Essay
1. Gevierd en gevierendeeld
Cambridge, Zondag 17 September 1994. In The Sunday Times lees ik in de doodstille leeszaal van Wolfson College dat de vermaarde filosoof Karl Raimund Popper op tweeënnegentigjarige leeftijd is overleden. De Zondagskrant pakt uit met twee necrologieën.
De ene necrologie is een korte jubelbeschrijving van leven en werken van Sir Karl – zoals zijn vrienden hem mochten aanspreken sinds het Verenigd Koninkrijk deze genaturaliseerde Oostenrijker in 1965 in de adelstand had verheven. Popper, die zowel een FBA (Fellow of the British Academy, 1958) als een FRS (Fellow of the Royal Society, 1976) was, wordt gekenschetst als een wijsgerig hoogtepunt van de twintigste eeuw. Een baanbreker in de wetenschapsfilosofie en een wegbereider in de politieke filosofie. Een polemist die zowel het dialectisch materialisme als het logisch positivisme en de psychoanalyse heeft verwoest met argumenten. Een diepdenker met een fontein van ideeën op zijn schouders en een kraakheldere schrijfstijl. Toekomstige generaties zullen Popper op het niveau plaatsen waar Aristoteles en Kant vertoeven.
De andere necroloog doet Popper af als een overschatte dramdenker van middelmatig allooi, die alleen een schaar van bewonderaars heeft weten te verwerven onder niet-filosofen. De kleine groep proselieten onder de filosofen lijkt alle eigenschappen te hebben van een sekte verenigd rond een goeroe – men treft daar aan: William Warren Bartely III (auteur van een rioolbiografie van Wittgenstein alsmede samensteller van Lewis Carrolls logische werken), John Watkins (evenals Bartely ondertussen overleden), David Miller en Joseph Agassi.
De waarheden die Popper verdedigde zijn, goed beschouwd, wagenwijd openstaande deuren: wie te lang door zijn werken wandelt, wordt eruit geblazen door de rondgierende tochthozen. En achter de dichte deuren die hij als eerste heeft geopend, was, alle aanvankelijke opwinding ten spijt, bij nadere beschouwing weinig waarheid te bekennen. Toekomstige generaties zullen Popper zeker niet op het niveau plaatsen waar Aristoteles en Kant vertoeven.
Binnen de redactie van The Sunday Times kon men blijkbaar geen overeenstemming bereiken over wat voor necrologie van Popper te publiceren.
2. Ten onder gaan is vooruitgaan
Karl Popper dankt zijn faam aan twee boeken, te weten The Open Society and Its Enemies (Volume I: The Spell of Plato, en Volume II: The High Tide of Prophecy: Hegel, Marx and the Aftermath) (1948) en Logik der Forschung: zur Erkenntnistheorie der modernen Naturwissenschaft (1934). Zijn overige boeken bestaan uit herhalingen annex uitwerkingen van wat in deze twee boeken is te vinden. Het eerste boek maakte Popper op slag beroemd. Het tweede boek werd pas vijfentwintig jaar na verschijning bekend, nadat er een Engelse vertaling en bewerking was verschenen, onder de (verkeerd vertaalde) titel The Logic of Scientific Discovery (1959).
Wie zich polemisch proza goed laat smaken, is bij Popper aan het goede adres. Constructie en destructie gaan bij Popper hand in hand. Een optocht van wijsgerige ismen, waaronder essentialisme, inductivisme, subjectivisme, historicisme, idealisme, voluntarisme, irrationalisme, determinisme, reductionisme, enz., trekt door zijn werken als een schandparade, een optocht van verderfelijkheden – niettegenstaande het feit dat Popper zijn eigen ismen zou scheppen: falsificationisme, kritisch rationalisme. Popper wilde ze stuk voor stuk vernietigen, de brokstukken verpulveren, wat er overbleef vermalen tot gruis, het gruis opeten en verteren tot meurende dampen die zouden vervliegen in de wind, de vergetelheid in. Man en paard noemde Popper: Plato, Kant, Hegel, Mill, Whewell, Mach, Russell, Wittgenstein, Carnap, Neurath, Whitehead, Freud, Bohr, Heisenberg, Suppes, Hempel, Ayer, enz. Wie krijgt er eigenlijk niet van langs van Popper?
