In 1878 publiceerde freule Amelia Nahuys onder het pseudoniem ‘Maleia’ de roman Hanna. De roman gaat over twee zusjes, de brave Hanna en de behaagzieke, luie, ijdele en jaloerse Mathilde. Boven op al haar ondeugden is Mathilde ook nog eens een romanverslindster. Ongetwijfeld opende freule Nahuys enige tijd later met bonzend hart het tijdschrift Nederland, waarin haar debuut werd besproken door niemand minder dan Conrad Busken Huet. In zijn vroegere jaren als redacteur van De Gids (1863-1865) hadden zijn recensies de bijnaam van het blad, ‘de Blauwe Beul’ volop waargemaakt. Blauw naar de kleur van de omslag, beul naar de amusante en meedogenloze manier waarop een auteur aan mootjes kon worden gehakt. Gretig gelezen door tout le monde. Huet was eind jaren zeventig niet milder geworden, maar het oordeel over freule Nahuys viel mee. Naast de nodige kritiek op haar ongeloofwaardige, zwart-witte tekening van de twee zusjes, vond hij dat de karakterschildering van Mathilde ‘talent verraadt’.

Waardering kon Busken Huet ook opbrengen voor de manier waarop Mathildes leesverslaving werd beschreven. Mooi vond hij de passage waarin Mathilde geheel is verdiept in een roman van Marlitt, pseudoniem van de Duitse schrijfster Eugenie John (1825-1887):

[TOURNIQUET]

haar gedachten zijn bij het spannend tooneel, waar Arthur zijn leven waagt voor dat der beeldschoone Laura, waarna hij de bleeke bezwijmde een kus op den geurigen mond drukt, waarop de schoone oogen zich ontsluiten, waarop er een blik gewisseld werd zoo treffend, zoo vol van de sterkste en meest verschillende aandoeningen, als slechts een Marlitt vermag te schetsen.

Even later smeekt Mathilde haar vriendin: ‘Line, je stuurt me toch gauw dien anderen roman van dezelfde schrijfster? … Stuur me weer wat van Marlitt of Ouida, en vooral van Braddon.’ Mathilde was even verslaafd aan haar boeken als een ‘snuivend besje’ aan haar onsje snuif. Het romanverslindend meisje vergat alles om haar heen ‘behalve een tijdig bezoek bij den eigenaar der leesbibliotheek’. Zo’n leesverslaving is voor ons interessant om meer te weten te komen over de bestsellers van de negentiende eeuw.

Hanna behoorde niet tot die bestsellers. Helemaal zeker weten we dat overigens niet, want een goede graadmeter voor wat wel en wat geen bestseller is geweest in de negentiende eeuw ontbreekt. Oplage- en verkoopcijfers zijn vrijwel niet voorhanden, en waar ze er wel zijn gaat het in Nederland meestal om een oplage van een paar honderd. Lijstjes van best verkochte boeken, literaire praatprogramma’s en reclamecampagnes, anders dan bescheiden advertenties, bestonden niet. Boekenkopers moest zich vooral laten leiden door adviezen van hun boekhandelaar en recensies in vooraanstaande literaire tijdschriften, of een literaire serie aanschaffen, waar de keuze als het ware al was gemaakt. Ook daarvan ging de oplage de 1500 zelden te boven. Een alternatief om het ‘bestsellergehalte’ vast te stellen is te onderzoeken hoe vaak bepaalde titels nog voorkomen bij antiquariaten en in hedendaagse wetenschappelijke en openbare bibliotheken, die ontsloten zijn via WorldCat. De oogst bij Hanna is erg mager. Volgens de gezamenlijke site van ’s werelds grootste internet-antiquariaten Addall is er nog maar één exemplaar te vinden en volgens WorldCat koestert geen enkele bibliotheek een exemplaar.

En hoe liggen deze cijfers voor Marlitt, Ouida en Braddon, auteurs van wie de doorsnee hedendaagse lezer, evenmin als van Maleia, ooit gehoord heeft? WorldCat en Addall sommen in totaal vele honderden exemplaren van Marlitt op. Ouida scoort op deze alternatieve ‘bestsellerschaal’ veel beter met wereldwijd meer dan tweeduizend exemplaren in bibliotheken en antiquariaten en Mary Elisabeth Braddon (1835-1915) overtreft deze aantallen zelfs, van haar zijn meer dan drieduizend exemplaren te vinden. Voor allemaal geldt: in vele talen en edities. Deze aantallen zijn een indicatie voor het internationale succes dat ze in de negentiende eeuw hadden.

