1.

‘Er is veel dat ik je niet kan vertellen. Ik wil niet autobiografisch worden. Ik wil ~”~bio~”~ zijn,’ schreef de Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector (1920-1977) in Água Viva, een dun en fragmentarisch boek zonder plot of hoofdpersoon. We volgen een schrijfster die haar eigen bewustzijn observeert terwijl ze schrijft. Wat ze probeert te registreren is niet haar eigen leven, maar leven, terwijl het zich voltrekt. Lispector was sinds haar sensationele debuut als twintiger met Perto do Coração Selvagem (Nabij het wilde hart) wereldberoemd in Brazilië, maar internationale erkenning kwam vooral postuum door de onvermoeibare inzet van haar Amerikaanse biograaf Benjamin Moser. Zijn biografie Why This World is een tevergeefse poging door te dringen tot het mysterie van het genie, schrijft hij.

Wat is de relatie tussen leven en schrijven? Het is haast een onmogelijke vraag, omdat de term ‘leven’ te groot, ondefinieerbaar is. Het genre van de schrijversbiografie is in ieder geval een vorm om antwoord op die vraag te vinden. Maar uiteindelijk is die vraag het onderwerp van élke roman.

2.

Het aloude feministische adagium, een cliché ondertussen, luidt: het persoonlijke is politiek. Wil dat omgekeerd zeggen dat vrouwen om politiek te kunnen zijn ook altijd persoonlijk moeten zijn? Het is niet de logische conclusie van de uitspraak, en omgekeerd schrijven veel auteurs, zowel mannen als vrouwen, nog steeds voornamelijk over de persoonlijke en huiselijke beslommeringen van hun personages zonder expliciet politiek te willen zijn.

De Britse auteur A. S. Byatt (1936) is niet een van die schrijvers. Door The Paris Review gevraagd om een reactie op deze uitspraak antwoordde ze: ‘The personal is not the political, although the participants in the political are persons. The political isn’t entirely personal. The kitchen is not a paradigm for everything.’ Byatt stelt dat ze door het ‘politieke feminisme’ van de jaren zeventig, en de bijbehorende ideeën over wat vrouwen moeten lezen, schrijven en bovenal interessant vinden, nauwelijks jonge, hedendaagse schrijfsters kan noemen die haar inspireren. Helaas denkt ze daar twintig jaar later nog steeds zo over. Wat ze zelf absoluut niet wilde schrijven toen ze begon, als twintiger in de vroege jaren zestig, was een ‘me-novel’ – een verkapte fictionalisering van haar eigen leven en ervaringen.

Ze heeft uiteindelijk een geheel eigen vorm gevonden om over de relatie tussen het individu en de wereld te schrijven, en die door de jaren heen geperfectioneerd. Een vorm waarin het verhaal vanuit een alwetende verteller wordt verteld, afgewisseld met fragmenten uit brieven, gedichten en kinderboeken. Zo zijn er in de roman Babel Tower hoofdstukken uit de roman Babbletower: A Tale for the Children of Our Time, dat geschreven is door een van de personages en onderwerp wordt van een rechtszaak wegens obsceniteit. In A Whistling Woman zijn delen uit een kinderboek opgenomen dat een van de personages aan het schrijven is. Het is een sprookje over een prins die lange tijd in een ivoren toren heeft geleefd, de wereld in wordt geworpen, en weet te overleven op boekenkennis. In de romans beïnvloeden de verschillende teksten en verhalen elkaar zoals literatuur het leven van de lezer kan beïnvloeden. Door deze vorm kan Byatt een alwetende verteller gebruiken en toch een veelheid aan verschillende, soms tegenstrijdige, perspectieven tonen.

3.

In een interview vergeleek Zadie Smith het schaamteloos autobiografische schrijven van de Noor Karl Ove Knausgård met het plukken van ‘low hanging fruit’. Hij gebruikt iets, het eigen leven, dat zo dicht binnen handbereik ligt dat je het als schrijver bijna vergeet. Ze betwijfelde of een vrouw geprezen zou worden als de auteur van de Grote Universele Roman als ze zo doorzichtig autobiografisch schreef.