Ontegenzeggelijk heeft Popper oorspronkelijke denkbeelden de wereld in geworpen: falsifieerbaarheid als demarcatiecriterium tussen wetenschap en non-wetenschap, het begrip waarheidsbenadering, het onderscheid tussen gesloten en open samenlevingen, de neiging-interpretatie van waarschijnlijkheid, bekrachtiging van een hypothese als logisch sterker dan bevestiging, het leveren van afbrekende kritiek als de enige rationele manier opvatten om vooruitgang te boeken (afbrekende kritiek is de enige mogelijke vorm van kritiek), het onderscheid tussen een School en een Traditie, zijn vermorzelende redenering tegen het historicisme, zijn kritiek op de zintuiglijke ervaring als rotsvast kentheoretisch fundament, zijn vooruitlopen op de ‘theorie-geladenheid’ van de waarneming, zijn idee de eenvoud van een wetenschappelijke theorie te willen definiëren, zijn pleidooi voor een evolutionistische kenleer, zonder grondslagen, zijn driedeling van de wereld in geest, stof en ideeën, zijn argumenten voor de onmogelijkheid van determinisme, zijn idee over de ontwikkeling van de muziekgeschiedenis, zijn kritisch rationalisme als een hernieuwde Verlichting, en meer. Bovendien vertonen deze denkbeelden onmiskenbaar samenhang. De vergetelheid mag zich voorlopig niet verheugen in de aanwezigheid van Karl Popper.
Niemand zal willen betwisten dat Poppers denkbeelden een grondige analyse en een eerlijke doordenking verdienen. Dat is geschied: ze zijn grondig geanalyseerd en eerlijk doorgedacht, ten gevolge waarvan ze onder een spervuur van kritiek zijn komen te liggen.
Volgens Poppers eigen visie zou de ondergang van zijn denkbeelden en redeneringen niets meer en niets minder moeten betekenen dan dat er flinke filosofische vooruitgang is geboekt: we zouden dan immers op diverse terreinen weten hoe het niet zit en meer weten dan dat is kentheoretisch onmogelijk.
Gegist en gemist.
3. Politiek en revolutie
Over het persoonlijke leven van vooral de jonge Popper is weinig bekend. Iedereen die hem gedurende zijn jeugd te Wenen heeft gekend, is niet meer. Daarenboven heeft Popper eigenhandig al zijn persoonlijke documenten vernietigd. Geschiedkundige M.H. Hacohen blijft in zijn halve biografie Karl Popper. The Formative Years, 1902-1945 (2001) – de enige Popper-biografie tot nu toe – dociel dicht bij Unended Quest (1974), de intellectuele autohagiografie van Popper. Over het leven van de jonge Popper alsmede de zielenroerselen en beweegredenen van de gehele Popper zullen we in het duister blijven tasten. De weinige bekende relevante feiten over Popper te Wenen beginnen wanneer Popper adolescent is.
Op 15 Juni 1919 bereidde de communist Ernö Bettelheim een poging voor de macht in Oostenrijk over te nemen. De avond tevoren arresteerde de getipte Weense politie hem en andere communistische leiders. De volgende dag marcheerden duizenden arbeiders en andere revolutiegezinden door de straten om de in werking veronderstelde machtsovername te ondersteunen. De opgewonden puber Karl Popper bevond zich in hun midden. De menigte kreeg te horen dat de leiders waren opgepakt en begaf zich terstond naar de politiecellen in de Hörlgasse, alwaar de politie twaalf demonstranten doodde.
Voor de communisten waren dit historisch noodzakelijke offers. Met dit gebrek aan mededogen en de bereidheid mensenlevens op te offeren, in het bijzonder de levens van de arbeiders voor wie de communisten verklaarden op te komen, kon Popper zich niet verenigen. Vervuld van afschuw keerde hij zich af van het communisme en zocht aansluiting bij de revisionistische sociaal-democraten.
Meerdere malen heeft Popper zich bovenstaande gebeurtenis herinnerd en gewezen op haar beslissende gevolgen voor zijn politieke denken, onder andere in Unended Quest (1974, §9). Er is evenwel geen enkel historisch document dat zijn lezing staaft. Uit niets blijkt dat deze gebeurtenis indertijd voor Popper de epifanische inhoud heeft gehad die hij eraan heeft toegeschreven. Biograaf Hacohen concludeert droogjes (op. cit., p. 85): ‘Hij bleef zijn tijd doorbrengen met communisten.’
Ook Poppers bewering dat hij slechts ‘ongeveer twee of drie maanden’ een communist is geweest (Unended Quest, §8) blijkt op gespannen voet te staan met de waarheid, zoals we aanstonds zullen zien.
In 1918 verliet Popper vroegtijdig het Realgymnasium omdat de lessen ‘extreem vervelend waren’, ‘een uren en uren durende zinloze marteling’, noteert Popper in Unended Quest (§8). Maar hij verliet het gymnasium vooral omdat hij de wereld wilde verbeteren. Popper trad toe tot de Freie Vereinigung sozialistischer Mittelschüler en tot de communistische partij. Gedurende een periode van acht tot tien jaar leefde hij in een commune, gevestigd in Barak 43 van het voormalig militair hospitaal te Grinz, een overblijfsel van de Eerste Wereldoorlog, waar armoedzaaiers, intellectuelen, revolutionairen en vluchtelingen uit Duitsland en Hongarije een dak boven hun hoofd vonden.
