Abel

– ‘Neem een cowboyfilm. Zo’n cowboy, heeft die dan geen ouders die hij af en toe opzoekt? En zo niet, zijn die ouders dan overleden of is die cowboyjongen een vondeling? Heeft hij geen broers en zusters en wat voor opleiding heeft hij gehad? Hoor je toch nooit iets van…’. – Victor (gespeeld door Henri Garcin – pseudoniem van Anton Albers), vader van Abel (gespeeld door Alex van Warmerdam) in de film Abel.

Alexander Lucas Maria van Warmerdam (14 augustus 1952) is acteur, filmregisseur, toneelregisseur, schrijver, dichter, schilder en vormgever. Hij is geboren in Haarlem. Hij heeft een paar broers met wie hij samenwerkt. Alex (roepnaam) volgde de Grafische School en de Rietveld Academie. Er gaan veel mensen dood in zijn werk. De maker komt zich af en toe met het script bemoeien. En de mannen willen vrouwen, de vrouwen willen kinderen. Iedereen wil een ander of iets anders. Er is vaak sprake van incest; beklemmende ouderliefde. Van tafellakens, deuren, bestek, vlees, dominante vrouwen. Meestal is er een ongenode gast. Een klein dorp. Een alziend oog. Naakte meisjes. De hand van de kunstenaar. Er is constructie. Deconstructie. Wederopbouw. De buitenwereld – de stad, de anderen, het nieuws – komt amper binnen. De mensen houden elkaar in de gaten, God houdt de mensen in de gaten, het kwaad houdt God in de gaten. In een interview met Vrij Nederland door Kees Driessen werd Alex van Warmerdam zelf met God vergeleken. ‘Ja, dat is zo. Zo werkt het gewoon. Elke kunstenaar is in principe God.’

Tot zover.

Alle films van Alex van Warmerdam heb ik al eens gezien.
Abel (‘Waarom kan zo’n avond niet normaal verlopen? Waarom is niemand normaal?’)
De Noorderlingen (‘Ga jij niet te ver? Anders val je van de wereld af.’)
De Jurk
Kleine Teun (‘We zouden in de bergen gaan wonen. We zijn niet eens wezen kijken. We zouden een pretpark oprichten. Achter de schuur staat één wip!’)
Grimm (‘Iedereen heeft het altijd maar koud. Alsof dat het ergste is.’)
Ober
De Laatste Dagen van Emma Blank (‘Smaakt het mevrouw?’ ‘Ook zoiets; het smaakt, ja. Maar waarom is het niet verrukkelijk?’)
Borgman
Schneider vs. Bax (‘Ik gebruik af en toe coke, ik rook een joint. Jij eet muesli, daar zeg ik toch ook niets van?’ ‘Muesli is gezond.’ ‘Ik vind van niet. Ik word depressief van muesli.’)

Voor dit stuk keek ik bijna alle films terug, op Borgman en Schneider vs. Bax na, want De laatste dagen van Emma Blank bleef in mijn laptop steken en is er met geen mogelijkheid meer uit te krijgen. Ik fietste steeds op een hometrainer terwijl ik naar de films keek. Als de teller van de fiets op 666 (kcal) stond, sloot ik even mijn ogen, zodat ik er niet ter plekke bij neer zou vallen. Ik geloof in dat soort rituelen; je ogen sluiten als het kwaad komt. Terwijl ik gestaag doortrapte en zag dat ook Abel op een hometrainer zit, realiseerde ik me dat Alex van Warmerdam inderdaad God is. Of dan toch in ieder geval in mijn leven. Het is alsof hij mij geschreven heeft, of alsof ik zijn films naleef: dat kan natuurlijk ook, maar daar kies ik niet voor. Zelfs de namen van zijn personages kloppen met de (mijn) werkelijkheid. Ik wil hem, Alex van Warmerdam, bij dezen om genade vragen.

Kleine Teun

Ik kom uit het dorp Eemnes. Vroeger schaamde ik me hoofdzakelijk voor twee dingen. Allebei die dingen begonnen met de zin: ik kom uit het dorp Eemnes. Dus liever verzon ik een dorp. Merkwaardig genoeg geloofden de kinderen uit mijn klas alles wat ik verzon, maar goed, zij vonden ook Bassie en Adriaan leuk. Ik wist al vroeg: wie Bassie en Adriaan leuk vindt, kan niet denken.

