foto: Paolo Pellegrin

I. Richting de grens 

‘Waarom ben je naar de Verenigde Staten gekomen?’ Dat is de eerste vraag op het intakeformulier voor alleenstaande minderjarige immigranten. Ongeveer een jaar geleden ben ik gaan werken als vertaler bij de rechtbank voor immigratiezaken in New York. Mijn taak daar is eenvoudig: ik vertaal de verhalen van de kinderen van het Spaans naar het Engels. Ik stel de vragen op het intakeformulier en het kind beantwoordt ze. Vervolgens beslist een advocaat of het kind enige kans maakt op een verblijfsvergunning en, uiteindelijk, om de zaak van het betreffende kind wel of niet aan te nemen.

Maar de dingen zijn nooit zo simpel. Ik hoor woorden, uit de monden van kinderen, die onderdeel zijn van een complex weefsel van verhaallijnen. Ze worden uitgesproken met aarzeling, soms met wantrouwen, altijd met angst. Ik transformeer ze tot geschreven woorden, beknopte zinnen en kale termen. De kinderverhalen zijn altijd te veel verhaspeld, gestameld en versplinterd om er nog een lopend verhaal van te maken. Het probleem met hun verhalen is dat ze geen begin, geen midden en geen einde hebben.

‘Waarom ben je naar de Verenigde Staten gekomen?’ De antwoorden van de kinderen verschillen, maar hebben meestal iets te maken met de hereniging met ouders of familieleden die jaren geleden naar de VS zijn geëmigreerd. Of met de omstandigheden die ze proberen te ontvluchten: extreem geweld, vervolging en dwang door bendes, mentale en fysieke mishandeling, dwangarbeid, verwaarlozing. Het is wellicht niet de Amerikaanse droom die ze najagen, maar het meer bescheiden verlangen te ontwaken uit de nachtmerrie waarin ze geboren zijn.

Ik kijk hoe onze eigen kinderen behaaglijk slapen op de achterbank van de auto terwijl we de George Washingtonbrug naar New Jersey overgaan. Hun monden staan wijd open. Jongen en meisje, zweet parelt op voorhoofden, wangen zijn rood en met strepen van opgedroogd kwijl. Ze nemen de volledige ruimte in, uitgerekt en zwaar, zo rustig ademend. Vanaf de bijrijdersstoel werp ik af en toe een blik achterom, en draai me dan weer terug om de wegenkaart te bestuderen – een kaart die te groot is om helemaal uit te vouwen. Ik bestudeer de kaart van bijna astronomische afstand: alle steden zijn vage vlekken, gescheiden van en verbonden met elkaar door de vermoedelijke lijn van de snelweg. Aan het stuur verschuift mijn man zijn bril en droogt het voorhoofd met de rug van zijn hand.

Het is juli 2014. We rijden van Manhattan naar Cochise, Arizona, in de buurt van de Amerikaans-Mexicaanse grens, om daar de rest van de zomer door te brengen. We wachten op onze greencards, tot ze toegekend of geweigerd worden, ondertussen zullen we onze status verliezen als we het land verlaten. We maken grapjes, enigszins frivool, over de mogelijke definities van onze nieuwe migratiestatus: ‘pending aliens’, ‘aliens seeking status’, ‘alien writers’, ‘pending Mexicans’. Maar we wisten wat een aanvraag voor greencards betekent. En toen we onze aanvraag indienden, besloten we dat als we als vaste inwoners in dit land gingen blijven, we ten minste moesten weten waar we gingen wonen. Dus toen het zomer werd kochten we kaarten, regelden rijbewijzen, huurden een auto, pakten wat benodigdheden, maakten playlists, deden inkopen in de supermarkt en verlieten New York.

De vragenlijst voor een greencard lijkt in niets op het intakeformulier voor ongedocumenteerde minderjarigen. Wanneer je je aanmeldt voor een greencard moet je vragen beantwoorden zoals: ‘Bent u van plan polygamie te plegen?’ of ‘Bent u lid van de communistische partij?’ of ‘Heeft u ooit met opzet een moreel verwerpelijk misdrijf begaan?’ En hoewel niets luchthartig opgevat kan of mag worden terwijl je je in de delicate toestand bevindt dat je toestemming vraagt om in een land te wonen dat niet het jouwe is, schuilt er bijna iets onschuldigs en aandoenlijks in de obsessies in het vragenformulier voor de greencard en het beeld daarin van de toekomst en zijn mogelijke gevaren – zoals de herinnering aan een scifi-film die je lang geleden zag op een videotape in VHS of Betamax. Het huidige vragenformulier voor ongedocumenteerde kinderen, daarentegen, is koeler, cynischer, en achterdochtig. Het is onmogelijk om het niet te lezen met het gevoel dat de wereld inderdaad een meer fucked-up plek is geworden dan we ons ooit hadden kunnen voorstellen.

Voordat de ongedocumenteerde kinderen wordt gevraagd waarom ze naar de Verenigde Staten zijn gekomen, moet de persoon die het intake-interview afneemt eenvoudige biografische gegevens invullen zoals de naam van het kind, geboorteland, naam van de sponsor in de VS en de mensen bij wie hij of zij nu woont.
Een paar regels daaronder zweven twee andere vragen als een oncomfortabele stilte over de pagina, gescheiden door een lege ruimte:

Waar is de moeder van het kind?   __

vader?  _ ____

Terwijl we de weg naar beneden volgen over de wegenkaart, wordt de zomerhitte droger, het licht dunner en witter, de wegen verlatener. Gedurende de dagen dat we westwaarts rijden, volgen we een specifiek nieuwsbericht op de radio. Het is een droevig verhaal dat ons in het hart raakt, maar toch onvoorstelbaar lijkt, onecht bijna: tienduizenden kindmigranten uit Mexico en Centraal-Amerika worden aan de grens vastgehouden in afwachting van deportatie of politiek asiel. Ze zijn op reis gegaan zonder hun vaders, zonder hun moeders, zonder koffers, zonder paspoorten. Waarom zijn ze naar de Verenigde Staten gekomen? Waarom zijn wij gekomen? Ik weet niet of iemand de redenen kent. Misschien zullen we het allemaal begrijpen wanneer het verhaal afgelopen is. Maar voordat er ook maar iets begrepen kan worden, moet het verteld worden, vele keren, verteld in vele verschillende woorden en vanuit vele invalshoeken, door vele verschillende geesten. 

