Ik snijd de aubergines in de lengte doormidden en dan kruiselings in en bestrijk ze met de olie. Liefde. Ik fruit de ui en de knoflook. Ik doe de tijm en de peper erbij. Ik snijd de selderij, de wortel, de paprika. Ik drink mijn glas leeg, doe een halve afwas, vouw een halve stapel was, luister niet naar de radio die aanstaat en een eindeloze stroom geleuter produceert tot ik ineens het woord fictie hoor, in de zin: alles is altijd fictie, en ik mijn oren spits, me dan pas realiseer dat het al een half uur lang een gesprek is met mijn favoriete schrijver, maar ik heb niets gehoord. Ik doe de kleingesneden groente bij de uien en schuif de aubergines in de oven. Ik bak chorizo uit in het kleine pannetje, en gooi daarna de kip in het vet dat achterblijft. Liefde. Als het dat is tenminste. Als ik nog weet wat dat is. Ik probeer me te concentreren. Op de radio, op het eten. Op mijn gedachten. De horizontale oppervlakten in het huis die allemaal bezaaid liggen met speelgoed, pennen, geld en kranten veeg ik leeg in een doos en die zet ik op het bed van Marius. Ook de lege flessen en het oud papier zet ik in zijn kamer. Alles is altijd fictie. Ik haal een lap over de tafel waarbij een stapel was valt. Ik frommel hem zo’n beetje terug in vorm en besluit dan eerst de kleren in de kast te bergen. Nog een klein uur. Ik giet een beetje bouillon in de pan, voeg tomaten, tomatenpuree en laurier toe, ik giet het weekvocht van de bonen af en doe ze ook in de pan. Dan maak ik het bed op. Er is een film gemaakt over wat zich in mijn leven afspeelt, Frans, over twee mensen, vreemden, die afspreken minnaars te zijn en verder niets, en over hoe hun intimiteiten allerlei onvoorziens in gang zetten. Ik heb die film niet gezien. Maar ik weet precies hoe het gaat.

Ik neem een douche en föhn mijn haren. Hij is alles wat ik nooit gezocht heb in een man. Hij deelt met mij alles wat atypisch is voor zijn leven en voor zijn karakter. Hij is in de war en ik speel dat mijn huis een vluchtheuvel is. Ik rook een sigaret op het balkon. Hij zegt dat zijn huwelijk gelukkig was, dat zijn leven gelukkig was, tot de natuurramp. Het is een hobby van me om gezinnen te bespieden en Tolstojs beroemde zin te weerleggen. Het begon ermee dat ik er nog vanuit ging dat het waar was. En als het waar is dat alle gelukkige gezinnen op elkaar lijken, leek me dat er een formule was, of een geheim ingrediënt dat al die gelukkige gezinnen gemeen hadden. Ik meende dat ik met dat uitgangspunt maar twee gelukkige gezinnen van dichtbij hoefde te leren kennen om aan de receptuur te komen. Ik vroeg me af of gelukkig zijn betekent dat je wensen samenvallen met de werkelijkheid, of dat je voortdurend heel blij bent, of dat geluk vooral een wezenloze toestand is waarbinnen je daar geen bezwaar meer tegen hebt. Het enige gezin dat ik als gelukkig kwalificeerde, op zo’n manier dat ik het benijdde, was het gezin Ludwig, maar dat bestond vooral uit bovenmenselijk geslaagde individuen. En toen begreep ik dat het voorvoegsel gelukkig bij gezin in zichzelf eigenlijk tamelijk problematisch is. Kan een gezin gelukkig zijn als de individuele leden van dat gezin dat niet zijn? Of andersom? Wat betekent het geluk van een gezin, aangenomen dat het meer is dan de omstandigheden zoals voorspoed en gezondheid waarin het zich bevindt? Is het niet eerder iets in het individu dat hem of haar geschikt maakt om het geluk in gezinsverband te vinden? Ik zag trouwens net zo goed ook de eenvormigheid van het ongeluk: het chagrijn, het gebrek aan lucht, erkenning, tederheid. Ik dacht: zowel het ongeluk als het geluk lijkt overal hetzelfde totdat je beter kijkt. Misschien had Tolstoj zelf ook niet voorvoeld dat die zin zo iconisch zou worden, je zou het evengoed een nogal slordig aforisme kunnen noemen, maar hij wordt wel te pas en te onpas geciteerd, ook buiten de literatuur, waardoor de literaire waarheid dat over gelukkige gezinnen schrijven geen dik boek oplevert, of geen goed boek, ermee wordt overvleugeld. Waardoor het echt lijkt alsof Tolstoj hier een belangrijke waarheid onder woorden bracht. Oscar had een gelukkig gezin. En vijfentwintig jaar lang een goed huwelijk. Hoewel hij door het effect dat het einde op hem heeft geen idee meer heeft wat dat betekent. Hij noemt Sannes vertrek een natuurramp. Zijn ongeluk is dat hij het niet kan verkroppen, zoals mijn ongeluk is dat ik me er nooit aan kon overgeven. Hij is mogelijk het onderzoeksobject waar ik al jaren naar op zoek ben. Ik trek een donkerblauwe broek aan van zachte soepele stof en een bloesje met witte vogeltjes erop en zet de radio uit. Ook alle gelukkige gezinnen zijn ongelukkig, en allemaal op hun eigen wijze.

