Dit moest gaan over het vormgeven van een virtuele en zelfbewuste reflectie, en over het googelen daarvan; maar ook over het goede leven van de mens Jan Postma, dat eindigde met zijn executie, in de duinen bij Scheveningen of de in de bossen bij Vught; en over narcisme, schaamte, heroïek. Ik wilde bij het begin beginnen en het begon, volgens een even onzichtbare als willekeurige lijn in mijn hoofd, een jaar of vijftien geleden, toen ik besloot een website te bouwen; een website puur en alleen ter meerdere eer en glorie van mijzelf – of van mijn zelf. Ik herinner me nog dat ik een boek met de geruststellende titel HTML in 24 uur uit de bibliotheek haalde, ik herinner me nog dat ik de vierentwintig hoofdstukken die het werk telde diezelfde dag doorbladerde en hoe ik diezelfde avond in een paar uur een provisorische website in elkaar draaide en de bestanden kopieerde naar de 25 megabyte gratis schijfruimte die onze internet-provider beschikbaar stelde.

De virtuele grond die ik bezette wekte, naarmate ik hem meer en meer cultiveerde, steeds sterker de illusie samen te vallen met mijn persoon. Waar we een fysieke spiegel nog wel eens als confronterend willen ervaren, lijkt de digitale reflectie vergevingsgezinder. Wat we ervaren als een min of meer waarheidsgetrouwe reflectie bestaat in werkelijkheid uit iets wat zich vormt naar de contouren van onze fantasie. Het eigen narcisme bedriegt het oog en laat zich gemakkelijker dan dat van anderen vergeven.

Om Jenny Diski te parafraseren: ik ben Jan Postma, u bent dat niet. Maar telkens wanneer ik toegeef aan de drang om mijn naam in een zoekmachine in te voeren, wordt het vertrouwen in die fundamentele waarheid lichtjes aan het wankelen gebracht. Nieuwsgierigheid naar het ongrijpbare zelf kent een geschiedenis zo lang als die van de mensheid, en ik ben niet zo naïef of arrogant om te geloven dat de intrede van het internet, en daarmee van de mogelijkheid vanuit een schijnbaar reëel punt buiten het zelf naar dat zelf te kijken, een wezenlijk andere situatie heeft gecreëerd. Hooguit zijn de middelen die dit zelfbedrog faciliteren krachtiger geworden en is als gevolg daarvan de vereiste mentale inspanning kleiner geworden.

Jan Postma zijn betekent dat je, wanneer je het gereflecteerde zelf zoekt, in veel gevallen, in de meeste gevallen, vooral anderen vindt. Dat vinden levert dan een mengeling van ergernis en jaloezie, verwondering en plezier op – en ook het besef dat andere Jan Postma’s ongetwijfeld zo nu en dan hun eigen naam invoeren en dat zij, naast alle vreemdelingen die ik op zulke momenten tref, ook op mij stuiten; en dat zij zich, ongetwijfeld zullen verbazen, ergeren, vermaken.

Ik stel me voor hoe er tussen deze Jan Postma’s een vreemde band ontstaat; een band die weliswaar in verschillende richtingen wordt ervaren, maar die nooit tot werkelijk wederzijds contact uitgroeit. Ze vormen een gemeenschap, dit soort naamgenoten, maar een losse gemeenschap, die nooit samenkomt.

Jan Postma’s genoeg, al is het gezelschap dat mij door de jaren heen is bijgebleven betrekkelijk klein. Behalve de Friesche zonderling, de rijschoolhouder en de supermarkteigenaar, ook de ‘markante Enkhuizer’ Jan Postma, een radiojockey die lokaal ook wel bekend stond als Jan de Danser, Jan Postma de Amerikadeskundige van BNR Nieuwsradio en Jan Postma die door kinderen wordt aangeschreven met de vraag: ‘Beste meneer Postma, bent u de schrijver van Wolf de Speurhond?’ De Jan Postma waar deze kinderen, voor wie de kortste weg naar een boekverslag blijkbaar via de auteur loopt, naar op zoek zijn, is de man die – weliswaar terecht, maar daarom niet minder ergerniswekkend – de Wiki ‘Jan Postma (Schrijver)’ bezet houdt. (Iedere regel die ik zelf schrijf is in dat licht bezien een verzetsdaad).