In 1917 was de Russische Revolutie een feit. Na het uiteenvallen van het Habsburgse Rijk ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog was het een kwestie van wachten totdat de beurt viel aan Oostenrijk. Popper was paraat. Zijn ouders, geassimileerde Joden uit de gegoede burgerij, hielden hun hart vast. Op 2 November 1918 stond de zestienjarige Popper tussen de ministers van een zelfbenoemde regering, die op de trappen van het parlementsgebouw te Wenen de Republiek Duits-Oostenrijk uitriep. De Volkswehr dacht er anders over en herstelde hardhandig de orde. En een jaar later, in 1919, vond de bovenbeschreven gebeurtenis in de Hörlgasse plaats die ook op niets uitliep.
In 1920 kreeg kameraad Popper de leiding van de zogeheten Kaltenbach-kolonie en paradeerde in een militair uniform door de straten van Wenen. Hij bleef voorbereid op het historisch noodzakelijke.
Uit de hand eten van zijn ouders deed Popper niet. Hij voorzag in zijn eigen onderhoud met diverse baantjes in fabrieken. Hij werd timmermansgezel en behaalde zijn meubelmakersdiploma. Onderwijl slaagde hij ook voor zijn onderwijzersdiploma, behaald aan de Kinderfreundeschule te Schloss Schönbrunn; werk als onderwijzer kon hij echter nergens vinden. Zijn tijd vulde hij verder met vrijwilligerswerk, onder meer in het weeshuis Kinderheim Baumgarten en in de kinderkliniek van de psychoanalyticus Alfred Adler, waar hij zich ontfermde over achtergestelde kinderen. Aan dit sociale werk kwam in 1925 abrupt een einde na een dramatisch voorval.
Een kind waar Popper verantwoordelijk voor was, viel van een trap en belandde met een schedelbasisfractuur in het ziekenhuis. Popper werd aangeklaagd. Wanhopig en berooid verzocht hij zijn vader hem te verdedigen in de rechtszaal. Voor het eerst van zijn leven zag Karl zijn vader Simon aan het werk. Karl zou reeds eerder een brief naar de gemeente hebben geschreven over de gevaarlijke situatie rond de bewuste trap. Vader Simon nam een duik in de Weense bureaucratie en haalde de brief boven water. Niet zijn opmerkzame zoon, die, zoals karaktergetuige Ernst Papanek onder ede zou verklaren, onbaatzuchtig was en een uitzonderlijke plichtsbetrachting kende, maar de nalatigheid van bepaalde ambtenaren maakte de Weense bureaucratie verantwoordelijk voor het ongeluk met het kind. De bourgeoisvader pleitte zijn socialistische zoon vrij.
4. Psychologie en filosofie
In 1925 deed Popper zijn intrede in het Pedagogisch Instituut van Karl Brühler, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Wenen, die de grootste onderwijshervorming in de geschiedenis van Oostenrijk aan het doorvoeren was. Popper begon zich voor de ideeën van de leerpsychologie te interesseren – tegenwoordig: cognitieve psychologie. Brühler groeide uit tot zijn Doktorvater. Zijn interesse leidde uiteindelijk tot een proefschrift, Zur Methodenfrage der Denkpsychologie (1928). Een jaar later behaalde Popper een akte om onderwijs te geven in exacte vakken op een Hauptschule (middelbaar onderwijs), door op 24 Juli 1929 het Rigorosum te doorstaan, een publiek mondeling examen. Zijn eerste publicatie, die in Schulereform verscheen, was toen reeds vier jaar oud; twee andere artikelen van zijn hand verschenen in Die Quelle. Ze hadden alle leerpsychologische problemen tot onderwerp. De wijsbegeerte bevindt zich nog niet binnen de intellectuele einder van de dan zevenentwintigjarige Popper.
Brühler was, evenals de leerpsycholoog Otto Selz, afkomstig uit de Würzburgse School van Oswald Külpe. Een kernidee van deze School was dat kinderen leren door problemen op te lossen: door zelf oplossingen te bedenken dan wel voorgestelde oplossingen te toetsen. Wie enigszins vertrouwd is met de wetenschapsfilosofie en het kritisch rationalisme van Popper, weet nu waar zij vandaan komen. Zoals een kind met vallen & opstaan zijn omgeving leert kennen, zo leert de wetenschapsbeoefenaar met gissen & missen de wereld kennen.
In den beginne was er een Probleem (P), zou Popper gaan zeggen; toen kwam er een Hypothetische Oplossing (HO); deze oplossing riep een ander probleem op, waarvoor een nieuwe hypothetische oplossing voor werd bedacht; enz. Schematisch:
PF ☞ HOF ☞ PF ☞ HOF ☞ PF ☞ HOF ☞ P…
De lezer van Poppers autobiografie komt over deze leerpsychologische wortels weinig te weten. Popper beweert onafhankelijk van leerpsycholoog Otto Selz toevallig tot dezelfde inzichten te zijn geraakt (Unended Quest, §15). De nalatenschap van Popper (opgeslagen in het Hoover Institute, Stanford Universiteit) spreekt echter andere taal, zoals men kan vernemen uit de biografie van Hacohen en uit John Wetterstens The Roots of Critical Rationalism (1992). (NRC Handelsblad beging een canard door Poppers leentjebuur op Zaterdag 14 Maart 2004, pakweg twaalf jaar na dato, als voorpaginanieuws te brengen.)