Dan komt vraag nummer twee op het intakeformulier: ‘Wanneer heb je de VS betreden?’ De meeste kinderen weten de exacte datum niet. Ze glimlachen en zeggen ‘vorig jaar’ of ‘een paar maanden geleden’ of simpelweg ‘ik weet het niet’. Ze zijn hun dorpen en steden ontvlucht, ze hebben gelopen en gezwommen en zich verstopt en gerend en zijn als verstekeling met goederentreinen en vrachtwagens meegereden. Ze hebben zichzelf aangegeven bij de grenswachters. Ze hebben die hele afstand afgelegd op zoek naar – naar wat, naar wie?

Wanneer we het zuidwesten naderen, beginnen we regionale kranten te verzamelen. Ze vormen een stapel op de vloer van onze auto, voor mijn bijrijdersstoel. We doen voortdurend snelle online zoekopdrachten en zetten de radio aan zodra we een signaal kunnen opvangen. Vragen, speculaties en opinies overspoelen het nieuws van de daaropvolgende dagen. Wat gaat er met deze kinderen gebeuren? Waar zijn de ouders? Waar kunnen ze nog heen? Niets is duidelijk in de eerste berichtgeving over de situatie – die snel algemene bekendheid zal krijgen als de Amerikaanse immigratiecrisis van 2014, hoewel anderen zullen pleiten voor de accuratere term ‘vluchtelingencrisis’.

Natuurlijk reageren kranten en andere media verschillend: sommige hekelen de slechte behandeling van migrantenkinderen aan de grens, andere bieden scherpzinnige en complexe analyses over de oorzaken van de plotselinge stijging in de toestroom, weer andere steunen het protest tegen hun komst. Het onderschrift op een nieuwssite bij een onrustbarende foto van een man en vrouw die met vlaggen zwaaien, banieren en geweren in de lucht, luidt: ‘Demonstranten, van wie sommigen het recht openlijk wapens te dragen uitoefenen, verzamelen zich buiten het Wolverine Center in Vassar, dat onderdak zou bieden aan illegale jongeren, om hun afkeer van de situatie te tonen’. Een onderschrift bij een afbeelding van persagentschap Reuters verklaart een verontrustende foto, waarop een bejaarde man en vrouw in strandstoelen zitten terwijl ze borden omhooghouden met de tekst ‘Illegaliteit is een misdaad’: ‘Thelma en Don Christie uit Tucson demonstreren tegen de komst van ongedocumenteerde immigranten in Oracle, Arizona’. Wat ging er door het hoofd van Don Christie en Thelma terwijl ze strandstoelen in de achterbak laadden, waar hadden ze het over terwijl ze de vijfenzestig kilometer noordelijk naar Oracle reden, en kozen ze een beschaduwd plekje om hun strandstoelen neer te zetten en hun borden omhoog te houden? Noteerden ze de demonstratie met potlood in hun agenda, net voor ‘kerk’ en meteen na ‘bingo’? Of waren ze daar toevallig – reden ze net langs? 

In verschillende gradaties van ernst beschrijven enkele kranten en webpagina’s de aankomst van de ongedocumenteerde kinderen als een Bijbelse plaag. Hoed u: sprinkhanen! Ze zullen het oppervlak van de aarde zo dicht bedekken dat er geen land meer te zien is – deze dreigende koffiekleurige jongens en meisjes, met hun spleetogen en haar van obsidiaan. Ze zullen uit de hemelen neervallen, op onze auto’s, op onze groene gazons, op onze hoofden, op onze scholen, op onze zondagen. Ze zullen ophef veroorzaken, ze zullen hun chaos meebrengen, hun ziektes, hun vuil, hun bruinheid. Ze zullen de mooie uitzichten verduisteren, ze zullen de toekomst met slechte voortekenen besmetten, ze zullen onze tong met barbarismen vervuilen. En als hun wordt toegestaan hier te blijven zullen ze − uiteindelijk – zich voortplanten!

We lezen de kranten en luisteren naar de radio en we vragen ons van alles af. We vragen ons af of de reacties anders waren geweest als al deze kinderen lichter van kleur waren geweest, van betere, zuiverder rassen en nationaliteiten. Zouden ze dan meer als mensen behandeld worden, meer als kinderen?

In een cafetaria in Roswell, New Mexico, horen we dat honderden kinderen, sommige reizend met hun moeders, andere alleen, in vliegtuigen worden geladen om dezelfde dag nog gedeporteerd te worden naar Honduras. Deze vliegtuigen vol ‘alien’ kinderen zullen vertrekken vanaf het vliegveld niet ver van het beroemde UFO-museum. De term ‘alien’, die ons nog maar een paar weken geleden aan het lachen en speculeren maakte, een woord dat nog steeds in de auto rondging als familiegrapje toen we besloten de vermeende UFO-landingsplaatsen in New Mexico te bezoeken, wordt ons plotseling in onbarmhartig licht getoond. Het is vreemd hoe makkelijk concepten kunnen eroderen tot stof, hoe de woorden die we eens lichtvaardig gebruikten abrupt kunnen transformeren tot iets giftigs: alien kinderen.

De volgende dag, terwijl we Roswell uit rijden, zoeken we naar nieuws over wat er gebeurd is met de eerste gedeporteerden van die zomer, die werden teruggestuurd naar San Pedro Sula, Honduras. We stuiten op deze twee regels in een bericht van Reuters dat leest als een van die wrede, absurdistische verhalen van Michail Boelgakov of Daniil Charms: ‘Met een gelukkige blik verlieten de gedeporteerde kinderen op een bewolkte en broeierige namiddag het vliegveld. Een voor een stapten ze in de bus, spelend met de ballonnen die ze hadden gekregen.’ Wat zich echt niet laat wegdrukken, ergens achter in het duister van onze gedachten, is het beeld van de kinderen terwijl ze die sinistere ballonnen vasthouden. 

Rijdend van het zuidwesten van New Mexico richting het zuidoosten van Arizona, begint het moeilijk te worden de oncomfortabele ironie te negeren: we reizen precies tegen de richting van de kinderen wier verhaal we nu zo aandachtig volgen in. Wanneer we dichter bij de grens komen en achterafweggetjes beginnen te volgen, zien we geen enkele migrant – kind of volwassene. We zien echter wel andere dingen die wijzen op hun spookachtige aanwezigheid in het verleden of de toekomst.