wereldwijd succes

Marlitt was de oudste van de drie en wordt wel beschouwd als een van de eerste auteurs met een wereldwijd leespubliek. Zij begon te schrijven na een carrière als gezelschapsdame aan een adellijk hof, een functie die haar genoeg stof opleverde voor haar talrijke, in aristocratische kringen gesitueerde romans. Haar eerste roman was Goldelse, die halverwege de jaren zestig als feuilleton verscheen in het populaire familieweekblad Die Gartenlaube. Ook haar volgende romans werden eerst als feuilleton gepubliceerd. Er wordt wel gezegd dat vanwege haar feuilletons de oplage van Die Gartenlaube verviervoudigde tot 400.000 in 1885. De afleveringen hielden de lezers zo in hun greep dat ze naar de uitgeverij stroomden om te wachten op de nieuwste aflevering. Op de trappen en geleund tegen de hekken verslonden ze onmiddellijk het feuilleton van Marlitt. Vertalingen van haar romans volgden spoedig. Ze werden vooral vertaald in het Engels, Nederlands en Deens, maar ook in het Frans, Spaans en Italiaans, in het Fins, het Hongaars en in alle Scandinavische talen, ook in het IJslands. Dit laat zien dat uitgevers in dunbevolkte landen toch een markt voor haar boeken zagen. Eindeloze herdrukken volgden tot diep in de twintigste eeuw. Onmogelijk is vast te stellen hoevéél exemplaren van Marlitts romans over de wereld zijn gegaan, maar het moeten er honderdduizenden zijn geweest. En via uitleenbibliotheken was het leespubliek hiervan een veelvoud. Marlitts Goldelse werd zo populair dat de gouden engel die de Berlijnse Siegessäule bekroont in de volksmond ‘Goldelse’ werd genoemd. De engel heeft deze bijnaam nog steeds, al zullen maar weinig mensen daarbij nog aan Marlitt denken.

Het succesverhaal van de twee andere schrijfsters komt min of meer op hetzelfde neer, al verschilden ze van specialisme. De romans van Ouida, een pseudoniem van Marie Louise de la Ramée (1839-1908) spelen, net als die van Marlitt, vaak in hogere kringen. Ze beschouwde zichzelf, misschien meer dan de andere twee, als een groot literair talent. Mary Elisabeth Braddon legde zich toe op bloederige detective- en sensatieromans met als regelmatig terugkerende ingrediënten passie, seks, moord, vermommingen en de daarmee samenhangende persoonsverwisselingen, banvloeken, gruwelijke familiegeheimen, krankzinnigheid, sterfbedscènes en zoekgeraakte testamenten. Liefst nog met een spectaculair spoorwegongeluk erbij. Een van haar eerste romans was Lady Audley’s Secret van 1862, tevens haar grootste succes.

De moderne lezer die zich afvraagt of we hier misschien van doen hebben met ten onrechte in vergetelheid geraakte schrijvers en titels, kan ik geruststellen. Marlitt blinkt uit in wat we nu een kasteelroman zouden noemen. Alle variaties op het Assepoesterthema ‘arm meisje vindt na de nodige verwikkelingen het geluk met een knappe, rijke echtgenoot’ komen aan bod. Afgezien van de expliciete seks in het tegenwoordige genre, is er weinig veranderd. Marlitt werd door de toenmalige literaire kritiek genegeerd, dan wel veroordeeld als suikerzoet en oppervlakkig. De critici waren nog wel bereid om toe te geven dat Marlitt haar vrouwelijke personages overtuigend neerzette. Maar haar ‘Männercharaktere gelangen ihr fast nie’, werd zuinigjes opgemerkt in een gezaghebbende literatuurgeschiedenis uit 1900; ‘Außer dem Bart hatten die Männer in Marlitts Romanen kein männliches Kennzeichen.’ Ze bleven bordkartonnen figuren.

Ouida met haar door bijvoeglijke naamwoorden overwoekerde stijl is onverteerbaar geworden voor de hedendaagse lezer. Tijdens haar leven was ze buitengewoon populair. Haar oeuvre werd door sommige critici wel en door andere niet tot de canon gerekend, geliefd bij de lezers was ze in elk geval. Maar al snel na haar dood in 1908 verbleekte haar roem. Haar flamboyante stijl werd als ouderwets
beschouwd, twintigste-eeuwse herdrukken van haar werk zijn er, anders dan bij Marlitt en Braddon, nauwelijks.

