selfservice

we staan bij de benzinepomp - mijn biologische vader tankt, ik kauw
en kijk de snelweg af

ik steel nog steeds, ik wil nog meer
ik eet maar raak- we stappen in

er is een hele wijde zee,
maar in de auto is het heet, mijn koptelefoon
helpt nergens voor, ik sluit
de ramen, deuren, nooduitgangen
ik sluit
de vluchtstrook galmt de hitte in

hij zegt:
je weet wel dat de buurman je zusje wil vermoorden
dus breng ik ons in veiligheid
en kijk dan, kijk dan, NU, NU, NU, NU, NU
de bomen groeien in nul minuten,
de duivel haalt ons in

ja

hij zegt:
ik ben over zijn auto heen gedanst en om
de vruchtbaarheid bracht ik een ei
aan alle andere buren die natuurlijk
liefde zijn, liefde zijn,
liefde zijn!

en het is waar

hij scheurt hard door, hard
door alles is uiteen
en bij de gratie
  van verschil
het universum draait - de afslag op

en biologisch op de achterbank
klap ik:


naar binnen

met mijn dunne tenen
  lepel ik
resten goedheid van de straat

ik zie
achter dubbele ramen
zie ik
  ‘gezinnen’ - ze gaan
steeds aan tafel, vaders lopen woonkamers in

ik kijk vanuit het donker, zwabber met mijn broekzak
gestolen geld rond mijn linkerbeen

  terwijl mijn rechterbeen
    elektrisch
  aan de stoep is genageld

de zoektocht van iedere vezel blijft angstig werk
en vreet zich rond
een open midden

ik sta en kijk,

kijk deze ringweg
  die ik ben
en zwaai mijzelf van buiten
  naar binnen

ik moet
van buiten
  naar binnen


ik moet

de kamer uit, de straten in voor
alle schitterende deuren waar ik
binnen kan gaan,
  ik wil kleuren
  met mijn technische ogen
zien hoe mijn linkerhand
mijn rechterhand- hoe alles
samengaat

hoe de stoepranden mijn sneakers schuren
hoe trams verbanden tonen
in mijn stratenplan
hoe ik
  gelokt door snijdende auto’s
ben
  een willoos insect dat niets meer
verdragen kan - niet meer
  slapen kan
niet meer - wachten


herhaling

op weg naar het ziekenhuis
draait de witte taxi de snelweg af,
draaien mijn ogen weg en
alle namen, ik herinner mij,
de laatste keer dat ik bomen zag -
dacht ik aan jou

dacht ik:
de zoektocht van iedere vezel is
  langzaam ook - is
een omtrekkende beweging

is: ik heb je gekend -

is: dat er dankzij een kern
van stuwing
  herhaling was, herhaling
en voldoende afstand:

liefde-


clinique du parc

met stomheid geslagen kom ik aan de grens
van het mysterie van het gelijk geblevene:

er bestaan namen die tonen wiens vader de vader is van de vader
en steden waar wachters het eigene bewaren
en niemand weet de gelijkheid van 1 = 1 en waar rust is, zo kom ik daar

en het mysterie is altijd veelzijdig gebleken, het mensdier staart
me aan, onkenbaar in de diepte en de godennamen verbuigen of:
veelheid openbaart zich, ik weet het niet maar gedragen door
het gelijk geblevene omhult het me

en het mysterie ontvouwt zich

in de zachte lichten van de verkoeverkamer
met in mij verheven, de ander van oriëntatie, zie ik de
variabele verstuivende aanwezigheid

Gilles Boeuf (Boulogne-Billancourt, 1970) debuteerde in 1998 met de bundel Gedichten bij Uitgeverij Perdu. Daarna verschenen de dichtbundels In het groene licht (Meulenhoff, 2002), Verte (Meulenhoff, 2006) en Buiten Slapen. Een combinatie van zijn poëzie en fotografisch werk, Oog Arm Geit, publiceerde hij bij Halverwege Chapbooks (2016).

Meer van deze auteur