  1. Ik schaamde me omdat Eemnes in het Gooi ligt. Ik snapte niet hoe ons gezin in het Gooi terecht kon zijn gekomen. Ik snapte ook niet goed hoe ik in mijn gezin terecht kon komen, maar ik nam er genoegen mee. Wie in het Gooi woont heeft geld, spreekt netjes en kan meedoen met Kinderen voor Kinderen. Wij woonden er toevallig. Geld hadden we niet. Daar was ik trots op. Ik dacht dat geld hebben zo ongeveer het ergste op de wereld was.

  2. Ik schaamde me omdat Eemnes het boerendorp van het Gooi was. We hadden niet alleen geen geld, maar ook geen dieren. Op een albinokonijn genaamd Willem na. Maar wat kan je met een konijn? Ik speelde liever bij andere kinderen thuis. Ons huis was vies. Dat is echt waar. Ik heb nog nooit zo’n smerig huis gezien als het onze. Mijn vader en moeder interesseerde dat niets. Mijn vader zaagde altijd planken in de woonkamer, mijn broer gooide als we ruzie hadden het liefst met gehaktballen, ik tekende op de muur en op alle meubels in het huis. Mijn opa zei: ‘Geef dat kind eens een stuk papier.’ En mijn moeder liet Willem graag loslopen in de woonkamer terwijl ze cake stond te bakken (wat nooit goed lukte omdat de oven niet deugde) of nieuwe gehaktballen stond te draaien in een kom met ei en wat beschuiten. Mijn oma en mijn tantes kwamen een paar keer per jaar met een auto vol schoonmaakmiddelen en emmers in de kofferbak langs om het huis schoon te maken. Mijn oma nam traditiegetrouw bonbons mee, maar als ik ervan at kreeg ik een tik. ‘Bonbons zijn voor mensen boven de veertig,’ zei ze.

Mijn oma sprak mijn moeder streng toe. Dat ging niet alleen over het huis, maar ook over mijn kleren. Daar zaten altijd gaten in. Mijn oma zei dat we niet te veel op moesten vallen, dat ze daar geen kinderen voor had gemaakt: om op te vallen. Dat de mensen niet van alles over ons moesten gaan denken. Daarvoor was het denk ik te laat. Mijn moeder liep in haar bikinibroek met Willem in een kinderwagen naar de groenteboer om bloemkool – altijd bloemkool – te halen. Mijn moeder zei daar zelf over: ‘Ik kan natuurlijk ook een jurk of een spijkerbroek aantrekken, maar in een dorp denken de mensen sowieso van alles over je, dus ik loop er liever wat comfortabel bij.’

Het fijne aan opgroeien is dat de verhalen veranderen.

Er is op hetzelfde moment ook heel veel niet fijn aan opgroeien. Namelijk dat de verhalen veranderen.

Maar als de mensen mij nu vragen waar ik vandaan kom, zeg ik (rechte rug): ‘Ik kom uit het dorp van Kleine Teun.’

Als ze meteen begrijpen wat ik bedoel mogen ze met me naar bed.

Maar meestal zeg ik vlug, ook om mezelf te sparen: ‘Dat is het dorp Eemnes. Daar is de film Kleine Teun van Alex van Warmerdam opgenomen.’ Ik schaam me nergens meer voor.