De Britse schrijfster Rachel Cusk ondervond dat aan den lijve. Ze schreef enkele autobiografische boeken die, behalve lof, ook veel weerstand opriepen. Allereerst een volgens sommigen al te eerlijk boek over de uitputting en verschrikking van het jonge moederschap, vervolgens een roman die haar voor de rechter bracht omdat iemand meende zich in een van de personages te herkennen, toen een boek over haar scheiding, Aftermath. Te particulier, rancuneus, niet in staat haar materiaal tot literatuur te verheffen, meenden critici. Desondanks stelt ze in een interview in 2014: ‘Autobiography is increasingly the only form in all the arts. Description, character – these are dead or dying in reality as well as in art.’ Haar overtuiging dat fictie ‘fake and embarrassing’ is, lijkt onaantastbaar. ‘Once you have suffered sufficiently, the idea of making up John and Jane and having them do things together seems utterly ridiculous.’

Na een stilte van een paar jaar publiceerde ze een nieuwe roman, Outline, met een bijna lege, afstandelijke vertelster. Zij geeft in de zomer een schrijfcursus in het Athene van de crisis en ontmoet daar een reeks personages die haar hun leven tot in detail vertellen. De opeenvolgende levensverhalen lopen naadloos in elkaar over. Alle vertellers worden nauwkeurig beschreven – uiterlijk, kleding, toon – en vertellen hun anekdotes, hun levens, allemaal in eenzelfde elegante, vloeiende stijl. Ze vertellen afstandelijk, met zorgvuldig gekozen adjectieven en uitzonderlijk geduld en volledigheid hun belevenissen, gedachten en innerlijke tegenstrijdigheden. Hun toon is niet te onderscheiden van die van die van de vertelster. Het hoofdpersonage heeft niet dezelfde naam als de schrijfster en zoons in plaats van dochters. Dat afscheid van de herleidbare gegevens maakt zowel de uitspraak van Cusk als haar roman des te intrigerender: het is namelijk niet duidelijk waar in deze roman dan wél de relatie tussen het autobiografische en de fictie zit_._Outline vraagt dan ook om een herwaardering van de term autobiografisch. Wanneer heeft een literair werk ‘betrekking op de auteur zelf’?

Fictie en leven zijn zo innig met elkaar verbonden dat ze niet te scheiden zijn. Dit betekent overigens helemaal niet dat de auteur van een roman en de verteller in diezelfde roman niet van elkaar te scheiden zijn, dat is zelfs vrij eenvoudig. Wat echter niet te scheiden is, zijn de onbewuste overtuigingen, voorkeuren en ervaringen van een auteur en zijn werk. De gebieden die buiten zijn of haar controle liggen en die te vinden zijn in de toon, de taal en de details van een boek. Uiteindelijk is een roman de weergave van wat een auteur in staat is waar te nemen en het waard vindt aandacht te geven.

4.

Autobiografisch schrijven is een manier geworden om het vermeende gebrek aan echtheid in fictie te ondervangen. Als de aard van de huidige fictie én de tegenwoordige werkelijkheid het steeds moeilijker maken om geloofwaardige, ‘echte’, hedendaagse fictiewerelden te creëren, lijkt het genre van de historische roman (net als sciencefiction overigens) een andere interessante uitweg. Historische fictie dwingt de schrijver tot het maken van een volledige wereld die fictief is en toch ook op feiten gebaseerd.

Een roman kan historisch zijn op drie niveaus. Allereerst zijn er natuurlijk de romans die geschreven zijn in het verleden. Daarnaast hedendaagse romans die zich in een andere tijd afspelen. Of romans in de stijl van een andere tijd. Die laatste vorm is vrij zeldzaam, tenzij onbedoeld gedateerd aandoende romans ook zouden meetellen.

Veel van Byatts werk is een combinatie van een historische tijd en stijl (ze schreef ook niet-historische romans, essays en een half dozijn verhalenbundels). Ze maakt doorgaans gebruik van een auctoriale verteller (vergelijkbaar met de alwetende verteller, maar nooit ook een personage in het verhaal) zoals we die kennen uit het werk van George Eliot en Jane Austen. Een vorm die door veel hedendaagse schrijvers óf gebruikt wordt zonder reflectie, als de default mode van de roman, óf als te problematisch beschouwd wordt om nog te gebruiken – omdat hij een autoriteit veronderstelt die onmogelijk of ongewenst is.

