Het lot van de biograaf, maar ook zijn zegen, is dat hij door zijn onderwerp verzeild raakt in werelden die anders voor hem verborgen zouden zijn gebleven, of die hij vanwege een flink vooroordeel zou hebben gemeden. Werkend aan de levensbeschrijving van het Amsterdamse rockidool Wally Tax kwam de schrijfster Laurie Langenbach (1947-1984) op mijn pad. Haar beperkte literaire oeuvre zou ik met alle plezier links hebben laten liggen, als haar grote liefde Wally Tax mij niet gedwongen had de vijf boekjes van zijn betreurde vriendin – ze overleed op 37-jarige leeftijd – aan te schaffen en te lezen.

Met frisse tegenzin zette ik me aan haar debuut Geheime liefde, dat in 1977 bij uitgeverij Loeb was verschenen. Het betrof een beduimeld exemplaar, net te dun om lekker in de hand te liggen. Maar al vrij snel had Laurie Langenbach mij voor zich gewonnen. Haar boek bleek een vrijmoedig, en vooral moedig, relaas over een onbereikbare liefde en de bijbehorende worsteling met tegenstrijdige emoties. Hier sprak een jonge, levenslustige schrijfster die in een observerende stijl uiting gaf aan universele gevoelens van liefde, hoop en teleurstelling. Dat het om een autobiografisch werk ging en de aanbeden hoofdpersoon niemand minder was dan de schaker Jan Timman maakte Geheime liefde extra interessant en raadselachtig. Deze stille, naar corpulentie neigende denksporter had dus ooit aantrekkelijke vrouwen het hoofd op hol gebracht?

Verbaasd was ik ook toen ik recensies van Langenbachs debuut en andere werk las. Die bleken overwegend negatief, waarbij vooral haar motieven in twijfel werden getrokken. Neerlandica Maaike Meijer vond Langenbach ‘omhoog gevallen bij gebrek aan gewicht’ en iemand ‘die nog nooit iets leuks’ had geschreven. Een andere recensent meende dat de schrijfster met haar privéleven te koop liep. De termen ‘bakvisdroom’ en ‘lange jeremiade’ vielen. Aad Nuis van de Haagse Post vond de eerste roman van de schrijfster verpakt in een ‘dikke laag modieuze conventie’, haar geschreven woord overstemd door ‘kassagerinkel’. De Groningse critica Froukje Hoekstra ervoer een ‘lichte gêne over het feit dat iemand 170 pagina’s lang in een veredelde Libelle-stijl over de onbereikbare Geliefde bezig is zonder een stap verder te komen’. Misschien had ze het manuscript beter bij de jonge schaker in de bus kunnen gooien, vond Hoekstra. Misschien wel inderdaad, al is een in boekvorm gedane liefdesbekentenis natuurlijk ook niet mis.

Voor de stoïcijnse Jan Timman maakte het allemaal niets uit. Hij had nooit iets gemerkt van Langenbachs gevoelens. Verliefd op haar werd hij na Geheime liefde evenmin. Die bittere pil werd voor de auteur enigszins verzacht door de onverwachte steun van schrijver Heere Heeresma. Hij zag in Langenbachs debuut een ‘bijna mannelijke potentie’ en een literaire belofte. Een schrijfster die in staat was tot distantie van zichzelf. Heeresma vermoedde dat Langenbach kon uitgroeien tot de Nederlandse Virginia Woolf. Het leidde tot een correspondentie die in 1978 werd uitgegeven onder de titel Hier je hand en dáár mijn wang, een boek dat nog slechter ontvangen werd dan Geheime liefde.