Langs de smalle onverharde weg die loopt van een spookstadje genaamd Shakespeare, New Mexico, naar een ander stadje genaamd Animas, en vanaf daar naar Apache, Arizona, zien we een discreet spoor van vlaggen die vrijwilligersgroepen vastbinden aan bomen en afrasteringen om aan te geven dat daar tanks met drinkwater zijn voor mensen die de woestijn doorkruisen. Bij het naderen van Animas zien we voorbijsuizende kuddes auto’s van de grenswacht als onheilspellende witte hengsten die naar de zuidelijke horizon racen. Af en toe worden we ingehaald door grote pick-ups met grote mannen en stellen ons dan voor dat ze grote machinegeweren dragen. In de danteske stad Douglass, precies op de grens van Arizona en Sonora, raken we verdwaald in concentrisch aangelegde straten met onheilspellend oudtestamentische namen als ‘Voorgeborchte van de Patriarchen’ en ‘Voorgeborchte van de Vaderen’. We besluiten niemand in cafetaria’s en tankstations te vertellen dat we Mexicanen zijn, voor het geval dat. Maar we worden een paar keer aangehouden door migratiebeambten en moeten onze paspoorten tonen, we glimlachen breed wanneer we uitleggen dat we gewoon schrijvers zijn en gewoon op vakantie. Waarom we daar zijn en wat we schrijven – willen ze altijd weten. We schrijven een western, zeggen we. We schrijven een western, en we zijn daar voor de uitgestrekte luchten en de stilte en de leegtes – dit tweede deel is dichter bij de waarheid dan dat over het schrijven van een western, wat grotendeels onwaar is. Terwijl hij onze paspoorten weer overhandigt, zegt een van de beambten sardonisch: Dus je kwam helemaal hierheen voor de inspiratie.

Wij gaan niemand tegenspreken die in het bezit is van een penning, een pistool en een repertoire aan sarcastische schimpscheuten, dus we zeggen simpelweg: Ja, meneer.
Hoe leg je uit dat het nooit inspiratie is die je aanspoort een verhaal te vertellen, maar eerder een combinatie van woede en helderheid? Hoe zeg je: Nee, we vinden hier geen inspiratie, maar we vinden een land dat even mooi is als beschadigd, en we zijn daar op de een of andere manier onderdeel van, dus zijn wij ook beschadigd en denken we daar iets aan te moeten doen.

Gedurende onze lange dagelijkse ritten vragen de kinderen, als ze wakker zijn, op de achterbank van de auto om aandacht, ze vragen om plaspauzes, ze vragen om iets te eten. 

Wanneer zijn we er?

Hoe lang nog?

Om ze zoet te houden, om de lege uren te vullen, vertellen we ze soms verhalen over het oude Amerikaanse Zuidwesten, toen het nog deel was van Mexico. We vertellen ze verhalen over de Apaches en de Bluecoats, en over Pancho Villa. Andere keren vallen we stil en luisteren naar onze kinderen, naar hun luidruchtige achterbankspelletjes. En wanneer we door stadjes rijden, zetten we de radio aan en luisteren naar wat zich afspeelt net buiten de kleine, beschutte ruimte van onze huurauto. We vangen flarden op over de crisis, we praten erover en beschouwen de vele aspecten ervan. We beantwoorden de vragen van onze kinderen en bespreken hun ideeën – maar het grotere beeld blijft onscherp. Alles eraan verzet zich tegen rationele verklaringen.

De derde en vierde vraag op het intakeformulier zijn vragen die onze kinderen ook dikwijls stellen, maar dan in hun eigen woorden: ‘Met wie ben je naar dit land gereisd? Ben je gereisd met iemand die je kende?’ Soms, wanneer onze kinderen weer in slaap vallen, kijk ik achterom, of hoor ik ze ademen, en vraag ik me af of ze zouden overleven in de handen van coyotes en wat er van ze terecht zou komen als ze zouden worden achtergelaten aan de Amerikaanse grens, alleen of in hechtenis bij beambten. Mochten mijn kinderen op zichzelf teruggeworpen worden, landen doorkruisend en grenzen overstekend, zouden mijn eigen kinderen dan overleven?

Terwijl we half augustus terugrijden naar New York, vertelt mijn man de kinderen over het leven van Geronimo, de Chiricahua Apache. Zijn woorden brengen de tijd misschien dichter naar ons toe, sluiten hem op in de auto in plaats van hem zich te laten uitstrekken buiten ons als een onbereikbare bestemming. Ik luister naar delen van het verhaal: Geronimo was de laatste man in de Amerika’s die zich overgaf aan de Europeanen. Hij werd medicijnman. Mexicaanse soldaten hadden zijn drie kinderen, zijn moeder en zijn vrouw vermoord. Hij leerde nooit Engels. Hij trad voor chief Cochise op als vertaler tussen het Apache en Spaans. Wanneer mijn man weer stilvalt, afgeleid door een plotselinge splitsing in de weg, zoek ik naar een playlist met muziek en druk op shuffle. Een nummer dat vaak terugkeert is ‘Straight to Hell’, van The Clash. Op een bepaalde manier is dat het leitmotiv van onze reis geworden. Er is één regel die zich in mijn hersenen grift: ‘There ain’t no asylum here. King Solomon never lived “round here”.’