Maar al deze Jan Postma’s, mijzelf incluis, staan in de schaduw van een andere Jan Postma. Want uiteindelijk leiden alle digitale wegen naar iemand die, toen de VARA in de jaren zeventig een hoorspel over hem maakte, het curieuze epitheton ‘de mens Jan Postma’ opdeed; de ‘Jan Postma (CPN)’ die, zo las ik op Wikipedia, op 31 juli 1944 door de Duitse bezetter in de Haagse duinen, op de Waalsdorpervlakte, niet ver van de gevangenis in Scheveningen, werd geëxecuteerd. Vanaf het allereerste moment scheen het mij toe dat Jan Postma’s leven zich op een, voor ons sterfelijke Jan Postma’s, voor altijd onbereikbare morele hoogvlakte had afgespeeld.

Twee jaar geleden fietste ik op een voorjaarsmorgen van het Amsterdamse Centraal Station in oostelijke richting naar het IISG, waar naar verluidt een gedenkboek lag opgeslagen. De beschrijving die ik op internet van het archiefstuk had gevonden kwam in één lange zin, opgebouwd uit een veelheid van elliptische zinnen, tot de kern door het leven van Jan Postma samen te vatten in een opsomming: ‘Jan Postma (1895-1944), actief in Landelijke Federatie van Sociaal-anarchisten; daarna lid van de CPH; partijbestuurder; leider van de sectie Holland van de internationale Roode hulp 1933-1938; organiseerde vanaf 1936 hulpacties voor Spanje; verzetsstrijder, in 1943 lid van de leiding van de illegale CPN, in 1944 gefusilleerd.’ Het was de paradox die sprak uit het idee van het sociaal-anarchisme, veel meer dan zijn deelname aan het verzet, die me direct voor hem had ingenomen. Schijnbaar ironische tegenstrijdigheden zijn me altijd voorgekomen als onmogelijke, maar niettemin waarachtige benaderingen van een werkelijkheid die te complex is om ooit te worden doorgrond. Nadat ik een schriftelijk verzoek had ingediend, duurde het een klein half uur tot een archivaris het album ‘Herinneringen aan Jan Postma: zijn leven, zijn werk, zijn kameraden’ naar de balie bracht. Een lichte spanning maakte zich van mij meester toen ik het pak waarin het album zat op een tafel legde en de bureaulamp aanknipte.

