Voor we onze blik zouden laten verdrinken in het weidse uitzicht van onze Franse woning, had mijn vrouw bedacht een omreis over Bourges te maken, de oude hoofdstad van de Berry. Ze wilde de kerk zien, er scheen daar een heel mooie te staan. Het bleek te regenen in Bourges. ‘Waar is je jas?’ Die had ik thuis aan de kapstok laten hangen. Geen punt. Ik kocht een noodjas, een bijzonder lelijk ding.

We betraden de kathedraal. Mijn vrouw verdween onmiddellijk in de crypte om de oude Romaanse basis van het in 1195 begonnen gotische bouwwerk te inspecteren. Ik stelde me op tussen twee busladingen luidruchtige Engelsen. Met mijn lelijke nieuwe jas ging ik helemaal op in het omringende. De mimicry was totaal. Door de Britse menigte werd ik langs de bewaard gebleven ramen in de kont van het godshuis gedreven. Het Mariablauw was er niet van de lucht, de Engelsen werden er helemaal superlatief van. We passeerden de H. Sebastiaan, de Apocalyps, een visserstafereel, de goede Samaritaan, allemaal in hoog tempo, in een stuwing die ons in no time bij de verkoopbalie deed arriveren, waar men snel nog wat herinneringen insloeg (ansichtkaarten, sjaaltjes, beeldjes) waarna men naar de gereedstaande bus verdween.

Ik bleef eenzaam achter en bekeek de uitstalkasten vol modern-christelijke kunsthandel. Iconenplankjes uit de eenentwintigste eeuw, strak vormgegeven rozenkransen, de uitgestreken trekken in alle soorten en maten van de heilige Etienne, die zijn naam aan de Bourges-kathedraal leende. Etienne verloor het in hoeveelheid, kracht en praal natuurlijk toch weer van de heilige Maagd. Tegen haar alomtegenwoordigheid viel niet op te boksen voor een eenvoudig martelaartje. Vele vitrines waren afgeladen met blank metalen, met de blote moderne hand geschapen Mariabeeldjes. Ik zuchtte diep.

‘Mooi hè?’ zei de baliemevrouw. ‘Ze zijn niet duur hoor!’

Al gaf u mij duizend euro toe,’ antwoordde ik. ‘De beeldende kunst der moderne christenen…

Christusgodjezusheiligejozef&marianondedjubewaarme!’

Ik kon er niets anders van maken. Ze zweeg, maar de stugge, zelfs dreigende manier waarop ze dat deed, bracht de wens in mij boven de kerk onmiddellijk te verlaten.

Mijn vrouw was echter nog niet uit de crypte opgedoken. Ik moest dus op haar wachten en deed dat liever niet buiten. Ik nam plaats op een van de kerkbanken midden in het schip van de kathedraal.

De zon was intussen teruggekeerd. Hij scheen rectaal op het gebouw en legde een blauwe gloed over het koor. Fraai. Er was daarbij een oefenorganist werkzaam. Protestantse klanken van Bach. Allemaal prachtig. Enfin, wat gaat er verder door je heen als je een stief kwartiertje zit stuk te gooien in een bedehuis als de St.-Etienne te Bourges? Ik moet in ieder geval aan hedendaagse reli-kunst hebben gedacht, want ik herinner me heel helder dat ik huiverde. Bij de reconstructie die hier onmiddellijk op volgt moet ik aan het woord ‘cloaca’ denken, maar er moeten toch antiperistaltischer krachten in mij werkzaam zijn geraakt, want toen ik vervolgens de ogen ten hemel sloeg wist ik dus gewoon niet wat ik zag. Plotseling kwam het kathedraalplafond mij voor als zijnde de moeite waard. Grootse moeite tot en met! Het was niet alleen dat ik er in de wind bollende, driehoekige zeilen in zag, het voelde ook zo, ik had tot in het diepst der darmen de gewaarwording elk moment in dit schip te kunnen wegvaren.