Ik was zestien jaar en had voor het eerst van mijn leven een jongen afgetrokken onder het luide gebrul van een stofzuiger. We waren bang dat de moeder van de jongen ons anders zou horen, dus verplaatste hij de stofzuiger naar zijn slaapkamer en zette dat ding op de maximale stand aan. Hij was mij er voor het gemak bij vergeten te vertellen dat zijn moeder smetvrees had en dat het niet lang zou duren voor ze op zoek zou gaan naar haar stofzuiger. Zover waren we nog niet. Die jongen zat op de rand van zijn houten bed. Ik had de gordijnen gesloten, voor de zekerheid. Het was zomer en de mensen hadden niet veel te doen. Het waren door de tijd en de zon verkleurde kindergordijnen, met ganzen erop die op sommige plekken verdwenen in de naad. Ikzelf hield al mijn kleren aan. Dat was de afspraak. Niets mocht er met mij gebeuren. Geen eens een tietje kreeg die jongen. Niet één tepel. ‘Die kan je zelf wel bedenken,’ zei ik. Ik deed al het werk omdat ik wilde snappen wat ik met een jongen moest doen voor het geval ik echt verliefd werd. Die jongen ging ermee akkoord dat hij oefenmateriaal was. Hij nam het oefenen zeer serieus. Het duurde niet lang of hij kwam klaar. Er was geen kunst aan. Ik keek hoe zijn schouders schokten. Voor het eerst zag ik iemand ejaculeren; het was verslavend onvoorspelbaar om te zien. Toen hij klaar was plakte hij een stukje tape op de grond om aan te geven tot waar zijn zaad was gekomen. Iedere keer als ik hem aftrok moest er een record verbroken worden. Hij gromde nog na wanneer hij tape op de grond plakte. Na verloop van tijd leek zijn slaapkamer een gymzaal, met al die lijnen van verschillende kleuren tape. Ik heb spijt dat ik geen foto heb genomen van de tape op zijn vloer. Het was een monument. Ik zou niet durven zeggen waarvan, maar toch: een monument.

(Die keer dat zijn moeder binnenkwam is de moeite van het vertellen niet eens waard. Ze was zo geobsedeerd door haar stofzuiger dat ze niet zag dat haar zoon met min of meer een stijve en zonder onderbroek op zijn bed zat. Ze zei alleen fel: ‘Deze stofzuiger heb ik nodig. Altijd, maar dan ook altijd moet ik daarbij kunnen.’ Ze trok die stofzuiger achter zich aan zoals anderen een rolkoffer.)

Toen ik thuiskwam van het aftrekken en ik een kopje thee op de bank dronk, kwam mijn vader tierend het huis binnen. Dat was op zich niets vreemds. Mijn vader kwam wel vaker tierend het huis binnen. Hij zat in de politiek. Hij was iedere avond weg om te vergaderen met mannen die allemaal op hun eigen manier boos waren. Mede door de constante afwezigheid van mijn vader was het huis zo vies. Mijn moeder noemde zichzelf een geëmancipeerde vrouw. Als mijn vader het druk had, had zij het ook druk. Als hij het huishouden naliet, begon zij er ook niet aan.

Mijn vader werd grijs en oud van die politiek, want hij probeerde altijd dingen tegen te houden. Ik kan me niet herinneren dat mijn vader ergens vóór was. Het meest was hij tegen de horizonvervuiling in de polder. Mijn broer zei een keer: ‘Een lantaarnpaal te veel langs de vaart en die man krijgt een hartaanval.’

Mijn moeder was juist bezig de tafel te dekken toen mijn vader, nog voor hij goed en wel de woonkamer had betreden, in de bijkeuken stond te schreeuwen, harder dan normaal. ‘Ze hebben het verdomme nagelaten de bouw van een nieuwe boerderij midden in de polder aan de gemeenteraad te melden. Een boerderij met een schuur. Een hoge schuur ook nog.’

Mijn moeder kon het niet geloven. Ze dacht dat mijn vader waanideeën had. Dat zei ze niet hardop, maar ze pakte mijn schouder vast en zei: ‘Zullen wij samen eens gaan kijken of dat een mooie boerderij is?’

Ik fietste naast mijn moeder over de Meentweg. Het was een zomerse dag. Wat voor dag het was weet ik niet meer, maar ik durf te beweren dat het zinderend warm was. Ik weet alleen nog zeer zeker dat we op weg waren naar iets waarvan mijn moeder het bestaan in twijfel trok. Het moet hoe dan ook een heldere dag zijn geweest. Want uit de verte zagen we de boerderij.

We fietsten er recht op af. Als ik er nu iets over zou moeten zeggen zou ik zeggen dat we Alex van Warmerdam een tuinkabouter hebben zien beschilderen. Een door de film aangetaste herinnering.