Anders dan ik had verwacht bestond het album uit een standaard ordner van donkerblauw plastic. Op de map was met een mengeling van zorg en onvermogen een drietal uitgeknipte stukjes papier geplakt. Bovenaan een omgekeerde rode driehoek, het symbool dat in concentratiekampen werd gebruikt om politieke gevangenen te identificeren. Daaronder een stuk karton met in roze letters, omlijnd door een blauwe ballpoint, de naam Jan Postma. Onderaan een tweetal tekstfragmenten, overgetypt uit de afscheidsbrief die Postma schreef aan zijn vrouw Nel, in afwachting van het de voltrekking van het vonnis. […] ‘Wat ik de laatste maanden heb beleefd en doordacht heeft me nog meer overtuigd van de noodzakelijkheid te strijden voor een betere samenleving […] Als ik hieraan ook maar iets heb bijgedragen was het leven en werken niet te vergeefs en het pogen alleen is reeds waard er voor te leven en te sterven’ […].
Ik sloeg de map open. Op de binnenzijde had iemand in krijtachtige blokletters ‘Proletarische Solidariteit’ geschreven en daarnaast de elders uitgeknipte woorden ‘voorwaarts en niet vergeten’ geplakt. Op het eerste lichtgroene blad was bovenaan een stuk stof geplakt waarop in sierlijke rode letters naam (Jan Postma) en geboorte- en sterfdatum (18.2.1895 - 31.7.1944) waren genoteerd. Iemand had er vervolgens in een priegelig handschrift iets bijgeschreven, een soort ondertitel: ‘herinneringen aan strijd, solidariteit en kameraadschap’. Daaronder een groot portret van een serieuze man van een jaar of vijfenveertig. Hij was netjes gekleed en zijn blik leek, hoewel hij een klein beetje loenste, te zijn gericht op een punt net achter de horizon. Zijn ogen, zijn mond en zijn oren deden stuk voor stuk denken aan het gezicht van een jonge John Malkovich. Maar zodra ik de acteur in de foto dacht te herkennen, leek het alsof iemand die zeer geoefend was in de kunst van de fotomontage, een andere neus had toegevoegd.
Ger Harmsen, een inmiddels overleden historicus van de arbeidersbeweging met brillenglazen zo dik dat de drager vanuit een andere tijd dan de huidige naar de wereld leek te kijken, schreef begin deze eeuw een korte biografische schets over het leven van Jan Postma, als onderdeel van het online te raadplegen Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. Harmsen beschrijft hoe Postma’s ouders, de huisschilder Jan Postma en zijn vrouw Klaske van der Wey, zich door de grote landbouwcrisis van de late negentiende eeuw, een gevolg van de stijgende invoer van onder meer graan uit de Verenigde Staten en Canada, gedwongen zagen van Friesland naar Amsterdam te verhuizen. In Amsterdam werd ook toen driftig gebouwd en die bouwlust vertaalde zich in werkgelegenheid. Hoewel beide ouders van Nederlands Hervormde afkomst waren, besloten zij hun zoons niet te dopen. In het gezin, zo schrijft Harmsen, heerste een atheïstische en sociaaldemocratische geest. De jonge Postma betoonde zich naar verluidt al vroeg een begaafd tekenaar, maar omdat men zijn verdiensten niet zou kunnen missen, zag hij zich genoodzaakt te bedanken toen hem een beurs voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten werd aangeboden. In plaats daarvan ging hij in de leer als lithograaf bij Van Leer in Amsterdam. Onderwijl bezocht hij in de avonduren alsnog een tekenschool en zo ontwikkelde hij zich op den duur tot clichétekenaar. Harmsen schrijft dat Postma zich vanzelfsprekend aansloot bij een vakbond, dat dit de in 1906 opgerichte Algemeene Nederlandse Chemigrafenbond moet zijn geweest, en dat deze bond, uitzonderlijk genoeg, protestanten, rooms-katholieken en atheïsten onder zijn leden telde. Het karakter van deze uiterst strijdbare eenheidsvakbond zou Postma altijd in herinnering zijn gebleven. Als jongen maakte hij mee hoe zijn bond bij bedrijven met nu in patina gecoate namen als Modern en Polygraph door harde stakingen paal en perk probeerde te stellen aan wat de historicus omschrijft als ongebreidelde jongensexploitatie. Harmsen schrijft hoe Postma aanvankelijk sympathie koesterde voor de SDAP, maar dat hij de opstelling van de partij tijdens de Eerste Wereldoorlog als een grote teleurstelling beleefde. Nog tijdens de oorlog sloot hij zich aan bij de Federatie van Sociaal-Anarchisten en gaandeweg raakte hij betrokken bij de Sociaal-Anarchistische Jeugd Organisatie. Via de SAJO leerde hij ook zijn aanstaande, Nel Wessels, kennen. Iets minder dan vier jaar na de door de Franse bevelvoerder Ferdinand Foch en een Duitse burgerdelegatie getekende wapenstilstand waarmee een einde aan de Grote Oorlog was gekomen, gingen de twee in oktober 1922 een vrij huwelijk aan. Postma gold ondertussen voor veel SAJO-leden als een inspirerende figuur. Harmsen beschrijft hoe zich rond Postma een groepje jongeren verzamelde dat er tijdens weekends en op de schaarse andere vrije dagen op uit trok om te kamperen. Met een onschuld die in onze tijd niet meer goed denkbaar is, schrijft Harmsen hoe zij veel van de wat oudere Postma moeten hebben opgestoken: ‘en niet alleen op politiek gebied.’ De historicus doelde op Postma’s brede belezenheid, die volgens hem mocht blijken uit de aanwezigheid van Rabelais, Spinoza en Busken Huet in zijn bibliotheek.