Exemplarisch voor het soort historische fictie dat Byatt schrijft is Possession (1990), een historische en tegelijkertijd hedendaagse romance, bekroond met de Booker Prize, waarmee zij doorbrak bij het grote publiek. In Possession ontdekken twee literatuurwetenschappers dat hun respectievelijke studieonderwerpen, de grote Victoriaanse dichter Randolph Henry Ash en de aanzienlijk minder intensief bestudeerde dichteres Christabel LaMotte een buitenechtelijke affaire hadden. Die ontdekking verandert hun beider oeuvre omdat zij nieuwe interpretaties mogelijk maakt. We lezen niet alleen het verslag van de zoektocht van de twee literatuurwetenschappers, maar ook de briefwisseling tussen de Victoriaanse dichters en hun gedichten, die natuurlijk ook zijn geschreven door Byatt. De roman is een hommage aan het Victoriaanse tijdperk, een parodie op academische literatuurtheorie en een literaire detective.

5.

In Byatts roman de The Biographer’s Tale (2000) besluit de hoofdpersoon Phineas Gilbert Nanson middenin een seminar poststructuralistische theorie te stoppen met zijn dissertatie. ‘We’d been doing a lot of not-too-long texts written by women. And also quite a lot of Freud,’ vat hij het verloop van de seminars droog samen. Phineas kijkt uit de stoffige ramen en voelt plotseling een ‘urgent need for a life full of things’. Hij is op zoek naar feiten, eens de basis voor elke ‘echte’ wetenschap.

Op advies van het ouderwetse departementshoofd begint Phineas aan een driedelige biografie van de negentiende-eeuwse ontdekkingsreiziger Sir Elmer Bole. Zijn nieuwe adviseur is geen expert op het gebied van modieuze, Franse, postmoderne theorie maar gespecialiseerd in Anglo-Saksische en Oud-Noorse taalkunde. Elmer Bole ‘read, and wrote, as the great Victorian Scholars did, as though a year could contain a hundred years of reading, thought and investigation’, en reisde ondertussen de wereld af. De schrijver van de biografie, Scholes Destry-Scholes (à la Ford Madox Ford), heeft om zijn onderwerp werkelijk te kunnen doorgronden minstens evenveel gereisd, talen geleerd en boeken gelezen. Want om recht te doen aan een veelzijdig mens als Elmer Bole, of eigenlijk aan elk volledig persoon, moet een biograaf een onoverzienbare hoeveelheid wetenschappelijke, psychologische, historische, linguïstische en geografische kennis verzamelen. ‘The art of biography is a despised art because it is an art of things, of facts, of arranged facts,’ stelt Phineas’ nieuwe begeleider. Daarom is de biografie een perfect onderwerp voor Phineas, in zijn verlangen naar dingen en feiten. Hij wil niet langer onderzoek doen naar teksten die naar andere teksten verwijzen, maar naar een tekst die is gebaseerd op schijnbaar herleidbare historische gegevens. Hij besluit als eerbetoon aan de formidabele biograaf een biografie van hem te schrijven en wordt zo de biograaf van de biograaf.

Er is echter weinig materiaal voorhanden, behalve dat de biograaf, teleurstellend genoeg, blijkt te zijn geboren in een even weinig opwindend rijtjeshuis als de onderzoeker zelf. Phineas’ eerste grote vondst is een onafgemaakt manuscript van Destry-Scholes over drie personen. Een eerste deel gaat over het leven van Carl Linnaeus, de arts en plantkundige die een systeem bedacht dat het mogelijk maakte alle soorten te classificeren aan de hand van de voortplantingsorganen. De tweede is de reiziger, uitvinder, statisticus en bedenker van de eugenetica Francis Galton, die de werking van zijn eigen geest aan een systematische analyse onderwierp. Als wetenschappelijk experiment probeerde hij zich van alle onbewuste handelingen van zijn lichaam bewust te worden, en daarin was hij zo succesvol dat hij kortademig en benauwd werd uit angst te vergeten adem te halen. De derde persoon is de Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen, die in staat was nieuwe, volledige en psychologisch geloofwaardige mensen uit het niets te creëren. Al snel blijkt dat de biograaf de beschreven episodes uit het leven van deze bestaande personen verzonnen heeft.