Moet ik nu over Herman Bakels beginnen, de eigenaardige en eigenzinnige auteur van Het Godsdienstschip (1948)?1 Laat ik het maar doen. Ik vond een fraaie passage in het boek dat ik noemde:

Het Godsdienst-schip reilt en zeilt. Je hoort en ziet in die echte zeemansachtige Nederlandsche uitdrukking, hoe dit schip niet stil en braaf aan de kade ligt, en ook: hoe ’t niet met een zacht briesje op ’n kalm watertje voortschuift, maar je hoort-en-ziet in al dat reilen en zeilen een bewogen zee of oceaan, en daarin ’t schip dat er doorjast, al schommelend en zwaaiend. Soms, met een hevigen bonker van een reuzengolf dien de tegenwind tegen z’n beukigen hoeg kletst, steigert het en ligt het bijna stil.

De scheepsbeweging komt door zo’n hevige reuzenbonker even stil te liggen. Je ziet het voor je. Je voelt de tijd, hoe alles even stilstaat.

Het kan zijn dat ik daar en toen in de St.-Etienne te Bourges het hoofd iets te lang achterover gehouden heb. Er ging beslist iets fysieks gepaard met wat ik nu toch maar een spirituele of liever nog mystieke ervaring noem. Want met dat er vaart in het kathedraalplafond leek te komen, was het alsof de leuning van de kerkbank week en mijn beukigen hoeg bij de eerste de beste bonkerklets achterover zou vallen, ik heb er nauwelijks woorden voor. Tijd om gedurende deze ervaring naar taal te zoeken heb je trouwens niet, die is voorbij voor je het weet.

De St.-Etienne te Bourges lag vrijwel onmiddellijk weer rustig aan de kade. Mijn blikveld vertoonde opnieuw het beeld van een kerkplafond.

Ik vroeg me af hoe lang ik naar boven had zitten turen, dacht aan mijn mystieke moment, voelde vrijwel meteen ergernis (wat moet ik met mystiek?), wist die ergernis direct naar mijn vrouw te transponeren, en keek bijzonder ongeduldig naar de uitgang van de crypte, maar ze liet zich niet zien.

Maar weer eens een rondje glas-in-lood gedaan. Verkoopbalie links laten liggen. Ditmaal kwam ik uit bij een andere kunstuiting van moderne godsvrucht. Duidelijk als topstuk bedoeld – gek dat ik het eerder over het hoofd had gezien. Aan een levensgroot kruishout was met houten spijkers een houten zwaan genageld. Prachtig geschuurd en gepolitoerd, daar niet van, de maker was beslist geen luie jongen. De zwaan staat symbool voor Christus – weet ik. Hoeveel hotels in Frankrijk heetten vroeger immers niet ‘De zwaan van het kruis’? Maar waarom voor de duizendmiljoenste keer, en dan die gelikte vormen?

Ik hoor naast me een kuchje en zie een man staan.

‘Mag ik u iets vragen? U bent toch niet toevallig de kunstenaar van dit werk?’

‘Pardon?’

‘Nou, ik zag uw jas en dacht…’

‘Lelijk, inderdaad. Een noodwerk, vindt u niet?’ zei ik. ‘De echte is in Amsterdam.’

Hij blijkt me juist te willen complimenteren: ‘Niks vals aan. Mooi hoor!’

Godzijdank was daar mijn vrouw. Ik was erg aan haar toe, aan het weidse uitzicht van onze Franse woning. Hout, steen, aarde, tastbaarheid, alles wat langer bestaat dan de christelijke God.

Hoeg. Beuk. Achterover!

  1. Herman Bakels publiceerde een ontzaglijke hoeveelheid geschriften, waarin hij zijn dwarse opvattingen en denkbeelden over religie op ondogmatische manier onder woorden bracht. Hij stelde een bijbels woordenboek samen, bezorgde het Nieuwe Testament en de nieuwtestamentische apocriefen. Andere titels van hem: Bouquetje Dogmatiek – Waarin zoo overtuigend als mogelijk was, volgens het beginsel der vrije gedachte, wordt aangetoond de waarachtigheid van God, Deugd, Onsterfelijkheid (1907) parroewajjim of De reis om de wereld in vijfduizend jaar. Feiten en fantasie saamgevlochten(1916), Leekeboek over godsdienst: een geloovig-kettersch boek: opgedragen aan alle buiten-kerkelijke menschen (1919). 

Atte Jongstra (1956) is schrijver, dichter en essayist. Hem is in 2016 de Constantijn Huygens-prijs toegekend.

Meer van deze auteur