Met het voordeel van bijna veertig tussenliggende jaren valt nu goed te zien dat de kritische beoordeling van Langenbachs werk veel met de tijdgeest te maken had. De jaren zeventig waren een gepolariseerd decennium. De literaire kampen, verenigd achter het banier van het eigen letterkundige tijdschrift, bestreden elkaar fel, waarbij persoonlijke antipathieën minstens zo bepalend waren voor het oordeel als inhoudelijke argumenten. Jonge schrijvende vrouwen waren een nieuw fenomeen en werden extra kritisch bekeken. Academische recensenten zagen met afgrijzen de opkomst van de journalist als schrijver aan en de opwaardering van de krantencolumn tot literatuur, met als dieptepunt de P.C. Hooftprijs voor stukjestikker Simon Carmiggelt.

Laurie Langenbach werd ook gezien als journaliste die graag schrijfster wilde zijn. Wat verder in haar nadeel werkte, was het feit dat ze mooi was en in haar proza uitgebreid schreef over kleding, schoenen en make-up. Feministen deden haar boeken om deze reden af als ‘kasteelromannetjes’. Daarbij had de schrijfster in beperkte kring de naam met bekende mannen te dwepen. Langenbach was voor even het liefje van Herman Brood, ging een tijdje met het Griekse popidool Vangelis en wilde daarna topschaker Jan Timman. Toen dat onmogelijk bleek, sloeg ze het nederrockidool Wally Tax aan de haak. Die was eind jaren zeventig weliswaar op zijn retour, maar teerde nog altijd op de roem van zijn legendarische band The Outsiders (bekendste hit: ‘Lying All The Time’ uit 1966).

Wie was deze Laurie Langenbach, schrijfster van twee romans, een brievenboek, een verhalenbundel en een verzameling columns, die na haar overlijden in 1984 snel in vergetelheid raakte?

Ze werd in 1947 geboren in Den Haag, maar groeide op in het buitenland. Haar vader werkte voor Shell en voerde zijn gezin naar Indonesië, Nieuw-Guinea, Brunei en Libië. In 1961 keerde de familie terug naar de hofstad, waar Langenbach de middelbare meisjesschool bezocht. De overgang was te groot. Van de zwoele tropen naar het calvinistische Nederland: dat conflict kwam al op de eerste pagina’s van Geheime liefde aan de oppervlakte. Langenbach beschreef haar ontluikende seksualiteit in Indonesië. Op een avond is ze met een vriendin op een strand. Ze halen een toevallig passerende man over zijn broek omlaag te doen. ‘Ik herinner mij niet hoe die man eruit zag en weinig van het wonderbaarlijke ding […]. Maar ik weet wel dat wij ons volstrekt vertrouwd met hem voelden, dat er geen enkel signaal van gevaar was. Hij was teder en speels met ons. Erotiek in de tropen was vloeiend en doorzichtig als de zee. Als je ging varen zag je het zand, het zeewier en de vissen; alles was helder en mooi. Het was niet troebel en dreigend zoals de zee in Holland’.

Na haar eindexamen belandde Langenbach in Amsterdam, waar ze in de redactie van Hitweek kwam. Op de burelen van die populaire jongerenkrant maakte ze kennis met de hippe incrowd van de hoofdstad en de nederbeatscene, waarvan ze al snel deel uitmaakte. De lange Haagse was een opvallende verschijning. Altijd tot in de puntjes verzorgd, haar roodgestifte lippen als handelsmerk. Je kon haar tegenkomen in popzaal Paradiso of het esoterische centrum Fantasio, in café De Pieter of dansend tot de vroege morgen in discotheek ’t Okshoofd. Een veelzijdig talent: lid van de dansgroep Kunst Baart Kracht (die Jimi Hendrix begeleidde toen hij optrad voor de Nederlandse televisie), zangeres in de psychedelische groep Ahora Mazda, songteksten schrijvend voor onder anderen Herman Brood.

Maar de sensuele journaliste had ook een andere kant. Met een vriendin richtte ze in 1969 Woman Power op, een ‘werkgroep’ die feminisme wilde combineren met vrouwelijkheid. In 1970 was ze kortstondig lid van Roel van Duijns Kabouterbeweging. Ze maakte een aantal televisieprogramma’s voor de VPRO, onder meer over abortus. Haar geld verdiende ze verder met artikelen voor week- en maandbladen.