Vraag zeven en acht op het intakeformulier voor kinderen zijn: ‘Is je op je reis naar de VS iets overkomen wat je bang maakte of pijn heeft gedaan?’ en ‘Heeft iemand je pijn gedaan, bedreigd of bang gemaakt sinds je in de VS bent?’ De kinderen geven zelden details over zulke ervaringen tijdens een eerste ondervraging. Maar de cijfers vertellen horrorverhalen: tachtig procent van de vrouwen en meisjes die Mexico doorkruisen om bij de Amerikaanse grens te komen, is onderweg verkracht. Dat is zo gebruikelijk dat de meesten van hen bij het begin van hun reis naar het noorden uit voorzorg anticonceptie nemen. Maar verkrachting is een relatief kleine verschrikking in vergelijking met andere verschrikkingen. In 2010 werden de lichamen van tweeënzeventig Centraal-Amerikaanse immigranten gevonden, opgestapeld in een ranch in Tamaulipas. Sommigen waren gemarteld en allemaal waren ze door het hoofd geschoten. Wat dacht nummer tweeënzeventig toen het eenenzeventigste schot klonk? Drie mensen deden alsof ze dood waren en hadden het, hoewel gewond, overleefd. Later vertelden ze dat leden van het drugskartel Los Zetas de massamoord hadden gepleegd, toen de migranten weigerden voor hen te werken en geen geld hadden om zich vrij te kopen. Hetzelfde jaar werd een zestienjarige jongen aan de Mexicaanse kant van de grens vanaf de Amerikaanse kant doodgeschoten door een grensbewaker die beweerde dat de jongen met anderen stenen naar hem had gegooid. Kogels voor stenen. In 2013 vond de Amerikaanse grenswacht de overblijfselen van 463 migranten – van wie een groot deel nog niet als dood of vermist was opgegeven, en van wie de meesten werden gevonden in de buurt van Tucson, aan Amerikaanse kant. Mexicaanse kranten wezen beschuldigend naar burgerwachten en rancheigenaren.

De getallen vertellen horrorverhalen, maar misschien zijn de verschrikkelijkste verhalen die waarvoor geen getallen zijn, geen verantwoording, waar geen woorden over geschreven of gesproken worden, door wie dan ook. En misschien is de enige manier om er recht aan te doen, voor zover dat ooit mogelijk zou zijn, te beginnen de bovenkant van de korst eraf te krabben. Te beginnen deze verhalen te willen horen en vastleggen, keer op keer – opdat ze niet vergeten worden, opdat ze aanwezig blijven in de annalen van onze kleine geschiedenissen en dan terugkeren, steeds weer, om ons te kwellen en te beschamen. Want we kunnen allemaal verantwoordelijk worden gehouden wanneer er iets onder onze neus gebeurt en we niet eens durven te kijken.

II. In de rechtbank 

We keerden tegen het einde van de zomer van 2014 in Manhattan terug. De greencards van de familie lagen klaar op een hoog opgetaste stapel post bij de deur – allemaal behalve de mijne. De kinderen gingen weer naar school, wij gingen weer aan het werk en het leven was bijna weer normaal. Ik moest nog steeds uitzoeken wat te doen aan mijn zoekgeraakte greencard – en belde zodoende regelmatig met mijn advocaat. We moesten een plan B en C verzinnen. We deden een aanvraag voor een tijdelijk werkvisum, en dat arriveerde een paar maanden later met de post. Maar er was nog steeds geen spoor van mijn greencard. We bleven zoeken naar mogelijke oplossingen, totdat mijn advocaat me op een dag vertelde dat ze mijn zaak moest overdragen aan een ander. Ze had onlangs een baan aangeboden gekregen bij een non-profitorganisatie om kindermigranten in rechtszaken te vertegenwoordigen en moest haar privépraktijk opgeven.
Sinds ik enigszins alleen ben achtergebleven, zonder goden, ben ik diep overtuigd geraakt van de macht van kleine toevalligheden. Dat is hoe toeval werkt, in ieder geval voor degenen onder ons die niet de zekerheid hebben van een groots vooropgezet plan. Het was dankzij mijn verloren greencard en mijn advocaat die mijn zaak voor de greencard liet varen, dat ik betrokken raakte bij een veel groter probleem. Mijn nogal triviale bezigheden als ‘alien writer’ of ‘pending Mexican’ brachten me plotseling bij de kern van iets groters en belangrijkers. Terwijl ik op een dag Broadway afliep, luisterend naar mijn advocaat aan de telefoon, besloot ik door te vragen naar wat ze me nu eigenlijk echt vertelde. Ze legde me uit dat de regering-Obama had besloten dat jeugdzaken prioriteit kregen op de zittingsrol van de immigratierechtbank om de deportatieprocedures van duizenden ongedocumenteerde kinderen te versnellen. Daarom had ze die nieuwe baan aangenomen. Ik vroeg of ik ergens mee kon helpen bij de rechtbank. Ze zei ja en maakte een afspraak voor me met een advocaat van de AILA (American Immigration Lawyers Association). Ik had nog meer vragen, maar niet de juiste woorden om ze op dat moment te formuleren: Wat was de ‘zittingsrol’? Welke rechtbank? Wie verdedigde deze kinderen? Wie beschuldigde hen? Van welke misdaad precies?

De volgende vragen op het intakeformulier – negen, tien en elf – zijn: ‘Hoe vind je het om te wonen waar je nu bent? Ben je daar gelukkig? Voel je je veilig?’ Ik denk vaak aan deze vragen en vraag me af wat voor beelden er door het hoofd van een kind schieten voordat hij of zij mij antwoord geeft.

Tegen januari 2015 werd het beeld iets duidelijker voor iedereen die het nieuws omtrent de immigratiecrisis had gevolgd. Of, niet zozeer helderder wat betreft de diepere oorzaken en consequenties, maar er bestond nu in ieder geval een beter idee van de omvang. Hoewel de stroom van jeugdmigratie vanuit Mexico en Centraal-Amerika naar de VS al jaren in de gaten gehouden werd, was er een aanzienlijke en plotselinge toename in de aantallen: van oktober 2013 tot het moment dat de crisis werd afgekondigd, in juni 2014, was het totaal aantal kinderen dat aan de grens was gedetineerd bijna 80.000. Later, in de zomer van 2015, werd bekend dat tussen april 2014 en augustus 2015 meer dan 102.000 alleenstaande minderjarigen waren vastgehouden aan de grens.
De meerderheid van de kinderen komt uit Guatemala, El Salvador en Honduras – de zogenoemde Northern Triangle.

Bijna alle kinderen zijn op de vlucht voor geweld en dwang van de gangas, oftewel criminele groepen die betrokken zijn bij drugssmokkel, zoals de Mara Salvatrucha 13 (MS 13) en Barrio 18 in Honduras en El Salvador. Sommige kinderen vluchten voor huiselijk geweld, dwangarbeid of zijn verlaten. Vele arriveren op zoek naar hun ouders, die jaren vóór hen naar de Verenigde Staten zijn geëmigreerd. Andere gaan op zoek naar familieleden die jaren geld hebben gestuurd, of met wie nog enig contact is onderhouden.

