Rijkmuseum

Het Oxford Centre for Life-Writing omschrijft het zo: ‘Life Writing omvat de biografie, maar is meer dan dat. Het omspant alles, van de volledige levensloop tot “een dag uit het leven” van feit tot fictie. Het richt zich op de levens van objecten en instituties, maar ook op die van individuen, families en groepen. Autobiografieën, memoires, brieven, dagboeken, logboeken, antropologische data, mondelinge overlevering, ooggetuigenverslagen, het is allemaal Life Writing. Het is niet louter een literair of geschiedkundig specialisme, […] maar omvat ook filosofen, psychologen, sociologen, etnografen en antropologen.’

Dat is een indrukwekkende omschrijving, maar je wordt er niet veel wijzer van. Wie de praktijk van Life Writing bestudeert, ziet dat vooral gemarginaliseerde groepen en slachtoffers van onderdrukking onderwerp van studie zijn. In genocidestudies, maar ook in genderstudies en onderzoek naar racisme lijkt Life Writing inmiddels een beproefde methode te zijn. Het is daarom niet altijd een vrolijke boel, dat Life Writing. In veel gevallen lijkt het een bijna therapeutische bezigheid, waarbij er een direct verband gesuggereerd wordt tussen historische kennis en de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Er worden stemmen en ervaringen van onderdrukte individuen opgevoerd met de intentie ons perspectief op maatschappelijke gebeurtenissen bij te stellen.

Omdat veel Life Writers deze stemmen zo direct mogelijk willen laten klinken, is er betrekkelijk weinig aandacht voor methodologische bespiegeling of theorievorming. Life Writing lijkt soms meer een middel tot een doel: om de wereld te verbeteren moeten levens worden verbeeld. Dat is een nobel, maar ook wat naïef uitgangspunt. Want ‘verhalen worden niet geleefd, maar verteld’, schreef de Amerikaanse filosoof Louis Mink al ver voordat Life Writing als genre een vlucht nam. Hij bedoelde dat als een waarschuwing áán geschiedschrijvers en biografen, maar het is evengoed een waarschuwing vóór geschiedschrijvers en biografen. Zij mogen beweren dat zij mensenlevens weergeven zoals ze verliepen, ondertussen scheppen zij die levens evenzeer. Ze brengen orde aan, leggen accenten, bepalen de plot en benadrukken cruciale causale verbanden. Er moet een rode lijn in. Daaraan ontkomt ook Life Writing niet.

Het is de tragiek van iedere levensbeschrijving. Zelfs als alle ingrediënten keurig bij elkaar geleefd zijn, komt de samenhang achteraf. Telkens weer staat het geleefde leven min of meer in dienst van het verhaal. Het is goed om te beseffen dat dit niet alleen voor autobiografische auteurs, historici en biografen geldt, maar evengoed voor iedereen die dagboeken, brieven of memoires schrijft. Wie van een reis terugkomt en haar verhaal op schrift stelt doet het, wie een tegenslag verwerkt doet het, en geliefden die zichzelf en elkaar over het ontstaan van hun liefde vertellen doen het. Je begrijpt je leven pas als het een verhaal is. Een goed levensverhaal vertelt bovendien niet alleen het ‘wat’, maar ook het ‘hoe’ en het ‘waarom in godsnaam’. Om die vragen te beantwoorden, hebben we aan een feitenrelaas niet genoeg, we moeten een beroep doen op ons voorstellingsvermogen. Dat is niet hetzelfde als de fantasie. Het voorstellingsvermogen is de vaardigheid om zaken als waarachtig te begrijpen, ook als we niet zeker weten of ze werkelijk zo zijn gebeurd.

Wie serieus neemt dat een Life Writer zowel de feiten ordent als het voorstellingsvermogen gebruikt, moet concluderen dat Life Writing niet het beschrijven van levens, maar het schrijven van levens is. Misschien moeten we het zo zien: Life Writing is een koepelgenre voor het scheppende schrijven over levens. Daar hebben wij in dit nummer de nadruk op gelegd, en die nadruk leidt tot veel aandacht voor de onherroepelijke vermenging van feit en fictie.