Langenbach leefde met een brandende ambitie. Altijd hield ze het gevoel dat er meer voor haar was weggelegd. Ze droomde van een literaire carrière. Het onderwerp van haar eerste roman diende zich aan in kunstenaarssociëteit De Kring, waar ze hopeloos verliefd werd op vaste klant Jan Timman. Vier jaar lang zwijmelde ze vooral op afstand. Tot een verhouding kwam het niet, maar de obsessie voor de schaker leverde Langenbach wel haar literaire debuut op. Ze schreef Geheime liefde letterlijk bij kaarslicht op zolder. In deze wat vergezochte schrijversromantiek ontdekte Langenbach twee dingen. Ten eerste dat schrijven haar bestemming in het leven moest zijn en ten tweede dat ze alleen in absolute afzondering literatuur kon maken. ‘In het schrijven ben ik vrij, schep ik mijn eigen werkelijkheid,’ zei ze. ‘Het idee dat je de wereld wilt veroveren en alle andere dromen die je in de puberteit hebt, zijn bij mij misschien wel nooit doodgegaan.’

Dat Langenbach steeds minder naar buiten trad en verzoeken om mee uit te gaan afwimpelde, weten vriendinnen aan haar relatie met de getroebleerde popmuzikant Wally Tax. Ze zagen niet dat Langenbach zelf voor haar isolement koos. Aan een vriendin liet ze weten: ‘De liefde tussen Wally en mij is sterk en diep. Voor veel anders dan hem en “het boek” is er eenvoudig geen ruimte. Soms zijn er dagen dat ik met iedereen praat en mij avontuurlijk en strijdlustig voel, maar meestal sluit ik mij op om te schrijven en zit ik ’s avonds dicht tegen Wally aan…’

Laurie Langenbach en Wally Tax kenden elkaar sinds midden jaren zestig, maar kregen pas in 1978 een relatie. De buitenwereld begreep niet wat de schrijfster met die aan lagerwal geraakte muzikant moest. Een merkwaardig liefdeskoppel. Ze leken zo verschillend. Wally Tax was een donkere en sarcastische persoonlijkheid die een web van leugens rondom zichzelf spon; Langenbach was levenslustig, avontuurlijk, optimistisch en eerlijk. Ook in levensstijl hielden beiden er diametrale opvattingen op na. Tax ondermijnde zijn gezondheid met drugs en drank. Langenbach deed veel aan haar uiterlijk, at biologisch en vegetarisch, was wars van verdovende middelen. Maar ingewijden snapten wel degelijk wat hun klik was. Wally Tax, de gevoelige pop-poëet die elke dag een lied schreef, kon charmant en onderhoudend zijn. Wat beiden het meest bond was een gevoel van outsiderschap. Tax was de zoon van een Russische immigrante, een eenzame vrouw met een oorlogstrauma die verteerd werd door heimwee. Van jongs af aan voelde de zanger zich een buitenstaander in een vijandige wereld. Dat herkende Langenbach in hem. Nooit kon ze helemaal acclimatiseren in Nederland. ‘Koude en duisternis drukken op mijn lichaam en mijn geest,’ schreef ze in de kille zomer van 1977. ‘Ze geven mij het gevoel gevangen te zijn.’