Vraag nummer twaalf en dertien van het intakeformulier zijn voor kinderen van wie de ouders of broertjes en zusjes al in het land zijn: ‘Zijn je ouders of broers of zussen sinds hun aankomst in de VS slachtoffer geweest van een misdrijf?’ en ‘Is daar aangifte van gedaan bij de politie?’ De reden voor deze twee vragen is dat slachtoffers van misdrijven in de VS in aanmerking kunnen komen voor een speciaal type verblijfsstatus, dat wanneer het wordt toegekend voor het slachtoffer en zijn familie tot een permanente verblijfsvergunning kan leiden. Vraag veertien, vijftien en zestien bieden inzicht in hoe, onder andere, door deze massa-immigratie van kinderen de basisstructuur van de familie-eenheid verschuift: ‘Heb je nog familieleden in je thuisland? Heb je contact met iemand in je thuisland? Wie/hoe vaak?’ De meeste kinderen hebben zowel iemand in het thuisland als in de VS. De familieboom van migrantenfamilies is altijd in twee stammen gesplitst: zij die vertrekken en zij die achterblijven.

Degenen die achterblijven zijn doorgaans de jongste en de oudste. Degenen die afreizen zijn meestal de tieners. Maar tijdens deze recente golf hebben zelfs kinderen van nog maar drie de reis naar het noorden zonder ouder gemaakt. De kinderen verlaten hun thuisland gewoonlijk onder de hoede van coyotes, die iets tussen de 3000 en 7000 dollar vragen om een kind af te leveren aan de Amerikaans-Mexicaanse grens. De coyotes gaan zelden over de scheidslijn tussen de twee landen heen en ze kunnen niet verantwoordelijk worden gehouden wanneer er iets misgaat tijdens de reis.

Eenmaal de grens over, weten de kinderen dat ze de meeste kansen hebben als ze gevangen worden door de grenswachten. De woestijn voorbij de grens alleen doorkruisen is te gevaarlijk. Ze weten ook dat als ze niet opgepakt worden of zich overgeven aan de gezagsdragers, het hun lot zal zijn om ongedocumenteerd te blijven, zoals de meesten van hun ouders of familieleden die al in de VS zijn. Ongedocumenteerd blijven is misschien niet erger dan waar ze voor vluchten, maar het is zeker niet het soort leven dat wie dan ook zou wensen.

Als de kinderen Mexicaans zijn en de grenswachter heeft vastgesteld dat ze geen slachtoffer zijn van mensenhandel en ze zonder angst kunnen terugkeren naar Mexico, worden ze direct gedeporteerd volgens een procedure die ‘vrijwillige terugkeer’ wordt genoemd. Dit kan sinds een amendement uit 2008 op de ‘Trafficking Victims Protection Reauthorization Act’, ondertekend door president G.W. Bush, dat stelt dat de VS kinderen naar de aangrenzende landen Mexico en Canada mag terugsturen onder een specifieke repatriatieovereenkomst en zonder formele immigratieprocedures voor een rechter. Maar als de kinderen uit Centraal-Amerika komen, worden ze beschermd door de Amerikaanse wetgeving en hebben ze recht op een formele hoorzitting van een federale rechtbank. Daar hebben ze het recht een eigen advocaat in te huren, zonder kosten voor de Amerikaanse overheid, kunnen ze hun deportatie aanvechten en een beroep doen op elke mogelijke verblijfsgrond die hun zou toestaan legaal in de VS te blijven.

Nadat ze zijn opgepakt door de grenswacht worden ze vastgezet in een detentiecentrum dat bekendstaat als de hielera of ‘icebox’. De ‘icebox’ heeft zijn naam te danken aan de ijzige tempraturen, maar heet ook zo omdat de kinderen onder ICE-bewaking (Immigration and Customs Enforcement) staan. Ze mogen daar maximaal tweeënzeventig uur blijven, hoewel er veel klachten zijn ingediend dat de kinderen langer worden vastgehouden, niet alleen onderworpen aan de onmenselijke temperaturen, maar ook aan verbale en fysieke mishandeling. Ze krijgen te weinig eten, kunnen nergens op liggen om te rusten en het is ze niet toegestaan om de wc zo vaak als nodig te gebruiken. In juli 2015 diende de AILA bijvoorbeeld een klacht in nadat was ontdekt dat in een detentiecentrum in Dilley, Texas, 250 kinderen bij vergissing een hepatitis-A-vaccinatie hadden gekregen in een dosis voor volwassenen en ernstig ziek waren geworden.

Als de kinderen eindelijk uit de icebox mogen, worden ze onder toezicht van het Office of Refugee Settlement geplaatst en naar opvanghuizen in de grenssteden gestuurd. Daar krijgen ze kort de tijd om familieleden of kennissen te contacteren die officiële sponsor willen zijn. Als het ze lukt dat contact te leggen, worden ze op het vliegtuig gezet, doorgaans betaald door hun sponsor, en naar de stad gestuurd waar hun sponsor woont.

Na een paar maanden in hun nieuwe thuis, krijgen ze een oproep om zich te melden bij de rechtbank, waar hun wordt verteld dat het hun eigen verantwoordelijkheid is om een advocaat te vinden ter verdediging. Vraag zeventien en achttien hebben betrekking op de sponsor: ‘Heb je andere naaste familie in de VS wonen? Immigratiestatus?’ De immigratiestatus van de familieleden is bijna altijd ‘ongedocumenteerd’. Dit betekent natuurlijk dat als de kinderen zich melden bij de rechtbank in het gezelschap van een sponsor, de familieleden automatisch worden blootgesteld aan een systeem dat ze soms al decennia proberen te omzeilen en waarvoor ze zich proberen te verbergen, aangezien ze natuurlijk deportatie vrezen. Deze nieuwe situatie veroorzaakt spanningen en problemen binnen families. Sponsors moeten al hun gegevens verstrekken wanneer de kinderen worden doorgelicht, van hun naam tot hun exacte adres. Velen hebben het gevoel dat ze zichzelf in een positie van totale kwetsbaarheid brengen. En toch, duizenden kinderen en hun sponsors zijn sinds de vloedgolf begon en de crisis afgekondigd werd voor de rechtbank verschenen. De staten met het hoogste aantal kinderen dat sinds de crisis is overgedragen aan sponsors, zijn Texas (meer dan 10.000 kinderen), Californië (bijna 9000 kinderen) en New York (meer dan 8000 kinderen).