De SAJO kwam onder groeiende invloed van Anton Constandse en Jo de Haas, felle anti-bolsjewisten. Hun anarchisme, dat individualistischer van aard was, strookte niet met de diepgewortelde sociale overtuigingen van Postma. Postma, zo schrijft Harmsen, zette zich langzaam maar zeker steeds sterker af tegen die individueel-anarchistische interpretatie van vrijheid. Vrijheid was iets wezenlijk anders dan louter ongebondenheid en de verwerping van ieder ideaal van zelfbeheersing. Met Spinoza meende hij, aldus Harmsen, dat ‘vrijheid leven is krachtens de noodwendigheid van ons eigen wezen.’ Men kon alleen in een onverbrekelijk verband met de medemens tot vrijheid geraken. Begin jaren dertig werd Postma lid van het bestuur van de CPN en in die hoedanigheid bracht hij vanaf eind 1932 enige tijd in Moskou door als vertegenwoordiger bij de Executieve van de Komintern, waar hij de Nederlandse partijzaken moest behartigen. Het betekent dat hij een klein jaar voor het begin van de Grote Zuivering terugkeerde. Na zijn thuiskomst werd hem gevraagd leiding te geven aan de Nederlandse tak van de Internationale Roode Hulp. Waar de belangrijkste taken aanvankelijk bestonden uit het verlenen van juridische bijstand aan politieke gevangen, het coördineren van de opvang van vluchtelingen uit Duitsland en het in algemene zin beïnvloeden van de publieke opinie, kwam daar, toen de Spaanse Burgeroorlog in volle hevigheid losbarstte, de inzameling van medicijnen bij. Postma vloog in eigen persoon naar Spanje om deze medicamenten over te dragen aan de Republikeinse regering, en hij bracht bij die gelegenheid ook een bezoek aan het front, zo schrijft Harmsen. Niet lang daarna, aan wat langzaamaan niet anders dan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog kon zijn, kregen Postma en zijn vrouw een groot persoonlijk leed te verwerken: op 15 maart 1938 overleed hun dochtertje Marfa. Amper zes jaar oud.

Iemand heeft op een van de pagina’s in het gedenkalbum op de gefotokopieerde afbeeldingen de randen van de ogen van Jan Postma en Nico Rost met pen overgetrokken. Het sorteert een vreemd effect. Twee mannen die zich opmaakten voor een gemaskerd bal, maar geen kans hadden gezien een gepaste uitdossing te bemachtigen. Veel van de afbeeldingen zijn al vrijwel volledig vervaagd, alsof een filmopname uit de doka, waar de ontwikkelaar het beeld ooit binnen een paar minuten deed verschijnen, oneindig vertraagd achterstevoren wordt afgespeeld. In sommige gevallen is er niets anders over dan een spookachtige verschijning. Naast een groot wit vlak, waarop alleen nog met de grootste moeite de contouren van een mens zijn te onderscheiden, staat ‘Hannie Schaft’.

Terwijl ik een voor een de pagina’s fotografeerde, bedacht ik wat voor een vreemde kracht er uitging van het fysieke object dat voor mij op tafel lag. Het amateurisme waarmee het in elkaar was gezet deed in eerste instantie denken aan de werkstukken die ikzelf op de basisschool maakte, maar gaandeweg besefte ik dat dat amateurisme zich niet alleen uitte in de imperfecties van de uitvoering, maar ook vooral in de liefde en het gevoel van verlorenheid en het besef van tragiek die er op alle mogelijk manieren in terecht waren gekomen. Het tekortschieten dat werd benadrukt, was van een veel wezenlijker aard: geen liefde is groot genoeg om de dood ongedaan te maken, geen missen sterk genoeg om de doden te doen terugkeren.
Achterin de map, onder een lange, in rode inkt uitgetypte lijst van donateurs die begin jaren zeventig een monument mogelijk maakten, staat op een enkele uitgeknipte en opgeplakte regel:

HET LEVEN EN DE STRIJD VAN JAN POSTMA MOGEN NOOIT WORDEN VERGETEN!!

Op doorreis naar de Duitse Eifel had ik pas op het laatste moment besloten een kleine omweg te maken en via Vught te rijden. Jan Postma werd, zo schrijft Harmsen, op 11 november in Utrecht gearresteerd. In de maanden die daaraan voorafgingen had hij zich sterk gemaakt voor de vorming van de Raad van Verzet, waarin het volledige gewapende verzet zou moeten worden gebundeld. In het zog van die wens ontstond ook het plan om een verzetskrant op een bredere grondslag dan De Waarheid uit te geven. Het eerste nummer van Appèl moest in december verschijnen, en Postma had het hoofdredactioneel commentaar reeds geschreven, maar toen hij met twee anderen op weg was naar wat als ik het goed begrijp nog maar de tweede redactievergadering had moeten worden, werden ze niet ver van het station door de Sicherheitsdienst opgepakt. Er werden nog verschillende pogingen op touw gezet om Postma te bevrijden, maar die zouden elk vergeefs blijken. Over een ervan schreef Joop Morriën in de jaren tachtig in De Waarheid een artikel: ‘Hoe in de winter van 1944 werd gepoogd Jan Postma uit Vught te bevrijden’. Daarin blikt een van de geïnterviewden terug en concludeert hij:

Ik denk dat er echter toch nog een belangrijk element in de poging op zich zit. Zij toonde namelijk ook hoe communisten solidair zijn, hoe zij het als vanzelfsprekend beschouwen een voor de strijd noodzakelijke kameraad te redden, ondanks de risico’s die zij liepen. […] Er wordt tegenwoordig wel eens gezegd dat we in een “ik-tijdperk” zouden leven en terecht wordt zoiets als een negatief verschijnsel gezien. Maar toch is er dat niet alleen. Vanuit onze visie hebben wij saamhorigheid en solidariteit te bieden.
Ik dwaalde over het terrein en stond een tijd voor de grote maquette van het kamp, die buiten, als een losgeweekte en afgedreven wijk uit een Madurodam van het Kwaad, weer en wind doorstond.

Aanvankelijk was ik van plan geweest de eerstvolgende zondag naar Scheveningen te rijden, om op 31 juli, precies 72 jaar nadat de mens Jan Postma werd gefusilleerd, door de duinen naar het monument op de Waalsdorpervlakte te wandelen. Maar wat me twee jaar geleden, bij het doorbladeren van het gedenkboek, niet eens was opgevallen, was inmiddels overduidelijk: wat betreft de dag van zijn overlijden en de plaats waar dat gebeurde, spraken de bronnen elkaar tegen. In het gedenkboek zelf, waar op het voorblad toch in grote sierlijke rode letters 31 juli als sterfdatum werd genoemd, en legio krantenartikelen van later datum die ook die dag aanhielden als het jubileum van zijn dood, zaten hier en daar ook aanwijzingen dat Postma een paar dagen eerder moet zijn geëxecuteerd. Zowel 24 als 25 juli wordt op verschillende plaatsen in het gedenkboek genoemd. Sterker: ook dat Postma in de duinen bij Scheveningen werd doodgeschoten wordt in het gedenkboek hier en daar tegengesproken. Hoe Ger Harmsen tot de overtuiging kwam dat de executie op de Waalsdorpervlakte zou hebben plaatsgevonden, is me niet duidelijk geworden, maar dat ik niet daarheen, maar naar Vught reed, was het gevolg van een bezoek aan het NIOD. Ik was een paar dagen eerder vanaf de redactie naar het Instituut voor Oorlogsdocumentatie gelopen. Een voetnoot in een dissertatie over CPN-leider Paul de Groot had melding gemaakt van verslagen die waren opgetekend door ene Wehner, de man die Postma tijdens de oorlog had gearresteerd en die hem tijdens de verhoren die volgden ook gruwelijk zou hebben gemarteld. Het strafdossier in het NIOD bevatte naast de genoemde verhoorverslagen en een doodvonnis dat in al zijn zakelijkheid alleen maar beklemmender is, een handgeschreven briefje, gedateerd op 2 juli, waarin Dirk Postma op schoorvoetende, ja, haast onderdanige toon vraagt of het mogelijk is zijn ter dood veroordeelde broer te bezoeken. Of dat nog is gebeurd is niet duidelijk. Een paar kleine papieren velletjes later is er plotseling iets dat een in minimale bewoordingen afgewezen gratieverzoek lijkt te zijn en dan, op het laatste, niet genummerde blad:
‘Es wird mitgeteilt, daß der am 18.2.1895 in Amsterdam geborene Zeichner Jan Postma in Amsterdam, zuletzt ohne feste Wohnung, am 23.juli.1944 6 Uhr 45 minuten in Vught verstorben ist.’

De drie vrouwen van middelbare leeftijd knikken gedag wanneer ik naar buiten loop. Die alleszins vanzelfsprekende vriendelijkheid ervaar ik niettemin met een gevoel van lichte opluchting, want toen ik de hal binnenliep had ik me plotseling afgevraagd of ik niet te weinig tijd had genomen om de verschillende tentoonstellingen te bekijken, of ik mezelf er op het buitenterrein niet te gemakkelijk van af had gemaakt, of ik in de bezinningsruimte, waar kleine schilderijtjes met de namen van alle mensen die in Vught werden geëxecuteerd de muren vulden, niet op z’n minst een moment had moeten gaan zitten. Buiten sla ik tegenover de parkeerplaats het pad in dat volgens een zakelijk bordje naar de fusilladeplaats leidt.