Samenleven met Wally Tax bleek niet eenvoudig. De zanger was verslaafd aan heroïne, wat hij voor zijn vriendin verborgen probeerde te houden. Zijn onberekenbare junkiegedrag leidde tot heftige ruzies, waarbij Langenbach meerdere malen het huis ontvluchtte. In dit turbulente privéleven zocht ze naar een mogelijkheid haar ontluikende schrijverschap vorm te geven. In maart 1980 verscheen bij Bert Bakker haar tweede boek, Vera. Deze korte roman ging over een vrouw die het moeilijk had met zichzelf en met haar onpeilbare vriend Alex. Vera was ooit een gevierd actrice geweest, maar kon het vak niet meer aan. Opnieuw schreef de schrijfster uitgebreid over kleding en uiterlijk, in een stijl met veel bijvoeglijk naamwoorden. ‘Een wereld van uiterlijkheden, waarin de emoties er bekaaid of clichématig van afkomen en waarin de personen vage schetsen blijven,’ oordeelde een recensent. Niemand zag hoe autobiografisch de roman was. Vera zat geestelijk gevangen, net als de schrijfster zelf. Haar hoofdpersoon was op een zijspoor beland en leed onder podiumvrees, zoals Wally Tax. Door Vera een glorieuze comeback te laten maken, bezwoer Langenbach het noodlot van haar partner, de gevallen popster.

In Langenbachs proza bleef haar internationale jeugd zichtbaar. ‘Ik heb doordat ik pas op mijn veertiende in Nederland aankwam een grondige scholing in mijn moedertaal moeten missen,’ schreef ze aan Heeresma. ‘Hoewel ik haar wel redelijk beheers is zij niet zo geheel de mijne als zij zou zijn wanneer ik haar in mijn denkwereld had opgenomen zoals je leert hoe je een straat moet oversteken.’ Dit bleek bijvoorbeeld uit haar woordkeuze. Zo noemde ze het script van een toneelstuk een ‘scenario’, logisch voor iemand die in het Engels is opgevoed. Heeresma zag in deze handicap juist een voordeel. Hij meende dat Langenbach een van de weinige Nederlandse auteurs was die helemaal los konden komen van de Hollandse klei. ‘U gaat op bijkans animale (= natuurlijke) wijze met uw verstand en emoties om. U bent kennelijk zeer eksakt wat u bent, niet gehinderd door oerwouden van traditie, gewoonten, overlevering. U kunt zich direkt bezig houden met wat u zelf bent te verhelderen.’

Helemaal los van haar taalachterstand raakte Langenbach niet. Het resulteerde in soms wat onhandige zinnen. ‘Ze had nooit aan haar bekwaamheid in de erotiek getwijfeld,’ schreef ze bijvoorbeeld om duidelijk te maken dat Vera goed in bed was.

Langenbach wilde zich niet alleen opsluiten met haar literatuur. Ze ging sportcolumns schrijven, bezocht wedstrijden en interviewde voetballers. Ze bekeek deze wereld met de blik van de geïnteresseerde maar vooral verbaasde buitenstaander. Panorama maakte reclame voor haar interview met voetballer Ruud Krol met de woorden dat de schrijfster als een blok gevallen was voor de aantrekkelijke sportman en zijn mooie benen. Langenbach voelde zich weggezet als bakvis en dat raakte haar hard. Haar werk was doordrongen van de wens als mooie vrouw serieus te worden genomen om wat ze kon. Feminisme met lippenstift. ‘Als ik mij niet vrij kan voelen enthousiast te zijn over iemand’s schoonheid zonder dat ik meteen word afgeschilderd als een nitwit die op onfrisse avontuurtjes uit is, belemmeren jullie mij in mijn vrijheid mij exact zo te manifesteren als ik ben,’ schreef ze aan de hoofdredacteur van Panorama. Ze bundelde haar sportcolumns – de column als literair product – onder de titel Al dat zweet.

In september 1982 verscheen haar laatste literaire werk, de verhalenbundel Gevallen vrouwen. Het waren korte schetsen van vrouwenlevens in de marge. Eerlijk als Langenbach wilde zijn, nam ze het niet per definitie op voor de vrouwen die ze portretteerde. Dat zij ongelukkig waren kwam door foute mannen, maar had ook te maken met blinde ijdelheid, waardoor de vrouwen willens en wetens verkeerde keuzes maakten. Erg persoonlijk is het verhaal ‘De beste danser van Indonesië’, dat over Langenbachs eigen familiegeschiedenis gaat. Haar moeder trouwde met de man die haar na het jappenkamp, meer dood dan levend, had opgevangen. Maar was dat echte liefde?