Boze tongen beweren daarom dat Popper weinig meer gedaan heeft dan de leerpsychologie van Selz, Brühler en anderen omzetten in filosofische terminologie. Vriendelijker tongen beweren dat ieder denkbeeld voorlopers heeft, dat creatio ex nihilo hoogstens een godgeleerde waarheid is, doch zeker geen historische.
5. De Weense Kring
Een van Poppers examinatoren op zijn Rigorosum was Moritz Schlick, de oprichter van de Weense Kring – in 1936 vermoord door zijn voormalige student en nazi-sympathisant Hans Nelböck, op de trappen van de Weense Universiteit. Onder de kernleden van deze extreem invloedrijke groep denkers, die later ‘logisch positivisten’ zouden gaan heten, bevonden zich, naast Schlick, onder anderen Victor Kraft, Otto Neurath, Herbert Feigl, Friedrich Waismann, Richard von Mises en Rudolf Carnap (die spoedig de intellectuele leidsman zou worden); wanneer aanwezig te Wenen namen ook Carl Hempel, Hans Reichenbach, Alfred Tarski, Kurt Gödel en Ludwig Wittgenstein deel aan de bijeenkomsten, evenals later de piepjonge Brit A.J. ‘Freddy’ Ayer en de Amerikaan W.v.O. Quine. Nooit eerder in de geschiedenis der wijsbegeerte is een indrukwekkender verzameling denkers samen geweest. Het filosofische programma van de Kring was voortdurend in beweging; het kenmerkte zich door een anti-metafysische houding, een bewondering voor wetenschap, wiskunde en logica, en een methode van stelselmatige en nauwgezette analyse van begrippen, teneinde betekenisrijke taal te scheiden van pseudo-zinrijke nonsens. De meeste Kring-leden waren evenals Popper politiek actief. Zij zagen hoe idiote ideologieën en gekmakende godsdiensten de mensheid onophoudelijk teisterden. Zij zagen hoe holle kennispretenties in de filosofie rondgalmden en zij wilden dit alles onthullen als pseudo-zinrijke nonsens, teneinde de mensheid te bevrijden van deze letterlijk gevaarlijke onzin.
De politieke revolutionair Popper trad niet toe tot deze kring van revolutionaire filosofen. Het werk van Heinrich Gomperz, de hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Wenen bij wie Popper colleges volgde en die hij ‘mijn leraar’ noemde, en ook de werken van de neo-Kantianen Leonard Nelson en Jakob Friedrich Fries, leidden Popper vanuit de psychologie de filosofie binnen. Zijn leven lang zou Popper een heterodoxe Kantiaan blijven – voor de tamelijk anti-Kantiaanse Weense Kring was het Kantianisme bankroet geraakt door de komst van de relativiteitstheorie en de quantumtheorie: vermeende synthetische kennis a priori bleek in strijd met nieuw verworven wetenschappelijke kennis, terwijl de synthetische kennis a priori de vergaring van synthetische kennis a posteriori, zoals wetenschappelijke kennis, juist mogelijk moest maken en derhalve nooit daarmee in strijd zou moeten kunnen zijn.
De neo-Kantiaanse kenleer en de nieuwe leerpsychologie leidden Popper van de psychologie van de kenleer naar de logica van de wetenschap, waaruit ieder spoor van psychologie werd weggeboend. Volgens Hacohen is de sterke wisselwerking tussen Popper en leden van de Weense Kring noodzakelijk geweest voor deze intellectuele ontwikkeling. Zonder de Weense Kring zou Popper een vergeten commentator zijn geworden in de aftakelende neo-Kantiaanse traditie, speculeert Hacohen stoer.
Vanaf 1929 kreeg Popper enige omgang met de Kring-leden Feigl en Kraft, die hij via via leerde kennen. Tot dan toe had zijn filosofische ontwikkeling zich onafhankelijk voltrokken van wat zich binnen de Kring afspeelde. Om dadelijk te bespreken redenen wilden Schlick en Neurath Popper niet binnen de Kring zien verschijnen. Meestal wist Carnap, met steun van Feigl en Kraft, Schlick en Neurath over te halen Popper wel spreektijd te geven op de internationale conferenties die de Weense Kring organiseerde – spreektijd die Popper vervolgens op eigen gezag verdubbelde.
In 1929 begonnen twee problemen zich in het hoofd van Popper uit te kristalliseren:
[I] Het inductieprobleem: kunnen wij onze kennis rechtvaardigen met een beroep op de ervaring?