Bij het schrijven van zijn ongeëvenaarde semifictieve autobiografie Die Insel des zweiten Gesichts hanteerde Albert Vigoleis Thelen een curieus motto: ‘In geval van twijfel beslist de waarheid’. Een mooie leuze en misschien een goede handleiding voor de autobiograaf, maar toch: wat is de waarheid dan? Het ging Thelen in ieder geval niet om feitelijke waarheid. De waarheid van een klok die een uur slaat, de waarheid van een datum of een persoonsnaam, het kon hem allemaal gestolen worden. Nee, Thelen had een ander soort waarheid op het oog. Het was hem om de ervaring te doen, het ging hem om gevoelens en stemmingen, om een literaire waarheid. Thelen zei eigenlijk: als er twijfel over data en feiten is, moet de waarheid van de geleefde werkelijkheid de doorslag geven. Dan laat hij zijn verbeeldingskracht werken en krijgt het verhaal de prioriteit over de onzekerheid. Zo drukt literatuur de werkelijkheid soms beter uit dan feiten dat doen.

Betekent dit dat wetenschappers deze aflevering van De Gids onmiddellijk bij het oudpapier kunnen leggen? Nee, dat zou dom zijn. We zouden psychologen, historici en antropologen willen uitdagen zich ook te laten inspireren door deze literaire waarheid. Het idee dat je een individueel leven zinvol kan bestuderen en beschrijven staat in veel disciplines nog altijd onder druk. Dat is jammer. In de geschiedschrijving bijvoorbeeld keert sinds het begin van de twintigste eeuw regelmatig de neiging terug om het verleden met modellen en formules te lijf te gaan, om zo tot een ‘verklaring’ van historische gebeurtenissen te komen. Tegenwoordig is die verklarende tendens onder andere terug te zien in ‘Big History’, die de wereld in haar geheel tot onderzoeksonderwerp heeft gemaakt, en in ‘big dataonderzoek’, waarin kwantitatieve geschiedschrijving wordt bedreven. Zulk onderzoek levert natuurlijk boeiende gegevens en harde feiten op, maar of we het verleden er beter door gaan begrijpen is maar de vraag.

Wat meer aandacht voor de verbeeldingskracht kan misschien geen kwaad. Wie zich minder op het ‘verklaren’ wil richten en meer op het ‘begrijpen’ vindt in Life Writing, zoals wij dat opvatten, een bondgenoot. ‘Begrijpende geschiedwetenschap’ probeert inzicht te krijgen in de complexiteit van de historische werkelijkheid vanuit het idee dat er altijd sprake is van multicausaliteit. Zij zoekt niet naar één oorzaak voor gebeurtenissen, maar ziet de werkelijkheid als een onontwarbare kluwen van oorzaken en gevolgen. ‘Begrijpende’ historici proberen de waarschijnlijkheid van een historisch scenario beredeneerd en methodologisch verantwoord te beargumenteren. En inderdaad: het product daarvan is bijna altijd een verhaal, omdat dat het beste instrument is om een gelaagde argumentatie op een begrijpelijke manier uiteen te zetten. Daar ontstaat, veel meer dan wanneer we naar positivistische verklaringen zoeken, ruimte voor de literaire waarheid. Alleen wordt die ruimte vaak zo weinig benut.

De historische aanpak die we het meest met Life Writing associëren, is die van de microhistorici uit de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Zij wilden verhalen vertellen over de eigenaardigheden van kleine, betekenisvolle uitzonderingen om daarmee licht te werpen op een grotere periode of ontwikkeling. Zoals een metafoor een complexe toestand aan de hand van één beeld kan duiden, zo beoogde de microgeschiedenis een periode aan de hand van één enkel veelzeggend verhaal te verhelderen. Er zijn natuurlijk verschillen tussen de microhistorici destijds en de moderne Life Writers. De microhistorici richtten zich, zoals alle historici, op een correct gebruik van de historische methode en minder op de marges van de samenleving. Maar er zijn ook overeenkomsten en die zijn hier het belangrijkst. De verbeeldingskracht en de ambitie om te ‘begrijpen’ waren van groot belang voor de microgeschiedenis. Bovendien schreven microhistorici net als de Life Writers over een eenheid die voor iedereen te bevatten is: het menselijk leven. Grote migratiestromen, klimaatverandering en industriële ontwikkeling zijn nauwelijks te verhapstukken abstracties, maar het tempo van het enkele mensenleven spreekt ons direct aan.

Dat is een niet te onderschatten kwaliteit.