Het voltrekt zich telkens op dezelfde manier. We zeggen een paar dingen tegen elkaar, we drinken een glas bier of tonic of water, soms neemt hij een douche, en dan gaan we naar bed. Het heeft de juiste verhouding tussen lichtheid en ernst. We proberen dingen uit. Het is opwindend, onbeschaamd, maar ook emotioneel. Soms snikt hij in mijn armen. Soms vallen we bijna in slaap. Daarna zijn we ontspannen. We praten over ons werk, over onze kinderen, hij vertelt over de natuurramp, ik neem het op voor zijn vrouw, ik begraaf mijn gezicht in zijn oksel en snuif zijn geur op. Daarna trek ik de wijn open en kook ik het eten af. Hij vindt het altijd lekker. Soms vraagt hij het recept. Na het eten roken we en kijken we naar het uitzicht. Ik woon heel hoog, vanuit mijn raam zie je de stad en hoe de rivier zich erdoorheen slingert. Meestal gaan we daarna weer naar bed. Hij blijft nooit slapen. Ik bel een taxi voor hem en kijk hoe hij beneden instapt en zich weg laat rijden. Hij neemt nooit iets mee, geen wijn, geen bloemen, geen cadeaus, ook niet toen ik jarig was. Als hij weg gaat zegt hij altijd dat het de laatste keer was. We weten allebei dat het nog niet zo ver is.

Ik dacht jarenlang dat het allemaal een beetje overschat was, seks, en de romantische liefde ook trouwens, of misschien dacht ik eigenlijk dat ik het recht erop verspeeld had. Als aan het einde van de dag het werk klaar was en ik Marius had ingestopt was zelfs de om aaien bedelende kat me te veel. Ik was blij als ik alleen was. Een klein kind voorziet uitstekend in de basale tactiele behoeftes en voor het overige was mijn lichaam in sluimerstand. Ik maak me op. Ik doe oorbellen in die niet uithoeven. Nog een half uur. Hij zegt dat hij vijfentwintig jaar lang een gelukkig huwelijk heeft gehad, alleen – zegt hij in een bijzin – voelde hij zich misschien niet zo erg geliefd. Hij zegt dat er een nieuw gebied voor hem ontsloten is door mij. Zo zegt hij het niet precies, maar dat is wel wat hij bedoelt. Ik ben bang dat hij alleen de seks bedoelt, maar die angst heb ik alleen als ik mezelf toesta de kleinste versie van mezelf te zijn. De waarheid is dat al die compartimenten niet gescheiden zijn: seks, liefde, intimiteit, inzicht, heimwee. De moeilijkheid is dat ze niet gescheiden zijn. _Alleen dit, jij, ik en dit eiland in de tijd_… ik geloof niet dat ik me aan die afspraak kan houden. Ik roer de worst en de kip door de bonen en doe alles in een schaal die ik bedek met verkruimelde beschuiten. In een kommetje maak ik een saus van yoghurt, karnemelk, olie, zout, knoflook.