Na een paar honderd meter word ik me bewust van een drietal paarden dat in mijn rug gestaag nadert. Ze kuieren op hun gemak, langzaam maar net iets sneller dan ik, en omdat ik geen reden zie mijn pas te versnellen, stap ik van het pad om ze te laten passeren. De jonge vrouw op het eerste paard excuseert zich, het meisje op het laatste paard glimlacht verlegen, een mug landt op mijn linkerarm en is dood voordat ze kans ziet me te steken. Ik haat muggen. De ongemakkelijke gedachte dat Jan Postma misschien, waarschijnlijk, over hetzelfde pad heeft gelopen, tweeënzeventig jaar en drie of vier dagen eerder, laat me geen moment los. Ik wandel in een schuldig landschap en vraag me onderwijl af of hij zich heeft opgewonden over de muggen in het bos. Zijn muggen wakker om kwart voor zeven ‘s ochtends? Had de executie inderdaad ‘s ochtends plaatsgevonden? Op 23 juli 1944 in de bossen nabij Kamp Vught? Of was dat een achteloos verkeerd neergepende datum geweest? Ik stel me voor hoe Postma door minimaal zeven mensen zal zijn vergezeld. Het peloton had naar verluidt uit zes mensen bestaan, vier Duitsers en twee Nederlanders. En er moest toch een leidinggevende zijn geweest om het bevel tot vuren te geven? Ik probeer me voor te stellen hoe men op een julimorgen door de vredige natuur een zekere dood tegemoet loopt, ik probeer me voor te stellen hoe Postma zich op dat moment allang had verzoend met zijn lot, hoe hij dacht dat te hebben gedaan, maar hoe hij hier, precies hier, toch werd bevangen door een hevige beklemming in zijn borst. Hij had nog maar kort voor zijn korte dodenmars een brief aan zijn vrouw geschreven.

In het gedenkboek beschrijft Theun de Vries hoe Postma vanaf zijn veroordeling drie maanden met twee lotgenoten een dodencel deelde, hoe deze twee mannen de enige getuigen waren en hoe ze hem tot aan de dood vergezelden, maar niet daarin want deze twee lotgenoten werden te elfder ure begenadigd. ‘Op 24 juli daaraanvolgend, in de volheid van de zomer en in de volheid van zijn edel leven werd Jan Postma gefusilleerd,’ schrijft De Vries. Over een brief die thans voor hem ligt, een brief die Postma op de dag van zijn dood nog aan zijn vrouw heeft kunnen schrijven, zegt hij: ‘Met ruw potlood op ruw papier geschreven is het handschrift als de briefschrijver zelf een toonbeeld van rustige, bewuste kracht, van een onbeperkte innerlijke vrijheid. Deze brief tekent beter dan alle bewoordingen, waarnaar wij tasten en zoeken om Jan Postma en zijn nagedachtenis te eren, wie deze man was, hoe hij leefde, hoe hij dacht en hoe hij wilde, dat anderen zouden denken en leven.’

Lieve Nel,

Dit is mijn laatste brief. Straks wordt het vonnis voltrokken. Daar ik het sedert mijn arrestatie verwachtte ben ik vrij kalm. Het is wel hard in volle gezondheid, vol levens – en werklust uit het leven bij je lieve vrouw en kind te worden weggerukt. Maar lieve Nel, het is oorlogstijd en er vallen vele duizenden. Het is een schrale troost, maar het werkt toch verzachtend te weten één van velen te zijn. […] Maar lieve Nel, ik vertrouw, ik weet, dat je me geen verwijten zult maken. Dat ik me aan gevaren bloot stelde was niet door gebrek aan liefde en verantwoordelijkheid voor jou en Paultje. We mogen echter niet alleen aan ons zelf en aan het heden denken. Wat ik de laatste maanden heb beleefd en doordacht heeft me nog meer overtuigd van de noodzakelijkheid te strijden voor een betere samenleving. De eerste wereldoorlog heeft de vernieuwing van de maatschappij belangrijk voorwaarts gebracht en ongetwijfeld zal dit nu weer het geval zijn. De komende vrede zal nog geen duurzame zijn, maar de mogelijkheden om tegen de oorlog en voor de vrede te strijden zullen veel groter zijn en hopelijk zal de volgende generatie voor een herhaling van de huidige verschrikkingen gespaard worden. O lieve Nel als Paultje en zijn vriendjes een voor zulk een herhaling gespaard bleven! Als zij eens een beter leven en een betere toekomst kregen. En ik ben er zeker van dat dit geschiedt. Als ik hieraan ook maar iets heb bijgedragen was het leven en werken niet te vergeefs en het pogen alleen is reeds waard er voor te leven en te sterven.

