Daar is de eerste. Rode wangen en neus van de kou. Zijn halflange jas hangt af bij zijn rechterschouder. Ze schat hem achter in de veertig, maar om jeugdiger te lijken heeft hij waarschijnlijk zijn haar behandeld met zo’n spoeling, speciaal voor mannen, die grijs haar bruin houdt. Is het Eric? Is het Sjon? Het kan ook de man zijn die met Peet ondertekende, maar op zijn half doorgestreepte adressticker Peter T. had staan, al stelde ze zich door het formaat van zijn handtekening een steviger kerel voor. Adil of Jordi zal het niet zijn, die lijken haar meer getint, maar ze kan zich vergissen. Het maakt niet uit wie hij is, het maakt helemaal niets uit. Hij kijkt naar het huisje, waar ze hem door een spleet in de luxaflex gadeslaat. Hij weet vast wel dat hij te vroeg is, maar raadpleegt zijn horloge en loopt dan langzaam het pad af dat na nog twee tuinen doodloopt op een sloot. Wie weet staat hij door de heg te loeren. Hij doet maar. De heggen in het complex mogen niet hoger zijn dan één meter vijftig en die van de buren, een groenblijvende laurierhaag, is flink de lucht in geschoten sinds hun huisje te koop staat. Er hangen ook struiken over dat gedeelte van het pad en er groeit onkruid langs, maar aangezien de bejaarde eigenaars het onderhoud niet langer aankunnen, zal groep drie, waartoe zij met huisje 317 behoort, het snoeien en opschonen bij de lentewerkbeurt moeten doen.

De tweede is ook te vroeg. Hij is langer, jonger, niet onknap, blond haar dat over zijn oren en zijn kraag valt. Hij haalt zijn smartphone uit de binnenzak van zijn jack, leest, tikt er wat op, stopt hem terug. Daarna steekt hij een sigaret op en gaat dwars op het pad staan. De eerste man komt op hem af, zijn handen in zijn zakken. Ze wisselen een paar woorden, kijken naar haar huisje, de lange man trekt een lachje terwijl de ander de mouw weer van zijn horloge licht. Tegelijkertijd draaien ze zich naar de derde die komt aangewandeld. Een motorrijder, de helm aan zijn hand, stoer dankzij zijn leren pak. Hij zegt iets en de anderen knikken. Het is even over drieën, de mannen mogen binnenkomen, ze hoeven niet aan te kloppen.

Ze gaat in de deuropening staan en wenkt ze.

‘Welkom, heren, jongens. Kom gauw binnen, het is koud.’

De motorrijder gaat voorop, iele benen in laarzen.

‘Zo,’ zegt hij. Om hem heen de lucht van leervet.

‘Angela.’ Ze steekt haar hand uit.

‘Peet.’

Zijn hand voelt droog.

‘Dag Peet.’

‘Daar ben ik dan.’

‘Ja, daar zijn jullie dan. Sjon of Eric?’ vraagt ze de lange blonde.

‘Zeg maar Sjon.’

‘Dan ben jij Eric,’ zegt ze tegen de ander.

Ze geeft ze een hand en liegt weer: ‘Angela.’

Ze heeft getwijfeld over de naam Chantal, maar Angela leek haar passender. Het gaat de mannen niet aan hoe ze werkelijk heet, wie ze is, waar ze woont, wat ze zoal doet.

‘Het huisje is van kennissen van mijn ouders, ze gaan het verkopen,’ liegt ze rustig verder, want ze moet er niet aan denken dat een van de mannen het zich in zijn hoofd haalt nog eens langs te komen. ‘Naast de deur zijn een paar haken waaraan je je jas kan hangen. En anders leg je hem over een stoel. Het is maar een klein huisje, ik geloof dat ze maar tot vierentwintig vierkante meter mogen zijn.’

‘Achtentwintig is het meestal,’ zegt Eric, terwijl hij zijn jas uittrekt. Hij heeft een buikje, draagt een groene trui waar wat lusjes en losse draadjes uit steken, waarschijnlijk door een kat. Het neemt haar, tegen haar zin, voor hem in.