Hij heeft nog nooit gezegd dat ik mooi ben, of iets benoemd wat hij mooi aan me vindt. Dat bevalt me, ik houd dat soort onzin altijd liever buiten. Ik heb vriendjes gehad die me mooi vonden, en vriendjes gehad die me niet mooi genoeg vonden. Dat soort gedachten over elkaar moet je voor je zien te houden. Dit soort wederzijdse beoordelingen zijn, ook als ze positief uitvallen, wat mij betreft altijd vernederend. Hoe hij naar me kijkt als hij me aanraakt, hoe hij achterover gaat liggen en zich aan me overgeeft, hoe hij zich tegoed doet aan mijn eten en verslag doet uit zijn leven, daar gaat het me om. Misschien is het met seks net zo als met wat ze zeggen over pijn, dat je er geen echte herinnering aan kunt bewaren, maar ik geloof niet dat ik het ooit lekkerder vond dan met hem. Ik haal de aubergines uit de oven en zet ze op het balkon om af te koelen Hij zegt dat mijn onconventionaliteit en ongebondenheid een vorm van bescherming zijn tegen het oordeel van anderen. Hij zegt dat hij mijn vrijheid benijdt. Hij zegt dat het geen onvermogen is om een relatie te hebben, maar dat ik dat gewoon niet wil. Juist in de misverstanden over mij klinkt zijn bewondering door. Ik monster mezelf in de spiegel en besluit toch iets anders aan te doen. De vader van Marius zei destijds tegen mij dat het niet zo was dat hij onze relatie goed vond, maar dat hij het samen had willen veranderen in iets beters, dat scheiden een zielige vorm van slapte is, dat hij tot alles bereid was geweest. Oscar zegt iets vergelijkbaars over zijn breuk met Sanne. Maar erg vergelijkbaar is het niet. Vier jaar en vijfentwintig jaar niet, om nog te zwijgen van alle karakterologische verschillen. Ik kleed me uit zoals hij mij straks uitkleedt. Ik trek een jurk aan en dan toch weer uit.

Ik heb hem nooit in gezelschap meegemaakt, nooit iemand ontmoet uit zijn leven. Is dat een zuivere manier om elkaar te leren kennen? Of verbergt dat kanten die net zo overtuigend iemands aard bepalen? Op een feestje had ik hem er misschien niet uitgepikt. In mijn vriendenkring was hij vermoedelijk eerder de man van Sanne geweest dan iets anders. Hij is welbespraakt en in staat zijn gedachten te ordenen, ik weet dat hij geen opschepper is, dat hij geestig is en snel denkt, dat hij leest en de actualiteit volgt en er een mening over heeft die maar op punten verschilt van de mijne waardoor het goed discussiëren is. Maar ik denk ook dat ik weet hoe gereserveerd hij normaal gesproken in gezelschap is, ik weet hoezeer hij zich in zijn gezin verschanst had en ik denk dat hij dat had wat mensen met gezinnen wel vaker hebben: iets onschendbaars, iets wat ze thuis laten, iets wat de confrontatie met de buitenwereld niet meer hoeft te zoeken en de omvang van dat iets niet aan een ander hoeft te toetsen. Precies daarom hadden wij elkaar op geen enkel ander moment dan in de pit van zijn crisis kunnen ontmoeten. Omdat zijn binnenwereld zo lang zo goed opgeborgen was, omdat elke turbulentie erin bedwongen was, door tevredenheid, door zelfbeheersing en moraal, is het nu, middenin de storm, een schitterende parel. Ik kan er geen genoeg van krijgen.

Ik drink alvast een glas wijn. Hij heeft me genoeg van zichzelf laten zien om te maken dat ik me alsnog wil ontfermen over het kind dat hij ooit was. Hij heeft me genoeg over Sanne verteld om haar te begrijpen. Hij heeft me genoeg over zijn dochters verteld om in mij de mogelijkheid aan te zetten om van ze te houden. Ik houd me in. Ik ben de muur waartegen hij zijn ballen kaatst.

Ik sta nog steeds in mijn ondergoed voor de spiegel naar mijn kleren te kijken. Minder dan tien minuten nog en geen idee wat hij straks uit moet trekken. En ik moet de afwas nog afmaken en de tafel nog leeg maken en de kaarsen nog aansteken en de pitten uit de granaatappel halen en ik weet het niet, misschien moet het stoppen. Het verschuift de realiteit van mijn dagelijks leven geen centimeter, maar in mij is alles gaan kruien. Ik trek de broek en het vogelbloesje weer aan. Is eenzaamheid een toestand of een persoonlijkheidskenmerk? Is liefde iets wat je overvalt of iets wat wordt geconstrueerd? Betekent jezelf zijn bij iemand niet vooral dat je in de ogen van de ander iemand bent waar je graag mee zou samenvallen? Van alles wat ik van hem weet, weet ik dat discipline een van zijn belangrijkste talenten is. Zodra hij besluit dat het niet goed is wat we doen, dat er gevoelens zijn die buiten de grens van de overeengekomen voorwaarden reiken, zal het afgelopen zijn. Ik heb zijn dochter bespied terwijl ze tenniste.

De bel.

Marijke Schermer schreef toneelstukken, libretto’s en de romans Mensen in de zon en Noodweer die verschenen bij Uitgeverij van Oorschot. ‘Eindeffect 3’ is in samenhang te lezen met ‘Eindeffect 1’ in het zomernummer van De Groene Amsterdammer, dat ook weer matcht met ‘Eindeffect 2’ in het septembernummer van Das Magazin.

Meer van deze auteur