De Zeeuwse literatuurcriticus Hans Warren vond de verhalen knap opgebouwd door een auteur met schrijftalent. Hij roemde Langenbachs vermogen om dialogen te schrijven. Anderen wezen op de wat geconstrueerde stijl die te weinig afwisseling in ritme had. Het openhartige boek veroorzaakte grote deining in Langenbachs vriendenkring. Sommigen herkenden zichzelf in de liegende, bedriegende en vreemdgaande personages. Dat elke overeenkomst met bestaande personen op louter toeval berustte, zoals voor in het boek vermeld stond, werd opgevat als een provocatie.

Wat was er met de schrijfster aan de hand? De levenslustige dame die het Amsterdamse uitgaansleven kleur had gegeven, leek zich terug te trekken in haar eigen wereld. Ze viel vijftien kilo af, was veel te mager voor haar lange postuur. Kwam dat door haar relatie met de drugsverslaafde Tax? Had het te maken met de macrobiotiek waarop ze zich fanatiek had gestort? Of meer met Okido-yoga, een combinatie van oosterse meditatie, yoga en voedingsleer die in het Amsterdamse Kushi Institute werd onderwezen? Weinig mensen wisten toen dat Langenbach leed onder onverklaarbare lichamelijke klachten. Haar menstruatie duurde ongekend lang en ging gepaard met hevige pijn. Het bleek het beginstadium van baarmoederhalskanker. Naar een dokter wilde ze niet. Ze had een fobie voor artsen en geloofde niet in de westerse geneeskunst.

Langenbach raakte onder invloed van de charismatische maar rechtlijnige Adelbert Nelissen, die in het Amsterdamse Kushi Institute de scepter zwaaide. Hij zette de schrijfster op het spoor van de Japanse goeroe Oki, wiens levensmotto luidde ‘alles accepteren en glimlachen’. Oki vond dat je als mens zelf verantwoordelijk was voor je gezondheid. Dat je door macrobiotisch te eten kanker kon genezen. In de macrobiotische keuken, met zijn ogenschijnlijk irrationele voedingprincipes, draaide alles om yin en yang. Het lijkt vreemd dat een zelfstandige, intelligente vrouw haar leven op het spel zette voor een oosterse wijsheid met strenge leefregels en twijfelachtige dogma’s. Maar de macrobiotiek was voor Laurie Langenbach geen starre leer, doch het toppunt van zelfbeschikking. De filosofie stelde haar in staat baas te blijven over haar eigen lichaam en gezondheid, zonder tussenkomst van artsen. Toen bleek dat haar kwalen niet verminderden maar juist verergerden, trok Langenbach de uiterste consequentie: ze reisde af naar het Okido-centrum van de grote meester Oki in Japan en onderwierp zich aan zijn Spartaanse regiem. Dit hield in: weinig eten, veel zware lichamelijke oefeningen en luisteren naar krakkemikkig vertaalde colleges van de goeroe zelf. Gedreven door doodsangst klampte Langenbach zich aan zijn therapie vast.

Het verblijf in Japan leidde tot gemengde gevoelens. Enerzijds voerden het Japanse klooster en de oosterse cultuur haar terug naar gelukkiger jeugdjaren. Aan haar moeder schreef ze: ‘Het is wel goed voor mij hier omdat het me dichtbij vroeger brengt, toen ik nog vrij was en onschuldig en niet bang voor het leven.’ Anderzijds werd duidelijk dat ze in handen was gevallen van stinkende heelmeesters die niets voor haar konden betekenen. Het Japanse verblijf eindigde in een drama. Oki moest toegeven dat hij het ook niet meer wist en raadde Langenbach aan naar een ziekenhuis te gaan. Daarvoor was het echter te laat. De schrijfster vloog terug naar Nederland en stierf enkele weken later.