De drie stappen die getoond worden in de opeenvolgende personages zijn ook de drie stappen waarin traditioneel een biograaf of fictieschrijver een persoon tot leven bracht. Eerst verzamelt en classificeert hij gegevens, vervolgens probeert hij te bedenken hoe deze gegevens zich tot elkaar verhouden, hoe de losse punten van feiten een geheel of een verhaallijn vormen, daarna leeft hij zich in het personage in, van binnenuit. Ooit waren dat de specifieke vaardigheden van de schrijver. Nu, met een overvloed aan gegevens van mensen die zichzelf gestileerd en vrijwillig binnenstebuiten keren, is dit inleven voor iedereen bereikbaar.

6.

In de vierdelige serie – The Virgin in the Garden (1978) Still Life (1985), Babel Tower (1996) en A Whistling Woman (2002) – beschrijft Byatt in ongeveer 2000 pagina’s de levens van Frederica Potter, haar familie en vrienden, van 1952 tot 1970. De serie is de beschrijving van een tijdperk, biografie van een personage en ideeënroman over de relatie tussen taal en werkelijkheid, wetenschap en kunst in één. Frederica wordt in dezelfde tijd als haar maakster geboren in Noord-Engeland, gaat net als zij naar Cambridge om Engels te studeren en probeert vervolgens in Londen een bestaan op te bouwen als critica, docent en uiteindelijk als schrijfster. Het voornaamste kenmerk van de dunne, rossige Frederica is een onstilbare honger naar ervaring, kennis en erkenning. Byatt beschrijft een intense, intellectuele vrouw die vooral met zichzelf bezig is. Via de alwetende verteller komen wij, de lezers, ook alles te weten over de gevoelens van haar vrienden en familieleden. Byatt beschrijft met oog voor detail, verlekkerd bijna, de kleuren en geuren van de jaren vijftig en zestig, en daarmee een radicaal veranderende tijdgeest. Ze registreert de rol van televisie in het dagelijks leven (de nieuwe haard waar men zich omheen verzamelt) en in het geestesleven van de mens. Ze beschrijft de gevolgen van de snel veranderende seksuele moraal en de uitvinding van de pil.

De schrijfster is goed in het beschrijven van huiselijkheid. Het belang van alledaagse harmonie voor een gelukkig leven en hoeveel werk het vergt om die in stand te houden. Ze beschrijft de overgang van de huisinrichting, van pasteltinten en donker hout naar kaal berkenhout volgens Scandinavisch ontwerp, met dekens en kleden met felle geometrische dessins.

In haar historische romans combineert Byatt een postmoderne verscheidenheid aan naast elkaar gepresenteerde bronnen met een bijna anachronistisch bloemrijke stijl. Niet alleen bloemrijk in het gebruik van adjectieven – opvallend zijn de exacte benamingen voor elke mogelijke kleurschakering – maar ook in de overvloed aan metaforen, analogieën en beeldspraak. In The Virgin in the Garden speelt Frederica bijvoorbeeld in een toneelstuk – geschreven in de stijl van het Elizabethaanse drama – de jonge koningin Elizabeth I, in het jaar dat de tweede Elizabeth de troon bestijgt. Frederica is bleek, mager, rossig en extreem wilskrachtig, net als de historische koningin. Personages uit een ander tijdperk worden beschreven alsof hen kenbaar voor ons zouden zijn, als wij maar genoeg informatie over hen krijgen.

7.

De onderliggende vraag in de Potter-serie is hoe menselijke handelingen en motivaties te begrijpen zijn in een geseculariseerde samenleving. Eén optie is alle menselijke emoties en handelingen terug te brengen tot die wetenschap die voor menselijke emoties als liefde een evolutionaire of chemische verklaring zoekt. In een van de romans vraagt een wetenschapper en vogelaar zich bijvoorbeeld af hoe de hersenen – de neurologische werking van herinneringen – een onbereikbare geliefde in het dagelijks leven kunnen vervormen tot een bruine vogel met gouden ogen in zijn droom. Nog een andere optie is een freudiaanse interpretatie die alle menselijke impulsen en emoties verklaart uit oeroude culturele restanten en seksuele drijfveren. Ook kan men het menselijk bewustzijn lezen alsof het wordt gestuurd door cultuur in de vorm van archetypes en oermythes; niet religie, maar religieuze verhalen en cultuur als leidraad voor levens. Bewust of onbewust.