Toen we terugkwamen van onze fietstocht zei mijn moeder tegen mijn vader: ‘Je hebt gelijk. Er staat inderdaad een boerderij midden in de polder.’

Mijn vader was even stil, maar hij koos voor de waarheid. Hij was inmiddels verhaal gaan halen op het gemeentehuis. Er was geen boerderij neergezet. Of wel. Maar het was het decor voor de film Kleine Teun van Alex van Warmerdam.

Ik kom uit Eemnes en Alex van Warmerdam bewees dat mijn vader niet gek was en dat mijn moeder harder kon lachen dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.

Die avond gooide mijn broer rotjes in de kachel en fikte ons eigen huis bijna af. Wat dat ermee te maken heeft weet ik niet. Maar het gebeurde nou eenmaal op dezelfde dag. (‘Als kinderen moet ik jullie zien. Als indianen. Ik ben geen antropoloog!’ – uit: Kleine Teun.)

De film Kleine Teun zijn we naderhand met het hele gezin gaan kijken in de bioscoop. We hadden er niets mee te maken en toch waren we trots. We herkenden het land. Het was ons land.(‘Waar ga je zitten?’ vraagt Keet aan Brand als hij gaat vissen. ‘Bij de Z,’ zegt hij.) We herkenden wel meer dingen. Maar dat hielden we voor ons. Wat ik kan vertellen is dat we sindsdien te pas en te onpas schreeuwen: schijt. kutmeisje. takkewijf. zure zult. schijt. kutmeisje. takkewijf. zure zult. schijt. kutmeisje. takkewijf. zure zult. Het heeft ons gezin lichter gemaakt. Het lucht op. Het lucht altijd op. Kleine Teun was mijn redding. En die van mijn vader. Want daarna ging hij uit de politiek.

Kleine Teun, 1998

Welkom in het bos (theater)

Op de middelbare school zat ik bij een meisje (W.) in de klas dat eerst heel rijk was. En daarna heel arm. Omdat haar vader ervandoor ging met een jongere vrouw. De jongere vrouw mocht in het grote huis wonen. De moeder van W. bleef met niets, of dan toch in ieder geval weinig, achter. Ik werd vrienden met W. omdat ze me toen ik onder de brandwonden zat insmeerde met zalf en mij daarna verbond. Ik denk dat ze de wonden mooi vond. Haar beweegredenen maakten me weinig uit. Niemand smeert graag brandwonden in, dus ik liet me door haar behandelen. We fietsten van school door het bos naar haar huis. Dan zei ze altijd dat ze last had van haar billetjes. Als we bij haar thuis waren kregen we voordat het insmeren begon soep van haar moeder, die er zeer chic uitzag voor iemand die zei dat ze arm was. Haar moeder had het altijd over geld. Terwijl wij soep aten omcirkelde zij de aanbiedingen in de folders van verschillende supermarkten. Ze zocht uit waar ze de goedkoopste boodschappen kon doen. Op een dag, toen ze van dorp naar dorp was gefietst om een paar euro uit te sparen is de fietstas vol met boodschappen gestolen. Die moeder heeft daar een week om gehuild.

W. vroeg aan haar moeder: ‘Mama, waar word jij gelukkig van?

En haar moeder zei: ‘Van toneelspelen.’

‘Dan ga jij op toneel.’

‘Nee,’ zei haar moeder. ‘Ik word er gelukkig van als jíj toneelspeelt.’

Toen heeft W. Welkom in het bos gespeeld bij een amateurgezelschap. We zaten met onze jassen aan in een ijskoude gymzaal tijdens de uitvoering.

Ik heb alleen maar naar het gezicht van die moeder gekeken. Om te onderzoeken of ze er echt gelukkig van werd. Maar ik denk dat ze die gestolen boodschappentas nooit heeft kunnen vergeten.

De Noorderlingen

– ‘U kijkt veel te somber. U moet hoopvol kijken.’

– ‘Hoopvol naar wat?’

– ‘Naar de toekomst natuurlijk.’

De Noorderlingen is mijn lievelingsfilm.

