Vicente Holgado woonde in z’n eentje in een oud appartement, met veel kamers en een eindeloze gang die hij gebruikte om hard te lopen. Hij hield van sporten maar had een hekel aan straten, parken, boulevards, pleinen en markten. Met andere woorden: aan alle plekken waar mensen zijn. Daarom kocht hij een fietstrainer die hij in zijn badkamer voor de spiegel plaatste. Hij fietste één uur per dag tegenover zijn spiegelbeeld en beeldde zich daarbij in dat de ander tegen hem in fietste. Als hij maar hard genoeg op de pedalen trapte, dan zouden ze op een goede dag vanzelf botsen. Het idee van een botsing beviel hem wel, al was het maar omdat de ander een mens was. Zijn plan was om hem uit te schakelen met een kopstoot wanneer hij dichtbij genoeg was gekomen.

Op een dag merkte hij aan het einde van zijn fietsuurtje dat de ander hem genaderd was. Om te voorkomen dat de ander hem te snel af zou zijn, ging hij op de pedalen staan en trapte met uiterste krachtinspanning om hem te bereiken. Op dat moment brak zijn rechterbeen af en viel met een doffe klap op de grond, als een hard voorwerp dat op steen valt. Vicente bleef verstijfd op het zadel van zijn fietstrainer zitten. Hij voelde geen pijn, maar was geschokt door het feit dat zijn been zojuist als een stuk gips was afgebroken. Tot zijn ontzetting zag hij bovendien dat er geen bloed uit het resterende stompje stroomde.

Toen hij de eerste schok te boven was gekomen, stapte hij van zijn fiets en hinkte op zijn linkerbeen naar de plek waar zijn rechterbeen was geland. Hij pakte het met enige huivering op bij de sok en ging op een krukje zitten om het te onderzoeken. Het been was overduidelijk behaard, maar tot zijn verbazing was het tevens hol. Hoewel het van menselijk vlees gemaakt was, deed de textuur Vicente denken aan papier-maché. Eenmaal vertrouwd geraakt met het object in zijn bezit, stak hij zijn hand erin, en merkte dat hij tot de tenen kon reiken zonder ook maar één bot, spier of ingewand tegen te komen. Hij vond, kortom, niets wat verband hield met de anatomielessen uit zijn middelbareschooltijd. Zijn ontzetting had inmiddels plaatsgemaakt voor verbijstering: zou de rest van zijn lichaam net zo hol zijn?

Hij ging op zijn linkerbeen voor de spiegel staan, tilde het stompje op, en zag in de spiegel een leegte die tot zijn dijbeen liep. Dieper was het te donker om te zien of het ergens mee gevuld was. Hij ging weer zitten – vermoeid van de inspanning – en dacht even na met zijn rechterbeen onder zijn arm. Ten slotte zocht hij de gereedschapskist, pakte de isolatietape en bevestigde de twee delen van zijn lichaam die door het ongeluk gescheiden waren, weer aan elkaar. Als test liep hij een paar keer op en neer door zijn gang, en hij ontdekte dat hij zonder problemen kon lopen.

De dagen daarna probeerde hij het voorval te vergeten en af te doen als een nachtmerrie. Hij verving de isolatietape – die losliet bij het douchen – door een speciaal soort lijm en hervatte zijn gewone leven. Toch ging hij niet meer op de fietstrainer, die hij verantwoordelijk hield voor deze nachtmerrie. Het gevoel hol te zijn liet hem niet meer los. Hij sportte minder dan vroeger en bracht veel tijd door voor zijn raam, kijkend naar de bedrijvigheid in het park onder zijn appartement. Hij zag de moeders en kinderen die daar de middag doorbrachten en vroeg zich af of ze even hol waren als hijzelf. Onderwijl at hij zwarte olijven. De pitten stopte hij in zijn oren, waarna hij luisterde hoe ze door zijn lichaam ketsten tot ze zijn voeten bereikten. De nachtmerrie – als het een nachtmerrie was – had zich in de kern van zijn bestaan gevestigd. Vreemd genoeg had het feit dat hij hol was geen effect op zijn vitale functies. Hij kon nog steeds eten, tv-kijken, radio luisteren, enzovoorts. Met hardlopen was hij gestopt omdat hij bang was dat hij in de gang tegen een uitstekende hoek op zou botsen en er opnieuw iets af zou breken. Verder ging zijn leven door als voorheen, met uitzondering van een soort droefenis die over zijn ziel was gekomen en zich uitte in algehele desinteresse voor het leven.

Op een dag overviel hem de gedachte dat misschien heel de wereld even hol was als hijzelf. Wellicht waren de darmen, het ademhalingssysteem, de milt en de nieren niet meer dan verzinsels van een diersoort die niet kon leven met het idee van leegte. Daarop pakte hij een jachtgeweer en begon hij uit het raam op de spelende kinderen in het park te schieten. De slachtoffers speelden gewoon verder, niet gestoord door de schoten. Ze leken even te stoppen als ze geraakt werden, maar daarna renden ze meteen door. Vicente had de indruk dat de kogels de huid van zijn slachtoffers doorboorden, zonder dat er sprake was van pijn of bloed, en naar beneden vielen in hun lege lichamen zoals de olijfpitten bij hemzelf.

Een paar dagen later werd Vicente Holgado gearresteerd, omdat hij vanuit het raam van zijn appartement achttien mensen gedood zou hebben met een jachtgeweer. De meeste slachtoffers waren vrouwen en kinderen. In de rechtszaal betoogde hij dat het één grote leugen was, dat de kinderen hol waren en dat hij hoogstens wat gaatjes in ze geschoten had, die met isolatietape eenvoudig te repareren waren. Hij werd gestoord verklaard en opgesloten in een inrichting waar hij, zo goed en zo kwaad als hij kan, probeert verder te leven met zijn holheid. In zijn knie heeft hij een scharnier gemaakt en ’s nachts opent hij zijn been om de pillen die hij moet innemen te verstoppen. Ze verdwijnen in zijn voeten zoals voorheen de olijfpitten. Met dank aan zijn handigheid heeft hij ook een luikje in zijn borst gemaakt. Waar anderen hun ribben hebben, heeft hij een aantal plankjes waarop hij zijn favoriete boeken bewaart. Omdat hij nog altijd een hekel aan mensen heeft, opent hij regelmatig het luikje om een roman te pakken en zijn middagen lezend door te brengen. Zijn advocaat, die ook hol is, is in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechter.

Vertaling uit het Spaans: Kasper Nijsen. Oorspronkelijke titel: ‘El hombre hueco’, uit: Ella imagina y otras obsesiones de Vicente Holgado (1994).

Juan José Millás (1946) is een van de grote hedendaagse Spaanse auteurs. Hij schreef diverse bekroonde romans en verhalenbundels, waarvan er twee in het Nederlands zijn vertaald. Hij publiceert regelmatig in El País en andere Spaanse kranten en bladen. Zijn werk is in 23 talen vertaald.

Meer van deze auteur