Daar ligt een uitdaging voor wetenschappers: breng de berg met papieren en digitale gegevens die we in de loop der jaren hebben verzameld terug naar de mens als maat der dingen. Zet het levensverhaal centraal. Niet om de geschiedenis te versimpelen, maar om de enorme ontwikkelingen die in deze berg verstopt zitten, op individueel niveau begrijpelijk te maken. Verklarende big data-analyses geven prachtig inzicht in megaontwikkelingen, maar daarmee zijn we er nog niet, we moeten ook begrijpen. Nu zullen wetenschappers tegenwerpen dat de gegevens die big dataonderzoek genereert van een te algemeen karakter zijn om historisch verantwoorde biografieën van individuen te schetsen. Dat is enerzijds terecht, maar anderzijds is dat geen reden om deze ambitie terzijde te schuiven.

Daarom nog één keer de literaire werkelijkheid van Albert Vigoleis Thelen. Zijn werkelijkheid is, hoewel deels fictief, nog altijd waarachtiger dan alle in statistieken neergeslagen levensverhalen bij elkaar. Die Insel des zweiten Gesichts is een waarachtige geschiedenis, juist dankzij de fictieve elementen. Het lijkt een beetje op wat ooit, aan het einde van de negentiende eeuw, gebeurde. Toen begonnen socialistische journalisten ‘arbeiderslevens’ te schrijven. Dat waren portretten van verzonnen of samengestelde personages die bepaalde groepen in de arbeidersbevolking vertegenwoordigden. Deze levens moesten abstracte problemen een concreet gezicht geven. Het was scheppend schrijven in optima forma, maar steeds met de intentie om de bestaande realiteit zo helder mogelijk over het voetlicht te brengen. Idealiter doet Life Writing precies dat, en leidt een omarming van het fictieve tot een radicalisering van het ‘begrijpen’. Aan die paradoxale taak zouden historici zich best wat vaker mogen wagen. Niet om onder het mom van waarachtigheid van alles bij elkaar te fantaseren, maar wel om een feitelijk onbenaderbaar verleden een menselijk gezicht te geven. Is dat een oproep tot literair schrijven? Misschien. Is dat erg? Nee.

Het belang van Life Writing is niet alleen voorbehouden aan historici. In de literatuur is de laatste decennia een hang merkbaar naar verhalen die zich presenteren als (auto)biografische fictie. We zien een weefsel van levensbeschrijving en verbeelding, van de auteur zelf, of andere reëel bestaande of historische personen. Het is te makkelijk om deze ontwikkeling uitsluitend toe te schrijven aan de invloed van marketing, celebrity-cultuur en vermaaksindustrie op het literaire bedrijf. In het werk van Connie Palmen, de requiemromans van A.F.Th. van der Heijden, de roman La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer, staat de scheiding tussen kunst en leven op het spel. De Nederlandse literatuur is daarin niet uniek. Ook in de Amerikaanse, de Franse en de Duitse literatuur wordt de vanzelfsprekende autonomie van de literaire fictie ter discussie gesteld. Is het een oppervlakkige roep om verhalen die echt gebeurd zijn? Soms, maar het ontstaan van hybride werken waarin historische thema’s, expliciet autobiografische elementen en maatschappelijk engagement samenkomen, kun je ook als een vernieuwing zien. Een vitalisering van de literatuur, die in zijn modernistische, autonome verschijningsvorm als te afzijdig en indirect wordt ervaren. Niet alleen in literaire fictie, ook in de essayistiek ontstaan hybride vormen waarin levensbeschrijving, fictie, studie en filosofie – verschillende werkelijkheidseffecten, zou je kunnen zeggen – worden gemengd. De verbeelding die de literatuur aandrijft produceert steeds weer nieuwe manieren om de gemeenplaatsen uit te dagen waarin we denken over kunstmatigheid en waarachtigheid als het om het schrijven van mensenlevens gaat. Het is een discussie die een veel groter dan alleen een literair belang heeft: ook journalistiek, propaganda, beleidsproza en zelfs reclame maken tegenwoordig gebruik van levensverhalen.