[D] Het demarkatieprobleem: waarin is het verschil gelegen tussen wetenschap en non-wetenschap, zoals pseudo-wetenschap en metafysica?
Dus niet aan het begin van de jaren twintig, zoals Popper in zijn autobiografie schrijft (§9), en ook niet in 1919, zoals hij in Conjectures and Refutations schrijft (1963, p. 42). Biograaf Hacohen: ‘In 1929 had hij het inductie- en het demarkatieprobleem nog niet eens geformuleerd.’ (op. cit., p. 168)
Feigl raadde Popper in 1930 aan een boek te schrijven over zijn filosofische denkbeelden. Dat boek werd Die beiden Grundprobleme der Erkenntnistheorie [I, D], met een knipoog naar Schopenhauers Die beiden Grundprobleme der Ethik. Als een bezetene werkte Popper aan zijn boek, dat spoedig twee delen zou moeten bestrijken. Deel i kwam af (en is postuum gepubliceerd); deel ii is er nooit gekomen. Een sterk verkorte versie verscheen evenwel in 1934 onder de titel Logik der Forschung. Alle hoofdstukken waarin de tweeëndertigjarige Popper zijn plaats in de neo-kantiaanse traditie bepaalde waren door een gelegenheidsredacteur, zijn oom Walter Schiff, verwijderd.
Logik der Forschung (1934) verscheen in de reeks Enzyklopädie der Wissenschaften van de Weense Kring. Springer Verlag drukte 860 exemplaren, waarvan er 60 voor publicitaire doeleinden waren bestemd, zoals boekbesprekingen. De prijs was 13,50 Reichsmark, ruim twee dagen werken voor een leraar aan een Hauptschule (omgerekend naar anno nu is dat ongeveer 300 euro). In Augustus 1939 was grofweg de helft van de eerste oplage verkocht. De nazi’s verboden Logik – immers geschreven door een Jood. De resterende 400 exemplaren gingen in vlammen op in Berlijn, na een bombardement van de geallieerden.
In Erkenntnis, het gloednieuwe filosofische tijdschrift opgericht door de Weense Kring, verschenen niet minder dan drie besprekingen van Logik. Hans Reichenbach, een satelliet van de Kring te Berlijn, schreef een vernietigende bespreking. Frank, Neurath en Schlick deelden zijn oordeel. Feigl en Kraft daarentegen niet; zij vonden het boek ronduit goed. Ook Carnap prees Popper voor zijn werk, hoewel met mate. Tarski vond Logik ook goed. Logik kwam, via Poppers musicerende zuster Anna, onder de ogen van Albert Einstein; hij las het en schreef Popper een bewonderende en instemmende brief. Welgeteld vijftien jaar voor de verschijning van Logik der Forschung had Einstein een kort stukje in het Berliner Tageblatt van 25 December 1919 geschreven, waarin hij op diverse inzichten van Popper angstwekkend precies vooruitliep. In 1921 bezocht Popper een lezing van Einstein te Wenen, waar hij geen snars van begreep, hoewel die lezing Popper naar eigen zeggen beslissend heeft beïnvloed. (Voor deze laatste bewering is vooralsnog geen historisch bewijsmateriaal gevonden.)
In 1933 verscheen Poppers allereerste filosofische artikel, in Erkenntnis. Aldaar vlogen Popper en Neurath elkaar openlijk in de haren. Tijdens de conferentie van de Weense Kring in Augustus 1934 te Parijs noemde Neurath Popper ‘de officiële oppositie’ van de Kring. Popper droeg deze titel zijn verdere leven als een geuzennaam.
Aanvankelijk verwachtte Popper dat na de verschijning van Logik der Forschung leerstoelen van alle kanten zouden komen aandansen. Onder klaroenstoten van instemming en tromgeroffel van bewondering zouden filosofen uit alle landen zich verenigen en Karl Popper op de Troon van de Wijsbegeerte plaatsen, na de collectieve abdicatie van de Weense Kring.
Zoals gezegd barstten er debatten rond het boek los. De meningen bleken verdeeld. En Poppers verwoede pogingen de academische wereld binnen te treden via vrienden, bekenden en onbekenden liepen op niets uit. Hij moest op de middelbare school sommetjes van pubers blijven nakijken.
6. Oorlog en polemiek
In 1937 solliciteerde Popper op een professoraat aan de Universiteit van Nieuw-Zeeland te Christchurch, met aanbevelingsbrieven op zak van Karl Bühler, Rudolf Carnap, Alfred Tarski, Niels Bohr, Bertrand Russell, G.E. Moore en de bekende bioloog J. Woodger – met de laatste vier had hij kennisgemaakt tijdens een reis door Engeland in 1935 en zij waren kennelijk allen voldoende onder de indruk van Popper om hem aan te bevelen. Deze middelbareschoolleraar heeft vermoedelijk daarom de meest indrukwekkende verzameling aanbevelingsbrieven aller tijden gehad voor een academische positie. Het professoraat ging echter aan zijn neus voorbij. Dat ging naar een lokale antropoloog, een zekere Ivan Sutherland. Popper mocht wel een universitair docentschap komen bekleden. Hij greep de gelegenheid met beide handen aan en hij emigreerde naar Nieuw-Zeeland, in gezelschap van Josefine ‘Hennie’ Popper (geboren Henninger), sinds 1930 zijn vrouw.