Tot Paultje dringt het gelukkig niet door wat er met zijn Va-Va gebeurt en als het eenmaal tot hem doordringt is hij zijn Va-va vergeten. Lieve Nel help hem een degelijke jongen te worden en een degelijk mens, die niet onverschillig door het leven gaat. Voor zijn vader hoeft hij zich niet te schamen. Lieve Nel laat hem vooral niet opgroeien in blinde haat tegen het Duitse volk. Als hij zijn vader wil wreken, laat hij het dan doen op de rotmaatschappij, waarin wij leven en waar de oorlog en wat er aan vast zit zijn voortgekomen en waarvan ook het Duitse volk het slachtoffer is. Lieve Nel, wees flink. Treur niet. Leef met de levenden. Leef met en voor Paultje. Ik was erg blij te horen dat je je zo flink houdt, en had ook niet anders verwacht. Het heeft het mij veel makkelijker gemaakt.

_Wat je zorgen betreft reken ik er op dat onze vrienden en bekenden zullen helpen deze te verlichten. O lieve Nel honderd dingen zou ik je nog willen zeggen en raden, maar je zult het in ‘t vervolg alleen moeten doen. Ik had je zo graag geholpen Paultje tot een degelijk mens te maken, ik had zo graag nog veel mooie dingen voor hem en met hem gemaakt, maar het is niet anders. In gedachten omhels ik jullie beiden, zoals ik reeds zoveel gedaan heb. Ik wens jou en Paultje een lang en gelukkig leven.

De fusilladeplaats is gelegen op een van de lunetten. Het gedenkteken bestaat uit een reeks stenen panelen waarop de namen en sterfdata van de hier geëxecuteerde gevangenen op volgorde van hun woon- of geboorteplaats zijn gegraveerd. Boven het monument torent een groot houten kruis, dat ogenschijnlijk bestaat uit twee kale boomstammen. De eenvoud ervan lijkt ook nu omgekeerd evenredig aan de kracht die ervan uitgaat. Postma’s gegevens staan op de meest linkersteen, ik kijk ernaar maar het doet me weinig. 24 juli, staat hier. En waarom ook niet, denk ik. 23, 24 of 31 juli; Vught of Scheveningen? Wat maakt het uit? Het landschap is hoe dan ook schuldig. Aan de voet van het monument ligt een lange en smalle maar diepe bak water. In het water groeien onherkenbare planten als gifgroene wolken. Iemand heeft op de stenen rand een bosje bloemen achtergelaten. Ze zijn bruin en verlept en over een van de stengels kruipt met een aan het onvermijdelijke grenzende vanzelfsprekendheid een grote, donkergele rups. Ik denk aan de grote, okergele Mercedes AMG G 63 die een paar honderd meter terug langs het pad stond geparkeerd. De auto, die het midden hield tussen een simpele jeep en een Hummer, had meer weg van een gigantische bij die in de berm lag te sterven. De twee mannen waren voorbereidingen aan het treffen om de auto te fotograferen. Als ik me omdraai en mijn rug naar het monument keer, zie ik in de verte lichtflitsen schieten. De stilte van de schichten verhult geen moment hoezeer ze een visuele echo vormen van de ruim honderd hier voltrokken executies. Het heeft niet veel eerder nog geregend, maar nu breekt de zon voorzichtig door het wolkendek, en hoewel het de hele ochtend al wat benauwd was, is het nu plotseling warm. Ik besluit dat ik hier klaar ben en loop terug over het pad, nu in de richting van de lichtsalvo’s. _

