Even voordat ik echt begin: ik vind intelligentsia zo’n raar woord. Alsof de spelling ervan is bedacht door een dyslecticus. Ik kan het dan ook alleen maar uitspreken als ik er hoorbare aanhalingstekens omheen plaats, ironischerwijs. ‘Intelligentsia’. Intelligentsia is, zo ontdekte ik na een seconde googlen, een Russisch woord. Het betekent: de verzamelde intellectuelen. ‘Interlectuelen’, moet ik dan altijd even zeggen – dat is een dwangneurose.

Intellectuelen hebben een eigen taal. Dat is nu eenmaal zo. In intellectuele kringen is het normaal om te vragen: ‘Maar is daar onderzoek naar gedaan?’ Deze uitspraak wordt zowel serieus als ironisch gebruikt.

Intellectuelen geloven in de kracht van de wetenschap.

Ik had vroeger een vriendje die om de haverklap zei: ‘Dat is niet bekend.’ Hij bedoelde hiermee: ‘Dat weet ik niet.’

De intelligentsia gebruikt ook graag het woord ‘juist’. Bijvoorbeeld, er valt een soepterrine op de stenen vloer. De intellectueel kijkt hiernaar en zegt ‘juist’. Daarna wordt er een doekje gepakt, zonder dat er ook maar een godverdomme aan te pas is gekomen.

Sommige intellectuele taal grenst aan jargon. Of jargon – meer het op een andere manier gebruiken van een woord dat in de gewone taal ook bestaat. Aanschouw in het volgende gesprekje het gebruik van het werkwoord ‘gaan’:

‘De Lohengrin gaat het komend seizoen.’

‘O ja? Die is laatst toch ook al eens gegaan, ik meen in 2010.’

‘Ja, terwijl er daarvoor juist heel lang geen opera van Wagner was gegaan bij DNO.’ (DNO = De Nederlandse Opera)

‘Gaan’ betekent in deze intellectuele betekenis dus ‘worden uitgevoerd’. Wie op deze manier praat, zorgt voor een fijn warm ‘wij tegen hullie’-gevoel met mede-intellectuelen. Dat is niet aardig, aan de andere kant: ik denk dat alle groepen dat doen. Er zijn mannen die eindeloos en heel ingewikkeld over hun auto kunnen praten, op een verjaardag bijvoorbeeld. De helft van het gezelschap wordt uitgeschakeld vanwege een gebrek aan kennis. Dat kan de mannen niet schelen. Misschien hebben ze het ook niet eens door.

En zo is het met veel intellectuelen ook. Ik kende een taalkundige die haar zinnen meestal begon met ‘Ik als taalkundige…’ Zij voelde niet dat zij een enorme afstand creëerde tot haar medemens.

Omdat ik ooit psychologie studeerde, verkeerde ik een tijdje intensief onder de gamma-intellectuelen. Ik en mijn medestudenten vonden het normaal om het in een gewoon gesprek over ‘n=1’ te hebben. N staat voor het aantal proefpersonen dat in een onderzoek gebruikt is. Maar in een onwetenschappelijk gesprek wordt het als volgt gebruikt: ‘Ik vond dat hele Lowlands dus geen reet aan. Maar goed, n=1.’ Waarmee wordt bedoeld: ik ben ook maar één persoon, dit is geen algemene waarheid.

Dit raakt trouwens aan een regel over de taal van de intelligentsia. Algemeen geldt: hoe hoger opgeleid, hoe vaker uitspraken worden afgezwakt.

‘Niet dat het ertoe doet, maar…’ ‘Ik ben geen expert, maar…’ Dit klinkt bescheiden en zo is het misschien ook bedoeld. Maar wat is de onderliggende gedachte? ‘Ik ben geen expert, maar toch is mijn mening de moeite waard.’ Of: ‘Ik ga ervan uit dat iedereen denkt dat mijn mening de absolute waarheid is – dus laat ik de verwachtingen een kléín beetje proberen af te zwakken.’

‘Het is niet chic om het erover te hebben, maar…’ is er ook zo een. De spreker moet laten weten dat hij weet hoe het hoort, en hij moet zich tegelijkertijd niets aantrekken van hoe het hoort. Ziehier het leven van de Nederlandse intellectueel.

Het is niet chic om het erover te hebben, maar ik word weleens geïnterviewd. En dat ‘weleens’ zeg ik om er nog bescheidener over te doen.

Meer dan eens is mij in een interview gevraagd: ‘Ben je vroeger gepest?’ Blijkbaar ben ik het type dat vroeger best eens gepest zou kunnen zijn. ‘Nee,’ moet ik dan zeggen, en de interviewer is teleurgesteld. Anders waren we verder klaar geweest qua diepgang. Iets met de traan achter de lach, en iets met ‘overleven door humor’. Als troost zeg ik dan meestal dat ik noch pestte, noch gepest werd, maar de dingen meer van buitenaf observeerde. ‘Observator,’ schrijft de interviewer opgelucht op, en daarna kunnen we het hebben over gevoelens van disconnectie.

Waar ik het dan niet over heb is dat ik wel gepest ben. Het was alleen maar één keer. Ik zat op het salon-socialistische zomerkamp De Grote Beer, waar de intellectuelen hun kinderen heen sturen. Het was een broedplaats van de intelligentsia van nu, maar destijds was het absoluut niet bon ton om je intellectueel te gedragen. Het stikte daar van de zeer plat pratende kinderen die gewoon op de Apollolaan bleken te wonen.

De zaak in kwestie was deze. Samen met mijn beste vriendinnetje had ik een verhaal geschreven voor de Grote Beerkrant, die elke avond werd voorgelezen. Ik weet niet meer waar het verhaal over ging. Wel weet ik dat wij geheel onbevangen, gewoon omdat we het normaal vonden, het woord ‘substantie’ hadden gebruikt. Dit vonden onze medekampers duidelijk niet kunnen. Dagenlang werden ik en mijn vriendinnetje aangesproken met ‘substantie’. Een te moeilijk woord, dat je daarom niet diende te gebruiken. Na de zomer startte ik op de middelbare school, en zelfs daar was nog iemand die mij als ‘substantie’ aanduidde. Het hield vanzelf weer op en verder ben ik nooit gepest.

Maar het gaf wel in een notendop aan hoe je je als intellectueel dient te gedragen. Je mag wel moeilijke woorden gebruiken, maar je moet je eigen uitspraken afzwakken. Ik had ‘substantie’ gebruikt zonder te laten weten dat ik zelf ook wel wist dat dit een moeilijk woord was. En dat was fout.

Jaren later, of preciezer: eerder dit jaar, schreef een lid van de Amsterdamse intelligentsia over mij dat ik mij dommer voordoe dan ik ben. Ik zou dit doen opdat de gewone mensen zich met mij kunnen identificeren.

Ik moest daarom lachen, omdat ik niet het idee heb dat ik een masterplan heb ter meerdere identificatie van wie dan ook.

Maar natuurlijk dacht ik ook aan substantie. Ben ik destijds op de vingers getikt door mijn zomerkampgenoten, waardoor ik het nu vermijd om te moeilijke woorden te gebruiken? En breder: zou elke Nederlandse intellectueel zo’n substantie-incident in zijn verleden hebben?