De misdaadverhalen van Braddon vonden haar Victoriaanse lezers reuze spannend. De hedendaagse lezer, die zich moeizaam door haar ingewikkelde en hoogst onwaarschijnlijke plots worstelt, kan niet anders dan constateren dat wij daar iets heel anders onder verstaan. Desondanks wordt Lady Audley’s Secret nog tot op de dag van vandaag herdrukt, maar dan in prestigieuze series als de Penguin Classics of de Oxford World’s Classics van Oxford University Press. Langzamerhand is er namelijk een herwaardering gaande, ook van Marlitt en haar talrijke navolgsters. Het zegt iets over de negentiende-eeuwse burgers en hun opvattingen, normen en waarden dat juist dit type boeken zo waanzinnig populair werd. Daarmee worden het voor ons geen ‘lekker leesbare romans’, maar interessante studieobjecten, die een wetenschappelijke uitgave verdienen. Misschien waren de Victorianen helemaal niet zo Victoriaans. Ook voor Nederland geldt dat de negentiende-eeuwse deftige burgers, vaak beschouwd als duf, oersaai en uitermate braaf, weleens heel anders zouden kunnen zijn geweest.

uitleenbibliotheken

De populariteit van bovengenoemde schrijfsters en hun navolgsters is af te lezen uit meer dan alleen de residuen in antiquariaten en bibliotheken. De negentiende eeuw is namelijk ook bij uitstek de eeuw waarin romans, novellen en losse verhalenbundels niet gekocht, maar geleend werden. Het aantal lezers werd zo vele malen groter dan het aantal exemplaren. Iedere zichzelf respecterende levensbeschouwelijke stroming kreeg tussen 1850 en 1900 een eigen bibliotheeknetwerk. De katholieken hadden de Vincentiusbibliotheken, orthodox-protestanten konden terecht in hun eigen (jongelings)bibliotheken, die weer een heel andere collectie hadden dan de Nutsbibliotheken, typisch voor vrijzinnige, liberale protestanten. Dit waren allemaal instellingen die zich richtten op de arbeiders en de kleine burgerij. Het is heel interessant om via hun catalogi na te gaan of, en zo ja, welke bestsellers waren opgenomen in de collectie.

Een scherp onderscheid tekent zich onmiddellijk af. De katholieke en orthodox-protestantse lezers uit het volk kregen, althans via hun eigen bibliotheek, weinig van de eigentijdse canon onder ogen en helemaal nooit iets van Braddon, Ouida of
Marlitt. Deze auteurs waren mijlenver verwijderd van de ideale confessionele roman, waarin onuitstaanbaar brave vrouwen ondanks vele opofferingen niet beloond worden met een prins op het witte paard, maar vroegtijdig doodgaan aan de tering. Het Nut daarentegen wilde het volk opvoeden met de ‘echte’ literatuur. Nutsbibliotheken haalden daarom alles in huis wat tussen 1850 en 1900 tot de canon behoorde, ook vertaald buitenlands werk. Wat betreft Nederlandse auteurs ging het bijvoorbeeld om mevrouw Bosboom-Toussaint, Jacob van Lennep en Louis Couperus, maar ook om toentertijd serieus genomen, maar nu vergeten auteurs.

Terughoudend was het Nut met de aanschaf van werken van Multatuli, maar ze ontbraken niet helemaal. Er waren speciale lijsten van het Nutsbestuur waarin de bibliothecarissen konden opzoeken wat verstandig was om aan te schaffen. Miss Braddon ontbrak op zulke lijsten, maar dat betekent niet dat de plaatselijke bibliothecarissen ook niets van Braddon aanschaften. Lezers vroegen namelijk heel vaak juist naar auteurs die niet in de aanbevolen lijsten stonden. Marlitt en vergelijkbare auteurs werden wel geaccepteerd, maar niet van harte. De bibliothecarissen klaagden steen en been dat ze steevast tot de meest uitgeleende auteurs behoorden en dat de lezers hen prefereerden boven de ‘langdradige’ Dickens. Een Nutsbibliothecaris constateerde dan ook enigszins spijtig: ‘De boeken met een beetje diepergaande karakterteekening worden achtergesteld bij oppervlakkige boeken met zeer ontroerende momenten.’

