Vroeger had je hobby’s. Nu moet je een obsessie hebben.’ Zo schreef Lynn Berger onlangs op De Correspondent. Ze traceert de culturele ontwikkeling die obsessie, ooit vooral gezien als iets pathologisch, tot een begeerde staat van zijn maakte, de heilige graal voor wie succesvol, gezond en uniek wil zijn.

Deel van die ontwikkeling is dat ik zonder heel gek te klinken kan beweren dat ik ‘geobsedeerd’ ben door de Netflix-serie Crazy Ex-Girlfriend. Daarmee bedoel ik dan gewoon dat ik het ontzettend goed vind, zo goed dat ik er lange, onredelijk diepe gesprekken over zou willen voeren met andere geobsedeerden. En misschien bedoel ik ook dat ik eraan verslaafd ben, alweer zo’n pathologie waar iedereen tegenwoordig triomfantelijk aan lijdt.

Tot de opium van Crazy Ex-Girlfriend behoren een soapige verhaallijn, studiodecors die van bordkarton lijken en matige acteurs. Alles waar je gewoonlijk je neus voor zou ophalen, en dan ook nog gegoten in de zoetsappigste der genres: musical – de serie zit vol liedjes.

Zo wordt aanvankelijk de indruk gewekt dat je te maken hebt met een doorsnee tv-comedy, maar vlak onder al die lichtvoetigheid giert een duistere onderstroom van woede, waanzin en obsessie (die van het ouderwetse, ongezonde soort). De clash tussen deze temperamenten maakt de serie tot een van de ongebruikelijkste en interessantste dingen op tv momenteel.

Een van de genieën achter Crazy Ex-girlfriend is co-auteur en hoofdrolspeelster Rachel Bloom (1987), wier charisma en intelligentie de serie door het eerste seizoen heen dragen. Bloom speelt de succesvolle New Yorkse advocaat Rebecca Bunch, die kampt met paniekaanvallen, burn-outverschijnselen en eenzaamheid. De echte ellende begint wanneer ze op straat haar kortstondige jeugdliefde Josh Chan tegen het lijf loopt. Aan deze dudeop teenslippers valt meteen af te lezen dat hij niet uit de stad komt. Hij is gelukkig in West Covina, California, zegt hij, stralend onbezorgd. Rebecca, die net een hand pillen tegen werkstress heeft weggetikt, ziet de toevallige ontmoeting achteraf aan voor een of ander teken. In een krankzinnige impuls, waarvan er nog vele zullen volgen, besluit ze haar baan op te zeggen en te verhuizen naar de westkust, naar het nietszeggende stadje West Covina.

‘Niet voor Josh’ is wat ze zichzelf voorhoudt, terwijl ze haar kleren in een koffer propt en zich naar het vliegveld haast. Maar ondertussen blijkt uit alles dat ze hoopt dat, eenmaal in West Covina, de vlam weer zal ontbranden tussen haar en haar jeugdliefde. De manieren waarop ze vervolgens probeert het lot een handje te helpen – af en toe uitbarstend in gezang – laten weinig ruimte voor interpretatie: deze chick is geobsedeerd. De rabiate vasthoudendheid die haar tot een succesvolle advocate maakt, blijkt op liefdesgebied rampzalig.

Sigrid Calon

Hoe een obsessie voor een ander tot stand kan komen wordt ook prachtig ontrafeld in de laatste roman van Esther Gerritsen, De trooster. Een atheïst bezoekt voor een retraite een klooster en raakt bevriend met de stroeve, geïsoleerde verteller, Jacob, de koster van het klooster, die het contact eerst nog afhoudt, maar steeds dieper wegzakt in zijn fascinatie voor het wereldlijke leven van de charmante bezoeker en zijn eigen rol daarin als geestelijk gids.