Als ik de mannen en hun auto bereik – een auto die, zo heb ik later uitgevonden via de dealer in wiens opdracht de twee fotografeerden, een jaar oud was, 5288 kilometer op de teller had, en niet minder dan 209.500 duizend euro moest opbrengen – wacht ik een moment voordat ik aanstalten maak te passeren. Terwijl ik wacht, vraag ik me af wat ik van het tafereel wil denken. De twee mannen, de apparatuur en de levensgrote speelgoedauto bieden een geruststellende aanblik. De welvarende zorgeloosheid die ervan uitgaat, de peilloos diepe onbeduidendheid van de manier waarop ze hun geld aan het verdienen zijn, ze zeggen: geniet van de vrede die hier inmiddels al zo lang heerst dat de herinnering aan wat daarvoor kwam ieder voorstellingsvermogen op de proef stelt. Tegelijkertijd is de auto in alles, in zijn bonkige smakeloosheid en zijn protserigheid, een viering van het lelijkste soort materialisme, een schaamteloze belediging van ieder besef dat de mens verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van de wereld. Wanneer de twee me opmerken wuiven ze me voorbij. Ik sla linksaf en loop over hetzelfde pad als een half uur eerder, nu in de richting van de parkeerplaats waar mijn eigen auto staat. Ik denk aan dat wat Bas Heijne een paar maanden eerder in de NRC schreef over het voorstel van de commissie-Schnabel om het schoolvak geschiedenis af te schaffen. Heijne haalde wijlen Tony Judt aan en beschreef een in zijn ogen fatale ontwikkeling: ‘historische feiten die alleen nog maar gebruikt worden om emoties in het heden van achtergrond te voorzien, waardoor geschiedenis een keuzemenu wordt waaruit iedereen pakt wat hij nodig heeft om zijn identiteit en overtuigingen te harnassen.’ Heijne ergerde zich aan de denkfout die aan het voorstel ten grondslag ligt, als zou het persoonlijk maken van de geschiedenis tot een empathisch burgerschap leiden. Ik denk aan hoe in het museum in Vught de verhalen zo klein en persoonlijk mogelijk worden verteld en hoe dit zijn uitwerking niet lijkt te missen. Maar dat is niet waar Heijne op doelde. Iets verderop schreef hij: ‘Wanneer geschiedenis volledig ik-gericht wordt, krijg je helemaal geen burgerschap. Integendeel, je krijgt wat je nu al overal ziet, een emotionele vereenzelviging met bepaalde historische gebeurtenissen, die de breuklijnen in de samenleving nog dieper maken.’

Ik vraag me af wat ik in dit licht van mijn eigen vereenzelviging met Jan Postma moet denken. Het effect op breuklijnen in de maatschappij zal te verwaarlozen zijn, maar toch lijken een zeker ongemak en iets dat ruikt naar schaamte nooit ver weg, ook nu niet. Het internet en de geschiedenis hebben met elkaar gemeen dat ze gemakkelijk een spiegel vormen die de narcist in ons ter wille is, die ons toont waarnaar we verlangen, dat wat we nodig hebben om ons staande te houden – in Heijnes verhaal ons zelf in een rol die betekenis heeft, in het mijne ons beste zelf, ons zelf zonder de onvolmaaktheden. Toch kunnen juist ook beide zowel onze onbeduidendheid als onze feilbaarheid scherper in beeld brengen.

Het wordt inmiddels met de minuut warmer. Er landt weer een mug op mijn arm en weer sla ik hem weg. Met een ongemakkelijke vanzelfsprekendheid vraag ik me nu af hoe een van de leden van het executiepeloton hier op een vroege julimorgen moet hebben gelopen. Of hij ouder of jonger was dan ik, of heel misschien wel precies even oud. Of hij last had van muggen. Of hij last had van wroeging. Of de loop van het geweer dat op zijn schouders rustte nog warm was van het ene schot dat hij even tevoren had gelost. Of hij met zijn gedachten alweer ergens anders was. Of hij zachtjes floot. En of hij stilviel toen hij hoorde hoe in de struiken langs het pad een vogel zijn roep beantwoordde.

Jan Postma (1985) is redacteur bij De Groene Amsterdammer en essayist. Zijn bundels Vroege werken (2017) en Is dit alles? (2021) zijn verschenen bij uitgeverij Das Mag.

Meer van deze auteur