Spoedig was Popper de koning-filosoof van Nieuw-Zeeland, dat hoofdzakelijk uit knauwende boeren en blatende schapen bestond. Nieuws uit Europa drong nauwelijks door tot de gemelijke weiden van Nieuw-Zeeland. Hennie had de indruk ‘halverwege de Maan’ te wonen; zij werd verteerd door heimwee. Popper begroef zich in zijn werk.
De academische omstandigheden te Christchurch waren erbarmelijk. Anno 1937 zal de gemeentebibliotheek van Lutjebroek een schatkamer zijn geweest in vergelijking met de universiteitsbibliotheek van Nieuw-Zeeland. Per brief en per kabel verzocht Popper keer op keer de Kring-leden hun werk naar hem op te sturen, opdat hij in contact zou blijven met de jongste ontwikkelingen in de filosofie. Carnap en Hempel hielden Popper trouw op de hoogte. In deze academische ballingschap schrijft Popper, in de periode 1940-1942, het polemische The Open Society and Its Enemies (1948), dat hem wereldberoemd zou maken. Popper heeft dit boek zijn ‘bijdrage aan de oorlogsinspanning’ genoemd – na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had Popper vergeefs geprobeerd zich te laten rekruteren.
Londen, 1946. Een samenzijn van Popper, Ernest Gellner, Isaiah Berlin en A.J. Ayer, de apostel van het logisch positivisme in de Engelssprekende wereld met zijn zinderende en somtijds hilarische Language, Truth and Logic (1936). Gellner tekent uit de mond van Popper op dat zijn nieuwe werk een vechtboek is. En dit slaat, wellicht onbedoeld, ook op de totstandkoming van The Open Society en de martelgang het gepubliceerd te krijgen: typoscripten raken voortdurend zoek; rijen Amerikaanse uitgevers antwoorden niet nadat hij ze brieven en delen van het typoscript heeft opgestuurd, ze zwijgen of wijzen het af; in Engeland weigert de universiteitsuitgeverij van Cambridge een boek uit te geven waarin Plato wordt neergezet als de wijsgerige wortel van het fascisme. Uiteindelijk zal The Open Society door de persoonlijke bemoeienis van de econoom F.A. von Hayek, bekend van The Road to Serfdom (1945), en door een aanbeveling van Herbert Read, verschijnen bij Routledge & Kegan Paul te Londen. Poppers bijdrage aan de oorlogsinspanning kwam drie jaar na het einde van de oorlog.
The Open Society behoort tot de bestverkochte filosofieboeken van de twintigste eeuw. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 begon The Open Society aan een opmars door Oost-Europa en thans marcheert het boek voort door Azië en China. Tot op de dag van vandaag zijn de meningen over dit vechtboek verdeeld.
Popper maakte korte metten met de gangbare weergave van het politieke spectrum:
links –> communisme - socialisme - sociaal-democratie - liberalisme - conservatisme - fascisme <– rechts
Hij zette er iets anders voor in de plaats:
gesloten –> communisme en fascisme - socialisme en conservatisme - sociaal-democratie en liberalisme <– open
Dit is wat je noemt een verandering van politiek perspectief.
7. Karakter en psyche
In Oostenrijk nam Popper nooit ofte nimmer deel aan de opwindende bijeenkomsten van de Weense Kring. Kring-oprichter Schlick en Kring-leden Feigl en Kraft kenden Popper wel. In Unended Quest heeft hij bekend dat hij vereerd zou zijn geweest met een uitnodiging (zie voetnoot 106 aldaar). Waarom weerden Schlick en Neurath Popper?
Omdat de persoon Karl Popper onuitstaanbaar was. Feigl heeft gezegd dat de geschiedenis van de Weense Kring, en dus van de twintigste-eeuwse wijsbegeerte, significant anders was gelopen indien Popper gezegend was geweest met een gemoedelijker en vriendelijker karakter.
Sta mij toe enkele vastgestelde feiten aangaande het karakter van Popper te rapporteren.