Steeds vaker presenteert de literatuur zich als een vorm van weten. De literaire blik, waarin stilering en verbeelding gebruikt worden om waarneming, herinnering en denken tot een verhevigd en overtuigend beeld van de werkelijkheid te smeden, neemt geen genoegen meer met abstracte metaforiek, de scheiding tussen kunst en leven. Hij eist een zogenaamd non-fictieve vorm van schrijven op om die op te nemen in de literaire tekst. Zo kan Life Writing naar twee kanten van betekenis zijn. Het benadrukt de onvermijdelijke noodzaak van verbeelding in de non-fictie en moedigt aan om de harde kwantitatieve gegevens met de verbeeldingskracht te lijf te gaan. Tegelijkertijd appelleert het aan de toenemende vraag om persoonlijke en maatschappelijke betrokkenheid in literaire fictie. In beide gevallen – in de geesteswetenschappen en in de literatuur – is het verlangen naar meer weerklank voelbaar, naar ‘impact’ zoals het tegenwoordig heet. En dus, als een tegenbeweging of reactie op de macht van statistiek, informatie, data-analyse, een poging om de complexiteit, de taligheid, de paradoxen van wat we de menselijke maat noemen serieus te nemen. Tot slot is Life Writing een oproep om recht te doen aan het feit dat alle structuren en data ten spijt, mensen onvermijdelijk in verhalen denken en leven.

In dit nummer staan verhalen, essays en gedichten, die aanzetten tot nadenken over de diepe familiegelijkenissen tussen alle verschillende manieren om de geleefde werkelijkheid zo echt mogelijk op papier te krijgen. Zo duikt Marja Pruis in het werk van Connie Palmen, die daarin haar eigen leven in gestileerde vorm opvoert. Maar Pruis denkt ook na over de waarachtigheid van zulke literatuur en gebruikt daarbij niet alleen de romans van Palmen, maar ook haar eigen eerdere stukken over dat werk. Herinneringen, bijgestelde oordelen, nieuwe lectuur komen bij elkaar, zodat de lezer zich zou kunnen afvragen wiens leven hier nu werkelijk beschreven wordt. In het prachtige gedicht dat Hannah van Binsbergen voor dit nummer schreef, lijkt dat op het eerste gezicht wel duidelijk. Tussen de regels door levert ze een poëtische reflectie op de daden en het denken van de dichter. Fiep van Bodegom nam het werk van A.S. Byatt, die dit jaar de Erasmusprijs ontving voor haar bijdrage aan Life Writing, als uitgangspunt voor een essay. Van Bodegom laat zien hoe de onvermijdelijke vermenging van feit en fictie steeds op een andere manier gethematiseerd wordt in het werk van Byatt. En zoals wij in dit stuk laten zien dat geschiedenis onontkoombaar schatplichtig is aan fictie, toont Van Bodegom dat fictie altijd berust op leven, maar niet altijd op biografische gegevens. In het verhaal van Adriaan van Dis vermengen zich – zoals altijd – fictie en eigen leven. Toch lijkt het een waarheid te willen uitdrukken die verder gaat dan literaire verbeelding alleen. De bijdrage van Willem Otterspeer is het eerste hoofdstuk van een nog te verschijnen roman, waarin een schrijver zijn eigen biograaf zoekt. Twee personages die uit Otterspeers leven gegrepen zijn, maar toch geen van beiden met hem samenvallen. Lieke Marsman schreef een vertellend essay waarin ze nadenkt over liefde en taal en de onmogelijkheid in beide iets van heelheid te ervaren. H.M. van den Brink onderzoekt de waarde en waarachtigheid van een dierbare jeugdherinnering. Alfred Schaffer schetst een wervelend portret van Steve Biko, in een mengsel van proza en poëzie, waarin hij onder andere gebruik maakt van de interviewvorm en flarden alternatieve scènes uit Cry Freedom, de film over Steve Biko. Het leidt tot een vrije, hybride vorm om Steve Biko’s leven te schrijven.

Adriaan van Veldhuizen en Dirk van Weelden

(m.m.v. Daniël Rovers en Maarten van der Graaff), namens de redactie van De Gids.

Adriaan van Veldhuizen (1982) is redacteur van De Gids. Hij studeerde filosofie en geschiedenis. In oktober 2020 verscheen Historicism: A Travelling Concept bij Bloomsbury.

Meer van deze auteur

Dirk van Weelden (1957) is schrijver en redacteur van De Gids. Hij debuteerde in 1987 samen met Martin Bril met Arbeidsvitaminen. Het abc van Bril & Van Weelden, daarna in 1989 solo met Tegenwoordigheid van geest. Hij schreef romans, novellen en bundels met essays en verhalen. In 2022 verscheen zijn meest recente titel: Het voorbeeld van hun liefde.


Meer van deze auteur