Alles eraan is goed. De doodlopende straat. De boswachter. De slager. De zoon die geobsedeerd is door Congo, de biddende mensen voor het raam van de moeder, Jezus die zich er weer eens mee bemoeit, de kinderwens van de vrouw van de boswachter. De missietentoonstelling. Alles. 

De postbode (gespeeld door Alex van Warmerdam) opent en leest de post stiekem in het bos. Mijn buurman uit Eemnes was postbode. Ook ik ben twee weken postbode geweest in de zomervakantie. Mijn fiets viel altijd om en de post raakte kwijt, dus ik ben ontslagen. Maar de werkdag op het postkantoor begon om zes uur ’s ochtends met het openen en lezen van de post. Toen ik daarachter kwam schaamde ik me voor alle brieven die ik ooit had verzonden. ‘Kom dinsdag om twee uur naar de steiger bij de boom. Kijken of de eenden het lusten.’ Of gewoon een brief naar mijn oma: ‘Lieve Oma Cis, het lijkt me toch gezellig als u nog wat langer leeft. Bidden doe ik niet, maar ik kan wel mijn best doen.’ Mijn buurman bleek ineens meer van me te weten dan de meeste mensen. En ik mocht hem toch al niet.

Op een dag schreef ik een stukje over de postbode. Dat begon zo:

Je kunt dingen door de brievenbus gooien in veel verschillende formaten. Als het maar door de brievenbus past. Je kunt weten dat de postbode je kaarten leest (hoi postbode.) Bij andere families drinkt hij koffie.)

Bij ons dronk de postbode nooit koffie. Ook niet als zijn werk erop zat. Nu is de buurman geen postbode meer, maar enkel buurman. Dat maakt de zaken er niet beter op. Sinds twee jaar woont er in een bijgebouwtje bij ons huis een gezin uit Eritrea. Ze mogen van de buurman niet over het gezamenlijke grindpad dat onze huizen van elkaar scheidt lopen. ‘Nog één keer en ik bel de politie,’ zei hij tegen het Eritreese jongetje dat één keer over het grind liep. Bang is hij voor vreemdelingen. Hij zegt dat het gezin uit Eritrea eropuit is zijn leven te verwoesten. In werkelijkheid is hij het zelf.

In De Noorderlingen is er een zwarte man (in de film: neger) ontsnapt uit een kooi. Hij wordt tentoongesteld op een missietentoonstelling in het dorp. De biologieleraar neemt wat kinderen mee en zegt: ‘Dit is een neger.’ Hij noemt wat kenmerken van ‘de neger’ op. Gênant. En heel sterk gedaan.

Ik kijk op de hoes van de dvd. De film komt uit 1992. Er is niet veel veranderd als het om racisme gaat. Alleen de taal is aangepast. Je moet oppassen met wat je zegt. Zelfs als je kunst citeert. Ik heb lang nagedacht of ik iets over de man in de kooi moest schrijven. En hoe dan. Maar er wordt op een extreme manier een waarheid getoond, ik hoef alleen maar naar mijn buurman (2018) te kijken, die stelt zich de zaken als je het mij vraagt precies zo voor. Hij gebruikt het woord neger en ziet mensen die niet uit hetzelfde dorp komen als schurken uit een film. Alex van Warmerdam zegt in een interview: ‘Er zit geen boodschap in mijn films. Geen moraal.’ De kijker moet op zoek naar een eigen moraal. Dat is een zoektocht. Alles (in het leven, in de kunst en literatuur) moet plotseling zo normaal mogelijk. Maar zoals er ook in de film Abel gezegd wordt: ‘Normaal, normaal. Het leven is niet normaal.’ Dus laten we dat vooral niet al te veel proberen, dan blijft er tenminste iets om over na te denken.

(*Amen)

Maartje Wortel is schrijver. Ze woont en werkt in Amsterdam. Haar debuut werd bekroond met de Anton Wachterprijs. Ook ontving zij de BNG Bank Literatuurprijs voor haar oeuvre. Haar laatste boekje heet De groef. Daarin beschrijft ze haar wandelingen door het Oosterpark met vriendin Niña Weijers

Meer van deze auteur