We gaan terug naar Wenen, December 1932. Popper verzorgde een lezing op het avondseminarium van Gomperz. Schlick, Carnap en Kraft maakten deel uit van het publiek. Eindelijk een lezing met leden van de Weense Kring in het publiek! Dit is de tijd waarin Popper buffelde aan Die beiden Grundprobleme der Erkenntnistheorie en waarschijnlijk verwachtte hij zijn finest hour te gaan beleven. Innerlijk had Popper zichzelf er reeds van overtuigd dat alle leden van de Weense Kring er wat de belangrijkste onderwerpen in de filosofie betrof faliekant naast zaten. Marchanderen was niet meer mogelijk. Popper hakte in op de ideeën van de Weense Kring – en op die van Wittgenstein in één moeite door. ZIJ zitten er hopeloos naast en IK weet het allemaal BETER – dat was, krachtig geparafraseerd, de boodschap van een razende middelbareschoolleraar aan een publiek met de nodige academische kopstukken.
Schlick verliet de bijeenkomst halverwege, misselijk van de stropop die Popper van Wittgenstein in elkaar had gestoken om deze vervolgens met consumptie af te branden. Ook Carnap herkende zich niet in de simplificaties van de briesende Popper. In Unended Quest stelt Popper de beruchte vraag wie het logisch positivisme heeft vermoord en voert zichzelf trots op als de intellectuele seriemoordenaar – een-ieder die iets weet van de geschiedenis van de twintigste-eeuwse wijsbegeerte, houdt het dan niet langer droog.
In zijn autobiografie Confessions of a Philosopher (1997, pp. 231-232) schrijft historicus, filosoof, politicus en journalist Bryan Magee, bewonderaar van Schopenhauer en Popper, ‘nog nooit een dergelijke intellectuele agressiviteit te zijn tegengekomen’ als in het geval van Popper, die ‘genadeloos doorgaat en doorgaat en doorgaat totdat de gesprekspartner, bij wijze van spreken, zijn handtekening zet onder een bekentenis dat hij het fout had en Popper het goed had.’
Men bedenke dat de lijfspreuk van Popper, die overal in zijn werken ligt rondgestrooid (The Open Society, II, pp. 213, 224; Conjectures and Refutations, p. 356), de volgende is:
I think I am right but I may be wrong, and by an effort, we may get closer to the truth.
In de menselijke omgang was Popper evenwel een grootinquisiteur die ongelovigen tot bekering trachtte te brullen en alle contacten met afvalligen verbrak. De de jure kritisch rationalist was de facto een onkritisch irrationalist. Een toepasselijker motto ware geweest:
I know that I am right and that you are wrong, and by an effort you will confess and repent.
8. De Londense Kring
In 1949 verliet Popper Nieuw-Zeeland en vertrok naar de hoofdstad van het Britse koninkrijk, waar hij als hoogleraar in de logica & methodologie van de wetenschap in dienst trad van de London School of Economics (LSE). Zijn vriend en vermaard econoom F.A. von Hayek speelde bij die benoeming een sleutelrol.
In 1957 laat Popper een vertaling verschijnen van een verder aangescherpte versie van Logik der Forschung, onder de titel The Logic of Scientific Discovery. Pas dan, op vijfenvijftigjarige leeftijd, begint zijn ster ook in de wetenschapsfilosofie internationaal te rijzen.
Het dorpje Penn, nabij Buckinghamshire, ligt op de grens van de voor werknemers van de LSE maximaal toelaatbare afstand van 30 mijl tot de LSE, die zich in het hart van Londen bevindt. In huize Fallowfield te Penn trok Popper zich terug uit de wereld om te werken. Kranten las Popper niet. Een tijdje was er een abonnement op The Times, speciaal voor Hennie. Radio- noch televisietoestel zou het huis in komen, een vleugel wel. Slechts voor het geven van de verplichte colleges en het bijwonen van de seminaria toog Popper naar de City. Mensen die hem wilden spreken, moesten naar Penn afreizen. Administratieve en bestuurlijke verplichtingen verzaakte hij willens en wetens. Popper trakteerde bezoekers van Fallowfield op litanieën over hoe slecht hij werd begrepen, hoe zijn tegenstanders de macht hadden in de academische wereld (de analytische filosofen, de logisch positivisten, alle andere wetenschapsfilosofen) en die tegen hem gebruikten, hoe zijn werk werd geplagieerd, enz. Veel bezoek kregen de Poppers niet.
Popper schreef, schreef en schreef. Hennie, nog steeds met haar hart in Wenen en verstoken van enig sociaal contact, typte, typte en typte. Sommigen beweren dat haar vingers aan het einde van haar leven een kootje korter waren.