Byatt vlecht met grote vaardigheid allerlei verhalen en registers door elkaar. Daarmee toont ze een verhaal waarin de personages en hun drijfveren een resultaat zijn van al deze elementen. Fragmentatie is bij Byatt nooit echt chaotisch: alle lagen grijpen altijd, uiteindelijk, volmaakt in elkaar. De sprookjesfiguren in de kinderboeken zijn een allegorie van het lopende verhaal en hetzelfde geldt voor de geciteerde gedichten, de personages uit andere romans etc. Haar fragmenten vullen elkaar aan, ze contrasteren niet. Opvallend is dat ze daarbij volledig probeert te zijn; voor haar zijn de drijfveren van de personages zelden duister. Is dat omdat ze de auteur is, de poppenspeelster die al deze personages bestuurt, of omdat ze ervan overtuigd is dat met genoeg culturele en wetenschappelijke kennis de beweegredenen van alle mensen van vlees en bloed, en ook die van haar personages, uiteindelijk te doorgronden zijn?

De impliciete stelling in al deze romans is dat door de combinatie van aanleg, opvoeding, culturele achtergrond, wetenschap, archetypes, literatuur, Freud en Jung de mens is weer te geven als een knoop in een complex en fleurig weefsel.

8.

Het presenteren in een roman van een persoonlijkheid of karakter als samenhangende, consistente entiteit met een verborgen ‘innerlijk’ is niet meer realistisch. Want het idee van een afgescheiden binnenwereld hoort bij een aandachtig leven, dat door de hoeveelheid informatie die technologische ontwikkelingen voor ons beschikbaar en deelbaar hebben gemaakt bijna onmogelijk is geworden.

De stelling van Cusk – ‘autobiography is increasingly the only form in all the arts. Description, character – these are dead or dying in reality as well as in art’ – is dan ook tweeledig. Personages, levensechte karakters, zijn namelijk niet alleen niet meer mogelijk in de kunst, maar ook niet meer in de werkelijkheid. De scheiding tussen fictie en autobiografie is daarmee overbodig geworden. Een roman is niet langer ‘echter’ omdat hij op werkelijke gegevens uit het leven van de auteur is gebaseerd, aangezien deze vorm van echtheid nu alomtegenwoordig is.

In de technologisch gegenereerde overvloed van alledaagse ficties moeten we het proza van Cusk en Byatt plaatsen. Byatts volledigheid in de beschrijving van de drijfveren en de sociale en maatschappelijke achtergrond van haar personages maakt dat haar werk heel goed past in onze tijd. De lege verteller van Cusk en de alwetende verteller van Byatt zijn allebei geloofwaardig nu de meeste mensen zich online vrijwillige binnenstebuiten keren.

Een hedendaagse roman kan niet langer meer of minder ‘echt’ zijn naarmate hij meer of minder autobiografisch is. Leven en fictie zijn poreus geworden. Daardoor is het onderscheid tussen fictie, biografie en autobiografie ook steeds minder belangrijk geworden.

9.

We beoordelen de geloofwaardigheid van een personage op de stijl en de vorm van een roman, niet op de vermeende relatie met de werkelijkheid. In toon, ritme, keuze van onderwerpen, wat als feitelijke kennis wordt aangehaald, terugkerende thema’s, obsessies, zinswendingen en verwijzingen komt een schrijver op veel intiemere wijze uit zijn of haar werk tevoorschijn dan door de wetenschap dat een beschreven gebeurtenis ‘echt gebeurd’ is. Uiteindelijk is het vocabulaire van een auteur even autobiografisch als het huis waarin hij of zij is opgegroeid, wat hij gisteren heeft gegeten, of hij wel of geen kinderen heeft.

Daarom zijn de pogingen van een schrijfster om haar bewustzijn vast te leggen zonder plot of personages, de hervertelling van een serie levens door een vertelster die zelf nauwelijks kenmerken heeft en de historische fictie met een overvloed aan beschrijvingen en karakterduidingen alledrie in essentie autobiografisch. Omdat een mens niets kan maken dat niet ook verwijst naar het eigen, huidige leven.

Fiep van Bodegom is redacteur bij Extra Extra Magazine en docent aan de afdeling Creative Writing van ArtEZ. Ze schrijft regelmatig over literatuur en publiceerde essays, fictie en vertalingen.

Meer van deze auteur