‘Ik verwacht nog twee gasten,’ zegt ze. ‘Daar zullen we dus nog op wachten. Maar als die er om kwart over drie niet zijn, gaat de deur op slot. Ik zet ondertussen thee. Het water is tot half maart afgesloten, daarom heb ik flessen bronwater meegenomen. En thee en suiker, want er is niets in huis. We mogen nog blij zijn dat de butagasflessen niet leeg zijn, anders zou het hier zonder dat kacheltje stervenskoud zijn en zou ik jullie niet eens een kop thee kunnen aanbieden. Koffie kan ook, dat wil zeggen oploskoffie, zeg het maar.’

‘Heb je geen biertje?’ vraagt Sjon. Zo te zien draagt hij een colbert van een duur merk en steken zijn grote voeten in schoenen van Britse makelij.

‘Nee,’ zegt ze met een lichte glimlach, zoals een politicus dat doorgaans doet, hoe ernstig of onaangenaam een onderwerp ook is. ‘Maar als je bij de uitgang van het complex rechtsaf slaat, is er na tweehonderd meter een café, waar je na afloop terecht kan. Mocht je dorst hebben: er is genoeg Spa.’

Ze steekt de middelste pit van het driepitstoestel aan en de zwavelgeur van de lucifer verdringt even de lucht van Peets leren jas.

‘De eigenaars willen niet dat er gerookt wordt, ik zeg het maar vast. Als je naderhand wilt roken, doe je dat buiten.’

Ze voelt de mannen naar haar kijken, naar haar benen, haar achterste. Ze moet het bonken van haar hart negeren, veegt het haar uit haar gezicht, haalt langzaam adem. Als ze dit kan, kan ze alles.

‘Alle drie dus thee?’

‘Voor mij dan maar die oploskoffie met veel suiker,’ zegt Peet.

‘Sjon en Eric, jullie ook suiker?’

‘Eén schepje graag.’ Dat is Sjon met zijn zachte g.

Terwijl ze een rol koekjes op een bord uitschudt ziet ze een donkere man met een grijze muts de tuin in lopen.

‘Daar is de volgende gast.’

Ze laat hem binnen en stelt zich voor.

‘Jeffrey Speelman,’ zegt hij. ‘Adil kon niet. Of hij wou niet, ik denk eerlijk gezegd dat hij niet durfde, weet je, dus ik zeg dan ga ik wel, ik wil weleens weten wat die date inhoudt.’

‘Dat blijft dan een vraag voor hem, maar niet voor jou, Jeffrey.’ Ze hangt zijn jas over de leren jas, zodat de lucht grotendeels wordt gesmoord.

Onwennig zitten ze tegenover elkaar, Sjon en Eric op de bedbank, die ooit in haar vaders studeerkamer stond, Peet in een kuipstoeltje, Jeffrey op een tuinstoel. Ze drinken uit wit-oranje Penguin-mokken. While Rome Burns, Wuthering Heights, The Professor, Great Expectations. Een van de cadeaus die haar vader bij zijn afscheid kreeg. Jeffrey heeft grote handen, de rimpeltjes op zijn vingers lijken met inkt getrokken, de nagels hebben een lila glans. De handen van Eric zijn grof en eeltig. Sjon is de enige die een ring draagt. 
     ‘Jullie kennen elkaar blijkbaar niet. Het had gekund dat jullie een connectie hadden via die rubriek met clubs en andere datingadressen. Tenslotte heb ik jullie op die manier bij elkaar gebracht. Zeg maar niks, ik hoef het niet te weten. Ik mag aannemen dat jullie dat ook uit de advertentie hadden begrepen, dat het eenmalig is en dat we niet persoonlijk worden.’ Ze kijkt naar Jeffrey en vervolgt: ‘Ik wil dus niet weten hoe jullie verder heten, waar jullie wonen of wat jullie voor werk doen. We zijn hier voor één en hetzelfde en daarna zien we elkaar niet meer. Ik ga nu trouwens de deur op slot draaien, want het is kwart over drie geweest. Misschien dat de vijfde het net als Adil laat afweten omdat hij niet durft. Vier echte mannen, een kwartet, wel zo knus.’

‘Ik dacht, straks is het een grap,’ zegt Jeffrey. ‘Kom ik terecht bij een oud wijf.’

‘Valt dat even mee,’ zegt Eric.