De serie en het boek lijken op het eerste gezicht in niets op elkaar. Crazy Ex-Girlfriend is uitbundig, uitzinnig; De trooster is ingetogen en uitgebeend. Maar beiden gaan over het gevaar dat dreigt als je een ander ongevraagd een rol toebedeelt in jouw leven, en daaraan te krampachtig vasthoudt.

De verteller, Jacob, is een strenge, zelfbewuste man, die zijn eigen gedachten voortdurend bekritiseert – ‘Jacob, je bent ondankbaar…’ Maar dat weerhoudt hem er tragisch genoeg niet van om verstrikt te raken in zijn neiging om de bezoeker, Henry, te willen controleren, hem te laten zijn wat hij, Jacob, denkt dat hij is.

Wanneer Jacobs verhaal onhoudbaar blijkt, volgt een episode van verzet en dissociatie. De anders zo kalme koster lijkt een moment rijp voor het gekkenhuis: ‘Nu was het mijn beurt om te schreeuwen. Ik schreeuwde om Henry, zijn ziel moest worden gered, niet de mijne en ik vocht. Drie tegen een. Ik was geen partij voor hen. Het enige wat ik uiteindelijk nog deed was weigeren te lopen. Ze sleurden mijn lijf door de gangen. Ik kon me niet verzetten, maar gedwee meegaan zou ik niet. Ik ben geen lafaard.’

Het is een iconisch beeld, de schreeuwende gek die wordt afgevoerd door de bewakers van de realiteit. Ook Crazy Ex-Girlfriend speelt met dat motief. Lang nadat de kijker ervan overtuigd is geraakt dat de heldin psychische problemen heeft, gaan Rebecca’s vrienden over tot een interventie. Als een kat in het nauw klauwt en mept ze om zich heen, niet in staat om te zien wat ze zich heeft ingebeeld, om zich vervolgens in paniek uit de voeten te maken.

When you pick up a person, you pick up a story,’ zegt de Amerikaanse relatietherapeut Esther Perel regelmatig tegen haar cliënten. ‘Sometimes you’ve been recruited for a play you didn’t audition for.’ Haar gesprekken met vele koppels laten zien dat wat Rebecca Bunch tot in het extreme trekt, in meer of mindere mate bij iedereen voorkomt; we bedenken verhalen over onszelf en anderen en raken erin verstrikt wanneer ze niet stroken met wat we ervaren.

Nog een van de vele verdiensten van Crazy Ex-Girlfriend is dat de serie niet alleen uitwerkt wat er in zo’n geval gebeurt, maar ook een poging doet om te onderzoeken waar die verhalen vandaan komen. De complete vorm laat zich lezen als een commentaar op het soapige, antifeministische romantische comedy-format waarbij het hele drama seizoenen lang draait om de vraag of het meisje de jongen krijgt. De soms geniale liedjes zijn op hun best kleine venijnige essays, die reflecteren op de greep waarin de popcultuur jonge intelligente mensen (vooral vrouwen) kan houden. Rebecca’s idee van de liefde blijkt grotendeels geïnformeerd door fictie en drama en tegelijkertijd biedt het verhaal zelf een nogal psychoanalytische en protodramatische verklaring voor haar problemen: een afwezige vader, een heks van een moeder. Bovendien maakt de serie dankbaar gebruik van precies die soapelementen die je nu eenmaal zo verslaafd maken.

Zo vervalt het nooit in simplistische cultuurkritiek, maar blijft het, net als De trooster, een barmhartige reflectie op zelfbedrog en magisch denken, op de noodzaak én het gevaar van verhalen en de vraag of en hoe we ons ooit van de meest hardnekkige illusies kunnen bevrijden.

Nina Polak (1986) is schrijver van fictie en non-fictie. Ze debuteerde in 2014 met de roman We zullen niet te pletter slaan en in 2018 verscheen Gebrek is een groot woord, waarvoor ze de BNG Bank Literatuurprijs ontving. Ze is redacteur bij de Correspondent, waar ze schrijft over cultuur en psychiatrie.

Meer van deze auteur