Wally Tax kwam nooit over haar overlijden heen. Toen het Amsterdamse raadslid Roel van Duijn in 1998 een rechtszaak aanspande tegen Adelbert Nelissen – Van Duijn had ook een doodzieke vrouw die tevergeefs haar toevlucht had gezocht tot de macrobiotiek en het Kushi Institute – sloot Tax zich bij de aanklacht aan. Na een slepende procedure werd Nelissen in 2006 als eerste in Nederland veroordeeld voor het weghouden van mensen van reguliere medische zorg.

Schrijver Heere Heeresma hield iemand anders verantwoordelijk voor de vroege dood van Langenbach. In een brief aan radiomaker Anton de Goede sprak hij van ‘de verderfelijke invloed van die enge W. de Ridder’. Heeresma bedoelde Willem de Ridder, oprichter van het blad Hitweek, goede vriend van Langenbach en fervent macrobioot. Maar de beschuldiging was onterecht. Veel vrienden van Langenbach aten macrobiotisch. En daarbij was ze te autonoom om zich door iemand iets te laten aanpraten. Ze kwam op voor haar recht op zelfbeschikking. Dat betekende ook het recht te mogen sterven aan een eigen levensovertuiging.

Laurie Langenbach liet vijf boekjes na, die in nog maar weinig bibliotheken te vinden zijn. Antiquarisch wisselen ze voor een paar euro van eigenaar. Wie ze in handen krijgt, ontdekt een fris en helder proza. Kenmerkend zijn de eerlijkheid en openhartigheid waarmee de schrijfster haar gevoelsleven ontleedt en de wereld observeert. We ontmoeten een auteur die kwetsbaar durft te zijn en een onderzoek instelt naar zichzelf en de mensen om haar heen. In 1977 schreef ze in haar dagboek: ‘Ik geloof dat wat mij uniek maakt, en wat andere mensen voor mij wint of van mij afstoot, niet zo zeer op uitzonderlijke eigenschappen berust als wel op het feit dat ik eerlijk uitkom voor die eigenschappen die ik met anderen deel, zoals ijdelheid. Dat wat anderen verborgen houden, daar kom ik voor uit op een manier die veelal gêne teweeg brengt bij degene die ik ermee confronteer.’ Dat haar partner drugsverslaafd was, vond Langenbach niet het grootste probleem. Onverdraaglijk was dat Tax loog over zijn verslaving en ze naar eigen zeggen de enige in heel Amsterdam was die niet wist dat haar man een heroïnejunk was.

Laurie Langenbach was een kind van haar tijd. In haar leven en werk weerspiegelt zich een deel van de naoorlogse Nederlandse geschiedenis: het afscheid van Indië, de gezapige calvinistische sfeer en de aanval daarop in de jaren zestig, de seksuele revolutie en de tweede feministische golf. Het optimisme van de bloemengeneratie, die oude zekerheden ter discussie stelde, overgaand in de grimmiger en dogmatischer jaren zeventig met de afwijzing van de westerse geneeskunde als even radicale als fatale daad. Ergens tijdens deze transitie stond een schrijfster op. Ze liet ons een klein oeuvre na, te weinig onderscheidend om de maakster lang te overleven. Maar Geheime liefde was een opvallend debuut dat een betere pers had verdiend. Ze creëerde haar werk onder moeilijke omstandigheden. Wat de onafhankelijke Langenbach niet wilde, gebeurde toch: ze werd in de rol gedrongen van zorgzame vrouw die haar eigen carrière ondergeschikt maakte aan de nukken van haar man.

Eén ding is me heel duidelijk geworden: Laurie Langenbach was een rasschrijfster voor wie de literatuur geen modieuze bevlieging was. Ze wilde leven voor haar boeken, maar heeft niet de tijd gehad te laten zien waartoe zij in staat was.