In maart 2015 zijn mijn negentienjarige nicht en ik gaan werken als vertaler in de rechtbank voor immigratiezaken in New York City. Tijdens ons eerste bezoek aan de rechtbank kregen we een basistraining van leden van ‘The Door’ – een non-profitorganisatie in Manhattan die uitgebreide jeugdzorg biedt, van rechtsbijstand, Engelse les en advies tot creatieve bezigheden. We kregen de intakeformulieren overhandigd om diezelfde dag nog te kunnen beginnen met werken – het was een drukke dag en ze hadden alle hulp nodig die ze konden krijgen, zelfs als de vrijwilligers nieuwkomers waren.

De procedure waarin een kind tijdens de eerste oproep bij de rechtbank vragen worden gesteld, heet ‘screening’, een woord dat even cynisch als toepasselijk is; het kind als een stuk film, het juridische systeem als een scherm, dat te versleten, te vies en gescheurd is om enige helderheid of aandacht voor detail mogelijk te maken. Alle verhalen worden gegeneraliseerd, vervormd en getoond zonder focus.

In de rechtbank stellen de ondervragers vragen, de een na de ander. Eerst een, twee, dan drie, en dan, uiteindelijk, vraag negentien en twintig.

Bij wie woonde je in je thuisland?

Kon je opschieten met de mensen bij wie je woonde?

‘De mensen bij wie je woonde’ is een elastische categorie. Het verwijst naar directe familie. Maar het kan ook verwijzen naar buren, klasgenoten, en iedereen binnen de radius van iemands dagelijks leven. En wat gebeurt er wanneer een hele gemeenschap uit elkaar is gevallen door geweld? De antwoorden van de kinderen op deze vraag zijn verschillend, maar de tableaus die ze schetsen kunnen worden samengevat in het beeld van een heel continent dat wordt verbrijzeld door politieke nalatigheid, corruptie op alle niveaus en angst voor ‘de mensen bij wie je woont’. De kaarten van politiek geweld en de nieuwe migratieroutes kunnen, in de Amerika’s tenminste, precies boven op die van drugsproductie, -smokkel en -consumptie worden gelegd. Het Amerikaanse continent is zonder twijfel eindelijk verenigd door het spoor van bloedvergieten dat de drugssmokkel achterlaat. En toch wordt hier van Patagonië tot Alaska nauwelijks over gesproken. Er wordt nauwelijks gesproken over het legaliseren van drugs, de wapensmokkel van de VS naar Mexico en Centraal-Amerika, of de rol die echt iedereen, van producent tot consument, speelt in het grote theater van de vernietiging, denkend dat ze slechts toeschouwers zijn in misschien wel een van de bloedigste en wreedste spektakels die de eenentwintigste eeuw tot dusver heeft geboden.

Kinderen rennen en vluchten. Ze hebben wellicht een overlevingsinstinct dat hen in staat stelt bijna alles te verdragen, enkel om aan de andere kant van de verschrikking te komen, wat hun daar ook te wachten staat. Ze vluchten, op zoek naar bescherming tegen familieleden, buren, leraren, lokale drugsbaronnen, politieagenten, bendeleden en paramilitairen. Ongedocumenteerd verlaten ze hun thuisland en doorkruisen Mexico, overgeleverd aan een coyote, rijdend op La Bestia. Ze proberen uit handen te blijven van verkrachters, corrupte politieagenten, moordzuchtige soldaten en drugsbendes – die ze tot slaaf willen maken in de papavervelden óf door het hoofd schieten en in een massagraf dumpen. Dan, aan de Amerikaanse grens, moeten ze het hoofd bieden aan beambten die hun dingen toesnauwen zoals: ‘Spreek Engels! Je bent nu in Amerika!’ Vervolgens, als ze niet gedeporteerd worden en erin slagen een opvanghuis te bereiken, moeten ze op zoek naar hun ouders, als ze al ouders hebben. Vraag eenëntwintig: ‘Heb je contact gehouden met je ouders?’ Sommigen zeggen ja en sommigen zeggen nee. Verenigd met hun ouders, of met een sponsor als ze geen ouders hebben, zullen ze misschien, maar misschien ook niet, de veiligheid en steun vinden waar ze naartoe hebben willen emigreren. 

Vraag tweeëntwintig, drieëntwintig, en vierentwintig zijn:

Ging je in je thuisland naar school?

Wanneer ben je gestopt met naar school gaan? 

Waarom?

Uiteindelijk zal de vraag altijd zijn – Waarom? De vragen op het intakeformulier zijn bedoeld als voorbereiding op de sectie met mogelijke verblijfsgronden, waarin de ondervrager bepaalt of de minderjarige eventueel in aanmerking komt voor asiel, SIJS (Special Immigrant Juvenile Status), een U-visum of een T-visum. Elk van deze regelingen zou bescherming kunnen bieden tegen deportatie, het kind kunnen toestaan om wettelijk in de VS te blijven en de weg kunnen plaveien naar een permanente verblijfsstatus. 

Ik herinner me dat ik samen met mijn nicht de rechtbank verliet na onze eerste ochtend met ondervragingen voor The Door. We vertrokken met een gevoel van frustratie, een verslagen stemming. Ondertussen was het duidelijk dat we enkel konden dienen als fragiele en glibberige brug tussen de kinderen en het rechtssysteem. We haalden koffie bij de dichtstbijzijnde deli en terwijl we naar buiten liepen, zei ze: Weet je, ik denk dat ik mijn major in rechten ga doen in plaats van in sociaal werk.

Waarom rechten? vroeg ik.

Natuurlijk was mijn vraag in deze context overbodig. Volgens een lijvig rapport dat in 2015 uitkwam in opdracht van het Migration Policy Institute, verschenen de meeste kinderen die een advocaat hadden voor de rechtbank en kregen ze ook een of andere vorm van verblijf toegewezen. Alle anderen worden gedeporteerd, in absentia of in persoon.