‘Zeg eens, hoe oud ben je eigenlijk, Angela?’ vraagt Sjon.

‘We vragen dus ook niet naar elkaars leeftijd.’

‘Sorry. In je advertentie stond “dertiger”, maar daar kan wel een verschil van tien jaar in zitten.’

‘Negen volgens mij,’ zegt Eric.

‘Ik bedoel maar,’ zegt Sjon. ‘Dat is toch geen gekke vraag.’

‘Luister,’ zegt ze. ‘Ik kreeg meer dan zestig brieven en ik heb jullie uitgekozen.’ Dat ze de vijf brieven willekeurig uit de stapel had gevist, gaat ze niet aan.

‘Elk van jullie had er geen bezwaar tegen om samen met maar één vrouw te zijn. Kennelijk hebben jullie er schik in.’

‘Je zegt het zo netjes,’ zegt Jeffrey.

Ze kijkt ze stuk voor stuk aan en denkt aan de winkel waar ze het blaadje voor haar advertentie aantrof. Op het eerste gezicht een speelgoedwinkel, een minipretpark dat haar bij de eerste attributen amuseerde, maar bij een rondgang een inkijkje gaf in een neurotische markt voor verveling en verslaving.

‘Misschien is het niet helemaal wat jullie hadden verwacht, maar dat is ook de bedoeling. Ik heb de regie, ik zeg wat er gebeurt, tenslotte is het mijn idee. Je had het over “netjes”, Jeffrey, en dat is het juiste woord voor onze ontmoeting, die daardoor juist ongewoon zal zijn: we houden het namelijk netjes. Geen verleng- of opzetstukken, boeien of andere speelgoedjes, geen catsuits of kleding met uitsparingen, en geen smerige taal.’

‘Ik weet niet of dat lukt,’ zegt Peet.

‘Dat lukt je, Peet.’

‘Bedoel je dat we bijvoorbeeld niet eens mogen zeggen dat je een lekker wijf met een lekkere dot bent?’ zegt Sjon.

‘Nee.’ Ze zorgt ervoor dat ze blijft glimlachen. ‘Ik wil zelfs helemaal niets horen, niet één woord. Het is niet zo moeilijk, je zegt gewoon niets, geen opmerking, geen vraag, helemaal niets. Als het nodig is geef ik wel een aanwijzing. De vloer is nogal koud, dus jullie moeten zelf weten of jullie schoenen en sokken aanhouden. Wil er nog iemand thee? Koffie? Een koekje? Anders gaan we beginnen.’

Jeffrey pakt een koekje.

‘Ik heb meer met hartigheid,’ zegt Sjon.

‘We kleden ons tegelijk uit. Je legt je kleren gewoon op je eigen stoel. Het zou fijn zijn, Peet, als je je broek een beetje verstopt, want het is weliswaar niet zo erg als bij je jas, maar ik kan niet zo goed tegen die leerlucht. En dan nog iets, jongens: ik wil niet dat jullie aan jezelf zitten en ik wil ook geen gerotzooi met elkaar.’

‘Ik heb het nog nooit met een man en al helemaal nooit met een neger gedaan,’ zegt Peet.

‘Ik ook niet,’ zegt Jeffrey.

Er wordt gelachen.

‘Vanaf nu wordt er dus niets meer gezegd. Als je dat toch doet, stoppen we ermee.’

‘Jee,’ zegt Eric, ‘het lijkt wel zo’n kinderspelletje met geen ja of nee zeggen, anders lig je eruit.’

‘Precies,’ zegt ze en legt een vinger tegen haar lippen.

Ze hoort ritsen opentrekken, de klik van een ceintuur, een van de mannen fluistert iets, er wordt zacht gegrinnikt, een ander kucht, een schoen valt. Ze kleedt zich uit achter de kast met pannen en serviesgoed. Haar laarsjes houdt ze aan, eenvoudige laarsjes waarin ze een paar thermosokken draagt, die niet te zien zijn. Haar hart bonkt zowat haar keel uit, maar ook daar hoeven ze geen weet van te hebben. Ze legt haar kleren in een stapeltje op het keukenblok waar haar mobiele telefoon al ligt en slaat een handdoek om.

‘Kom maar.’