Binnen het Nut ontbrandde eind negentiende eeuw een strijd tussen voor- en tegenstanders van wat men gemakshalve maar de Marlitt-literatuur noemde. Echte literatuur kon verheffing en beschaving brengen bij de onbeschaafde klassen, een van de centrale doelstellingen van het Nut. Een deel van de deftige burgers die het Nut leidden, pleitte voor een lankmoedige houding jegens de romannetjes. De lezers ervan zaten tenminste niet in de kroeg en wie weet kwamen ze via Marlitt toch een stapje hoger op de ladder van de literaire waardering. Ze konden dan de heilzame beschavende invloed van goede romans ondergaan. Anderen waarschuwden juist dat het zover nooit zou komen en de lezers zouden blijven steken in suikerzoete verhalen of avonturenromans. Gaandeweg werd wel voor alle Nutsbestuurders duidelijk dat de lezers vooral ontspanning zochten na een lange werkdag. Het Nut kreeg eindelijk door dat de arbeider, als hij in de avonduren al naar een boek greep, zich het liefst verplaatste ‘in een sfeer, die zoo ver mogelijk verwijderd ligt van de eentonigheid, maar ook van de zorgen van zijn eigen leven’.

Commerciële bibliotheken

Dat de ‘pro-Marlitt’-stroming het uiteindelijk won, komt ook doordat nog een heel ander soort uitleenbibliotheken zich mengde in de strijd om de lezersgunst: de commerciële bibliotheken. Dit waren bibliotheken verbonden aan boekhandels, of zelfstandige uitleenbibliotheken. Ze waren bij wijze van spreken op elke straathoek te vinden. Romans in het genre van Marlitt en miss Braddon waren er naar hartenlust te krijgen, in vertaling en in de oorspronkelijke taal. Dat laatste is overigens een sprekend bewijs dat niet alleen het laag opgeleide volk verslingerd was aan deze genres. De meeste commerciële bibliotheken hadden van alles in huis: van de populaire triviale romans tot de wereldliteratuur. Het grote verschil met de confessionele bibliotheken lag niet alleen in de collectie, maar ook in het leengeld. Bibliotheken op levensbeschouwelijke basis waren doorgaans gratis of heel goedkoop, maar vaak was er een sterke rem op het aantal te lenen boeken. Voor een commerciële bibliotheek moest je betalen, maar je kon zoveel romans ‘verslinden’ als je wilde. Ideaal voor de echte liefhebber die dolgraag een volgende roman van Marlitt of van Braddon wilde hebben, hij of zij stapte gemakkelijk over de kosten heen.

De commerciële bibliotheken hadden dus gouden tijden voor de boeg toen eind negentiende eeuw de welvaart begon te stijgen en de koopkracht toenam. De mensen die het wat beter kregen schaften niet meer boeken aan, maar gingen vooral vaker naar een leenbibliotheek. Veel confessionele bibliotheken konden de concurrentie niet aan en moesten daarom noodgedwongen hun collectie uitbreiden met ‘verantwoorde’ doktersromans en liefdesverhalen van de opvolgers van Marlitt, anders bleven de lezers helemaal weg.

De smalle bovenlaag van deftige burgers kwam zeker in de betere commerciële bibliotheken, maar had ook eigen uitleenbibliotheken en leesclubs. Deze groep las vooral de werken van de toenmalige nationale en internationale literaire canon. Hun Nederlandse favorieten waren onder anderen Bosboom-Toussaint, Van Lennep en Multatuli, maar ook vrijwel vergeten canonauteurs: Justus van Maurik, mevrouw A.S.C. Wallis, majoor Perelaer, Melati van Java en nog vele anderen. Al deze auteurs bereikten nooit de oplagen van de schrijvers en vooral schrijfsters in het triviale genre. Wat dit betreft is er weinig veranderd. De welgestelde burgers zagen neer op Marlitt, zoals er vandaag de dag ook weinig kasteelromans te vinden zijn bij intellectuelen. Ouida werd zeker gewaardeerd en je hoefde je niet te schamen om betrapt te worden met een roman van Braddon in handen. Net als nu een ‘goede’ detective wél kan, maar een deel uit de bouquetreeks niet. Alhoewel, ook hoger opgeleide vrouwen schijnen daar soms weleens naar te grijpen.

Misschien dat over honderd jaar, als het 275-jarig bestaan van De Gids wordt gevierd, lezers nog eens kijken naar de kassuccessen van nu – uiteraard in de vorm van een zoveelste opvolger van het e-book. Wat zullen toekomstige generaties vinden van auteurs als Kluun, Giphart en Van Royen? En zal hij of zij bij de Harry Potter-boeken (in totaal naar schatting 450 miljoen verkochte exemplaren), De Da Vinci code (80 miljoen exemplaren) en de Millenniumtrilogie van Stieg Larsson (53 miljoen exemplaren) ook denken: hoe kwamen ze er ooit doorheen? Waarschijnlijk wel. Niets is zo vergankelijk als de roem van bestsellers.