De kindmigranten hebben geen recht op kosteloze rechtsbijstand gedurende hun proces, dus zijn vrijwilligersorganisaties in dit gat gesprongen en nemen zij deze zaken op zich, pro Deo of tegen heel lage kosten. Dit heeft me altijd verwonderd over de VS. Het is een land vol gebreken die door individuen, met een diep plichtsbewustzijn jegens de medemens wellicht, worden opgevuld. In New York zijn organisaties zoals AILA, The Door, KIND (Kids in Need of Defense), Catholic Charities, CARCEN (Central American Resource Center) en Safe Passage Project een paar van de groepen die altijd vertegenwoordigd zijn in de rechtbank voor immigratiezaken in New York. Het probleem is dat non-profitorganisaties alleen provisorisch hulp kunnen bieden, en zelfs al deze hulp bij elkaar kan nog niet in de verste verte alle nood lenigen.

Vraag vijfentwintig, zesentwintig en zevenentwintig: ‘Heb je gewerkt in je thuisland? Wat voor soort werk deed je? Hoeveel uur werkte je per dag?’

Ik noteer sleutelpassages, in het Engels. Ik schrijf ze op met zo veel mogelijk details. Ik probeer ook te letten op algemene categorieën die de wettelijke weegschaal wellicht naar de goede kant kunnen laten doorslaan voor de toekomstige cliënt in een toekomstige zaak – categorieën zoals ‘verlaten’, ‘prostitutie’, ‘sekshandel’, ‘bendegeweld’ en ‘doodsbedreigingen’. Maar ik kan geen antwoorden in hun voordeel verzinnen, net zomin kan ik de kinderen sturen om te vertellen wat het beste is voor hun zaak, hoe graag ik dat ook zou willen. Af en toe is het verwarrend en verbijsterend, ik ontdek dat ik niet goed meer weet waar de vertaling overgaat in interpretatie. Ik noteer hun antwoorden soms in de eerste persoon en soms in de derde:

Ik ben de grens te voet overgestoken.

Ze is de rivier over gezwommen.

Hij komt uit San Pedro Sula.

Zij komt uit Tegucigalpa.

Zij komt uit Guatemala-Stad.

Hij heeft zijn vader nooit ontmoet.

Ja, ik heb mijn moeder ontmoet.

Maar ze herinnert zich de laatste keer dat ze haar zag niet.

Hij weet niet of ze hem verlaten heeft.

Ze stuurde elke maand geld.

Nee, mijn vader stuurde helemaal geen geld.

Ik werkte op de velden, tien of misschien vijftien uur per dag.

De MS-13 schoot op mijn zus. Ze stierf.

Ja, mijn oom sloeg me vaak.

Nee, mijn grootmoeder sloeg ons nooit.

Wanneer het kind het vragenformulier ‘correct’ invult, maakt hij of zij meer kans op een sterke zaak, wat de kansen van het kind een pro-Deo advocaat toegewezen te krijgen, vergroot. Een antwoord is ‘correct’ wanneer het de rechtszaak van het kind ondersteunt en een beroep op een verblijfsvergunning mogelijk maakt. Dus in de verwrongen wereld van immigratie is een correct antwoord bijvoorbeeld wanneer het kind onthult dat haar vader een alcoholist is die haar fysiek of seksueel heeft misbruikt, of wanneer een jongen onthult dat hij doodsbedreigingen kreeg, of dat hij herhaaldelijk in elkaar geslagen is door bendeleden omdat hij weigerde zich te laten rekruteren op school. Dit soort antwoorden biedt de mogelijkheid voor een verblijfsstatus. Wanneer een kind niet genoeg oorlogswonden kan tonen, maakt het waarschijnlijk geen enkele kans om zijn zaak succesvol te verdedigen en wordt het hoogstwaarschijnlijk ‘verwijderd’, teruggestuurd naar het thuisland.

Volgens datzelfde rapport uit oktober 2015 van het Migration Policy Institute blijven veel zaken die geopend zijn tussen oktober 2013 en augustus 2015, onbeslist (55.513), ondanks de maatregel voor voorrang op de zittingsrol – dat is meer dan veertig procent. Er zijn 14.025 uitzettingen in absentia geweest en 3360 uitzettingsbevelen en ‘vrijwillige vertrekken’ in persoon. Aan de andere kant: 11.610 kinderen hebben ‘informeel’ verlof gekregen, bijvoorbeeld door gebruik van de discretionaire bevoegdheid van de aanklager; slechts in 313 zaken is de vervolging formeel opgeschort. Het verschil tussen deze twee vormen van opschorting is fundamenteel: toekenning van een formele opschorting betekent dat het kind legaal in de VS kan blijven en er mogelijkheden zijn om een greencard en eventueel zelfs burgerschap te krijgen, via SIJS, asiel of het minder gebruikelijke T- en U-visum. Informele opschorting wil simpelweg zeggen dat de regering de zogenoemde ‘Prosecutorial Discretion’ uitoefent en besluit geen zaak tegen het kind aanhangig te maken, met het gevolg dat het kind geen actieve uitzettingszaak heeft – met andere woorden niet onmiddellijk zal worden gedeporteerd – maar ook geen enkele immigratiestatus toegekend heeft gekregen, en zodoende geen toegang heeft tot een greencard.

Het probleem voor de kinderen in wier zaak informele opschorting wordt toegekend, is natuurlijk dat ze zonder legale status in de VS zullen verblijven, ook al zijn ze niet in afwachting van een formele uitzettingszaak. Zonder legale status zullen ze waarschijnlijk leven en werken in de schaduw, zonder toegang tot een sociaal vangnet zoals gezondheidszorg, en zonder rechtsbijstand om te onderzoeken of er andere middelen zijn om een legale immigratiestatus te verkrijgen. Ze zijn lid van een nieuwe en bijzonder kwetsbare bevolkingsgroep. Ze zullen blijven. Maar onder wat voor omstandigheden? Ze zullen in een soort voorgeborchte voor migranten blijven steken – voor onbepaalde tijd, tenzij ze in staat zijn hulp of rechtsbijstand te vinden buiten het immigratierechtssysteem, via de USIC-dienst (United States Citizenship and Immigration Services).

Sinds mijn nicht en ik bij de rechtbank werken, vraagt mijn dochter van vijf voortdurend naar ‘die geëmigreerde kinderen’. We vertellen haar een paar van de verhalen. We vertellen ze tijdens het avondeten aan de rest van de familie, we vertellen ze ’s ochtends aan onszelf, we vertellen ze aan elkaar direct nadat we de rechtbank hebben verlaten. Misschien is hervertellen een manier om het ondenkbare te begrijpen, maar het is ook een manier om de eerste steek die zich diep in de maag nestelt wanneer een kind haar of zijn verhaal voor de eerste keer vertelt, te vergeten. Hoe voorspelbaar sommige antwoorden van de kinderen na maanden van ondervraging ook beginnen te worden, niemand is er ooit echt op voorbereid om ze aan te horen.