En daar komen ze, schutterig, een op witte sportsokken, een op donkergrijze sokken met een streepje, twee op blote voeten. Ze overhandigt Eric, omdat hij de kleinste van het stel is, een doosje en een tube ‘Safe pleasure’ en zegt: ‘Eerst hiervoor zorgen. En dan is het verder aan jullie wie er begint. Ieder mag tot vijf minuten, ik stel de stopwatch in. Je denkt misschien dat dat weinig tijd is, maar mij lijkt het meer dan genoeg, wat niet betekent dat als er een sneller is de volgende langer mag. De vuilnisbak staat daar in de hoek.’

Ze laat de handdoek naast zich vallen, buigt zich voorover en leunt tussen haar kleren en de gootsteen. Vanhier kijkt ze op de kleine moestuin onder het raam. De kolen zijn over hun groei heen, de prei en de uien doen het goed. Ze is benieuwd of er nog Dorés aan de voorste aardappelplanten zitten en of de radijs, die ze onder glas heeft gezet, is opgeschoten.

‘Ik wacht.’

Zodra ze de warmte van de eerste tegen zich aan voelt, tikt ze op de stopwatch en schuift ze al hun bleke, roze, bruine, mollige, slappe, magere, kale, harige, harde vlees ineen tot één ademend, hijgend, snuivend, kreunend lijf met ruwe, kleine, klamme, weke, krachtige handen.

Ze zegt niet meer dan kalm aan, niet zo duwen, je hebt nog een minuut, jij bent vlug, denk om je tijd, haal je hand daar weg. Ondertussen houdt ze de stopwatch in de gaten en denkt aan een cliënt, warrig, op het ziekelijke af, voor wie ze morgen een pleidooi moet schrijven. En ze denkt voor de zoveelste keer aan de Russin die haar vader heeft gestrikt. Ze moet hem waarschuwen. Hij heeft haar met zoveel raad en waarschuwingen het leven door geloodst, nu is het haar beurt. Ze moet hem harder waarschuwen, voor hij aan zijn eigen zolderbalk hangt of gewurgd eindigt in een sloot. En anders maakt ze zelf wel dat het kreng haar koffers pakt. Nu ze dit kan, kan ze alles.

‘Bedankt, Angela.’

Dat is Sjon voor hij naar buiten gaat. Jeffrey volgt hem, in de tuin draait hij zich om en zwaait naar het raam waar ze achter gebukt staat. Ze steekt haar vingers door de luxaflex en zwaait terug. Peet is zich aan het aankleden, ziet ze over haar schouder. De lucht van zijn jas is terug.

Als ze een handdoek om zich heen slaat, zijn er iets meer dan zeventien minuten verstreken.

‘Kunnen we toch niet nog een keertje daten?’ zegt Peet gapend. ‘Ergens anders, gewoon, een hotel?’

‘Nee,’ zegt ze, ‘afspraak is afspraak.’

Terwijl Eric zijn trui aantrekt, vraagt ze of hij een kat heeft.

‘Een kat?’ zegt hij. ‘Nee, ik heb een hond en twee fretten.’

‘Nou, dag dan,’ zegt Peet en met hem verdwijnt de weeë lucht.

‘Wacht, ik loop met je mee,’ roept Eric. ‘Ik wil je motor weleens zien.’

Ze heeft niet gevraagd of ze nog iets willen drinken. Zo dadelijk warmt ze een fles bronwater voor een kleine wasbeurt. Ze moet niet vergeten een paar stokken prei in haar tas te doen voor ze naar huis snelt om een langer, naar eucalyptus geurend bad te nemen. Genoeg om over na te denken. Over twee maanden zijn de verkiezingen. Ze staat op een verkiesbare plaats en ze zal zich ervoor inzetten, ja, daar gaat ze alles, maar dan ook werkelijk alles voor doen.

Mensje van Keulen (1946) debuteerde in 1972 met Bleekers zomer. Ze schrijft romans, verhalen en kinderboeken. Haar meest recente titels zijn: Schoppenvrouw (roman) en Neerslag van een huwelijk (dagboek). Haar werk werd bekroond met de Annie Romeinprijs, de Charlotte Köhlerprijs en de Constantijn Huygensprijs.

Meer van deze auteur