereanimeerd, en door een traumahelikopter naar het ziekenhuis in Innsbruck vervoerd. Een paar dagen later volgde verschrikkelijk nieuws: als gevolg van een hartstilstand had hij onherstelbare hersenschade opgelopen en de kans op herstel was nihil. De dag daarop ging de voltallige selectie van Ajax op bezoek bij de familie Nouri. Op het Nigel de Jong-plein, waar Nouri als kind dagelijks had gevoetbald, kwamen duizenden fans bijeen. In een spontane, oecumenische rouwbijeenkomst werd gezongen, gehuild en vuurwerk afgestoken. De burgemeester van Amsterdam, Ajax-fan en terminaal ziek, meldde kapot te zijn van het nieuws. Voetballers in binnen- en buitenland lieten zich fotograferen in ‘Stay Strong Appie’-T-shirts. In Amsterdam zag je die weken honderden nummers 34 door de stad brommen of fietsen. Een belofte wordt alleen maar groter wanneer die niet meer kan worden ingelost.

Voetbal is hedendaagse religie, zo is vaak genoeg beweerd, en daar zijn sterke argumenten voor te geven: de bijeenkomsten waarop duizenden mensen op vrijdag, zaterdag of zondag in rituele uitdossingen bij elkaar komen, het verlangen naar transcendentie in hun samenzijn, het aura van sommige spelers, en niet te vergeten de offers die voetballers geacht worden te brengen aan het hogere doel. Als seminaristen verlaten ze op jonge leeftijd het ouderlijk huis om als speler tot wasdom te komen. Dat maakten onder meer Hakim Ziyech en Cristiano Ronaldo mee – stoere mannen die als kind al hebben ervaren wat eenzaamheid betekent. Zij zijn de sterren waarop de menigte al haar hoop en frustratie projecteert, smekend en vloekend om die ene verlossende goal.

Maar als er dan iets vreselijks gebeurt, blijkt algauw de leemte waar het voetbalbedrijf geen raad mee weet. Bij een rampzalig ongeluk staat zelfs de beste trainer van de rijkste voetbalorganisatie machteloos. Voetbal is een spel – en de definitie van een spel is dat je er volledig in kunt opgaan, en dat de werkelijkheid pas aan de andere kant van de kalklijnen begint. In het spel gelden duidelijke regels, en bij een overtreding is er iemand die op een fluitje blaast; wie een rotschop uitdeelt, krijgt een gele of rode kaart. Door de bank genomen wint de beste de wedstrijd, en zo niet, dan volgt er bij een komende wedstrijd gewoon een nieuwe kans.

De weken na het ongeluk van Nouri was het opeens lichtzinnig en ongepast om naar voetbal op tv te kijken, of benieuwd te zijn naar een wedstrijduitslag. Wat deed dat spel ertoe wanneer zo’n talentvolle jongen zomaar in een coma kon raken? Wat waren al die emoties over spannende wedstrijden en beslissende goals in feite waard? Waarom lieten mensen zich verleiden om anderhalf uur lang te kijken naar al dat geren achter een bal? Waren er geen belangrijkere zaken om ons druk over te maken?

Ajax, dat na het succesvolle seizoen 2016/2017 belangrijke spelers voor veel geld verkocht, beleefde een abominabele seizoenstart. De club werd uitgeschakeld in de voorronde van de Champions League, uitgeschakeld in de Europa League, en verloor in de competitie van matige tegenstanders. Hoewel alom geprezen voor zijn invoelende optreden tijdens de zomermaanden, ontsloeg de clubleiding de naar het eerste elftal doorgeschoven trainer Marcel Keizer in december wegens teleurstellende resultaten. In de kleedkamer bleef voor elke wedstrijd het shirt van Appie Nouri met rugnummer 34 hangen, zo wilden de spelers het graag.

Na een verloren kampioenswedstrijd in Eindhoven werd de spelersbus in Amsterdam opgewacht door een groep boze supporters. Hakim Ziyech, volgens kenners de beste speler van de eredivisie, maar door een aantal eigen fans eerder in het jaar uitgefloten vanwege gemiste vrije trappen en vermeende arrogantie, kreeg een duw. Op een warme zondagmiddag in de lente dreigden zeloten de macht te grijpen. Was de vorige zomer, toen iedereen in Geuzenveld bijeenkwam met tranen in de ogen en Romeinse kaarsen in de hand, alweer vergeten? Nee, dat was niet waar. Een week later, in de laatste thuiswedstrijd dat seizoen, gaf het publiek in de Johan Cruijff Arena, bij een stand van nul tegen nul, een staande ovatie in de vierendertigste minuut.

Ziyech heeft in een interview gezegd dat na 8 juli zijn hoofd wekenlang niet naar voetbal stond, hij zag in die tijd de zin van het spelletje niet meer in. Het is nauwelijks denkbaar dat iemand anders zou kunnen reageren. Bij een groot verlies zijn torenhoge verwachtingen en brandende ambities in één klap hopeloos achterhaald.

Daniël Rovers (1975) is schrijver. Hij doceert aan de opleiding Creatief Schrijven Nederlands van de Vrije Universiteit. In 2023 verscheen de essaybundel In één vloeiende beweging, en in 2022 de roman Vergeten meesters.

Meer van deze auteur