Ik schrijf hun antwoorden op in mijn notitieboek voordat ik ze netjes overschrijf op de intakeformulieren. Hij zegt: ‘De bende volgde me na school en ik zette het op een lopen, met mijn ogen dicht rende ik hard weg.’ En dus schrijf ik dat allemaal op en noteer vervolgens: (vervolging?). Hij zegt verder: ‘En ze achtervolgden me naar school en later volgden ze me naar huis met een pistool.’ En ik schrijf dat op en noteer vervolgens: (doodsbedreigingen?). En dan zegt hij: ‘Ze trapten de deur in en schoten op mijn broer.’ Dus dat schrijf ik op en noteer: (thuisland betekent levensbedreigend gevaar?). En dan voel ik het verlangen niet langer te schrijven, dus zit ik daar alleen maar, stilletjes luisterend, wensend dat de kogel had gemist. Maar dat had hij niet. En later wordt de ondervraging opgenomen in een dossier en naar een mogelijke advocaat gestuurd: een kiekje van een leven dat in het duister zal wachten totdat iemand het misschien vindt.

Maar vertel me nou het einde, mamma, dringt mijn dochter vaak aan.
Deel van het probleem is dat aan alle verhalen een einde ontbreekt wanneer men ze voor het eerst hoort, want de betrokken kinderen moeten maanden wachten, soms jaren, voordat hun zaak volledig is behandeld. Mijn dochter keert vaak naar ze terug, dagen of weken later, een behoorlijk einde eisend.
Wat gebeurde er daarna? wil ze weten.

Er is één verhaal waar ze door is geobsedeerd. Een verhaal waarvoor ik nog geen echt einde heb weten te bieden. Het begint met twee meisjes in de rechtbank. Ze zijn vijf en zeven jaar oud. Ze zitten aan één kant van een lange mahoniehouten tafel. De jongste werkt met een set waskrijtjes in een kleurboek, terwijl de oudste mijn vragen beantwoordt. Ze is een beetje verlegen, maar probeert helder en precies te zijn in haar antwoorden, steeds met een brede glimlach waarin hier en daar tanden ontbreken.

Waarom ben je naar de Verenigde Staten gekomen?

Ik weet het niet.

Hoe ben je hiernaartoe gereisd?

Een man heeft ons gebracht.

Een coyote?

Nee, een man.

Was hij aardig tegen jullie?

Ja, hij was aardig.

Waar ben je de grens overgegaan?

Ik weet het niet.

Texas? Arizona?

Ja! Texas Arizona.

De twee meisjes komen uit een klein dorpje in Guatemala. Toen de jongste twee werd, liet hun moeder ze achter bij hun grootmoeder. Ze stak twee nationale grenzen over, zonder documenten, en vestigde zich op Long Island, waar ze een nicht had. Vier jaar gingen voorbij. De meisjes groeiden op, spraken hun moeder aan de telefoon, hoorden verhalen over vallende sneeuw, brede straten en files, en later over de nieuwe man van hun moeder en hun nieuwe broertje. Vraag achtentwintig, negenentwintig en dertig: ‘Ben je in je thuisland ooit in de problemen gekomen thuis? Hoe bestrafte je ouder/familielid je wanneer je iets fout had gedaan? Hoe vaak gebeurde dat?’

Nee.

Nee.

Nooit – antwoordt de oudste, terwijl het kleintje de wikkel van een waskrijtje haalt en met een vingernagel over het stompje krast.

Op een dag vertelde hun grootmoeder dat een man ging helpen ze terug naar hun moeder te brengen. Ze zei dat het een lange reis zou worden, maar dat ze onder zijn hoede veilig zouden zijn. Hij had al eens iemand anders uit het dorp veilig over de twee grenzen gebracht en vroeg minder geld voor zijn diensten dan de anderen. Hij zou ze door Guatemala en Mexico loodsen en ze bij de Amerikaans-Mexicaanse grens afleveren. Daar aangekomen zouden er andere mensen zijn om ze te helpen de rest van de reis naar New York af te leggen.

De dag voordat ze vertrokken naaide hun grootmoeder een tiencijferig telefoonnummer in de kraag van de jurken die ze beiden de hele reis aan zouden houden. Steeds opnieuw herhaalde ze één enkele regel: ze moesten de jurk nooit uitdoen en zodra ze Amerika hadden bereikt, zodra ze de eerste Amerikaanse politieman zagen, moesten ze de binnenkant van de kraag van hun jurk aan hem laten zien. Hij zou dan het nummer bellen dat erin genaaid was, en ze met hun moeder laten praten. De rest zou vanzelf gaan.

De rest ging vanzelf: de twee meisjes slaagden erin de grens te bereiken, vervolgens een opvangtehuis en na een paar weken werden ze op een vliegtuig naar New York gezet, waar hun moeder, broertje en stiefvader op hen wachtten. Maar familiehereniging is niet echt waar het allemaal eindigt. Hun zaak bijvoorbeeld, is er eentje die niet direct na hun eerste ondervraging is doorgegeven aan een advocaat, omdat hij niet ‘sterk genoeg’ leek. Ik weet niet of de twee meisjes mogen blijven.

Vertel me het einde, mamma.

Ik weet niet hoe het eindigt.

Dit is een ingekorte versie van het te verschijnen essay ‘Tell Me How it Ends’ van Valeria Luiselli, uit het Engels vertaald door Fiep van Bodegom.

De Gidslezing werd georganiseerd met steun van Ammodo

Valeria Luiselli (Mexico-Stad, 1983) brak door met Valse papieren (2010) en internationaal met de roman De gewichtlozen (2013). Haar werk is een zeer actuele combinatie van essayistiek, fictie en reisverslag. Ook haar roman De geschiedenis van mijn tanden (2015) is een intrigerende mix van genres. Deze hieronder gepubliceerde tekst is gedeeltelijk uitgesproken door Luiselli op 9 juni in De Rode Hoed te Amsterdam als de Gidslezing 2016.

Meer van deze auteur