De colleges van Popper uit zijn begintijd aan de LSE zijn legendarisch. Uit de bolle kop, voor een bomvolle zaal studenten, begon Popper met de uiteenzetting van een filosofisch probleem, besprak diverse oplossingen die in de loop van de geschiedenis zijn voorgesteld, brandde ze af, en daagde de studenten uit door ze met het probleem de collegezaal uit te sturen. Zijn gedrevenheid en ernst maakten op menig student een onuitwisbare indruk. Onder de studenten bevonden zich Paul Feyerabend, Joseph Agassi, Alan Musgrave, John Watkins, William Warren Bartley III, Paul Munz, Bryan Magee, Jeremy Shearmur en David Miller. Op Feyerabend na zouden zij de Londense Kring gaan vormen, met de Meester als middelpunt en de leden altijd onderhavig aan zijn middelpuntzoekende kracht. Allen houden zij het een tijdje uit rond Popper, totdat de onvermijdelijke breuk optreedt – altijd naar aanleiding van minieme meningsverschillen – en ze uit hun baan worden geslingerd, zo ver mogelijk de wijde wereld in. Popper was ook de bron van een middelpuntvliedende kracht.
In A Philosopher’s Apprentice. In Karl Popper’s Workshop (1993) heeft Joseph Agassi, op zijn onnavolgbaar slordige en onsamenhangende wijze, gerapporteerd hoe het er rondom Popper aan toeging.
De maniakale werkdrift van Popper laat zich moeiteloos vergelijken met die van Leibniz, Newton of Darwin. Alles wat hem van zijn werk afhield, verafschuwde hij. Zijn sociale leven bestond uit een gezamenlijk ontbijt met Hennie. Niet minder dan 365 dagen per jaar beukte Popper onafgebroken door tussen zijn boeken en papieren – in een schrikkeljaar 366 dagen.
Gedurende zijn beste tijd met Popper, in het begin van de periode 1953-1960, arriveerde Joseph Agassi elke dag bij aanvang van de middag te Fallowfield. Hij debatteerde en las met Popper tot het middernachtelijk uur, slechts onderbroken door drink- en plaspauzes. Regelmatig ging het werk, wanneer Agassi thuis was, verder via de telefoon. Op een goede dag nam Hennie ‘Joske’ apart en zei hem dat hij ook om zijn vrouw moest denken, die zich doodongelukkig voelde. Na enig beraad ging de frequentie van het Agassi-bezoek terug van zeven naar zes dagen per week.
Popper kon vreselijk zeuren, bijvoorbeeld over drukfouten. Dit werd Agassi uiteindelijk te machtig en op een dag sprak hij Popper daarop aan. Agassi vertelde Popper helaas niet geïnteresseerd te zijn in drukfouten en, na zich vermand te hebben, verzocht hij Popper heel vriendelijk daar nooit meer tegen hem over te spreken. ‘Doe ik dat dan?’ had Popper verbaasd teruggevraagd. Agassi noemde uit zijn hoofd een drukfout op, met bron en paginanummer. Popper liep naar de kast, haalde het betreffende boek eruit, sloeg de bladzijde op, liep naar Agassi, wees met zijn vinger naar de drukfout en ging Agassi uitleggen dat hier een drukfout stond, wat er in plaats van deze drukfout had behoren te staan, wat de gevolgen van deze drukfout waren. Enz.
Na dit voorval solliciteerde Agassi op een betrekking aan een universiteit aan de andere kant van de wereld (in Tokio) en vertelde Popper belangrijk missiewerk te gaan verrichten voor de Popperiaanse denkbeelden in Japan. Toen Agassi jaren later, in een overwegend lovende bespreking van Poppers Objective Knowledge (1972) tevens enkele kritische opmerkingen durfde te maken, was hij voor Popper morsdood.
Via Popperiaan-in-hart-en-nieren David Miller liet Agassi aan Popper voorleggen wat Popper ervan had gevonden dat hij, Agassi, zijn leermeester in het voorwoord van zijn nieuwe boek uitvoerig had bedankt en geprezen. Van Miller kreeg Agassi te horen dat hij eerst toestemming aan Popper had behoren te vragen hem te mogen bedanken en prijzen. Miller voegde daaraan toe dat Agassi die toestemming uiteraard niet zou hebben gekregen.
David Miller is de enige van de Londense Kring die niet gebrouilleerd is geraakt met Popper en ook precies de enige uit wiens mond zelden een kritisch woord over Popper te vernemen valt, ook niet na diens overlijden. Millers Critical Rationalism: A Restatement and Defence (2003) heeft iets weg van een verdediging van het Ptolemeïsche wereldbeeld, met heel veel epicykels. In 1982 verscheen eindelijk Poppers driedelige naschrift bij Logik der Forschung, waar de vertaling The Logic of Scientific Discovery van vijfentwintig jaar eerder voortdurend naar verwees. Boekbesprekers behandelden dit drieluik alsof het een opgegraven fossiel betrof, en niet een bijdrage aan het lopende debat in de wetenschapsfilosofie. Tabellen met nieuwe waarnemingen die het Ptolemeïsche wereldbeeld ondersteunen, hoe fascinerend – dat was de strekking van menige bespreking.
Het blijft een verbijsterend feit: Popper, de filosofische verdediger bij uitstek van de waarde en de functie van kritiek, kon zelf geen kruimel kritiek verdragen. De frenetieke voorvechter van de open, vrije, verdraagzame samenleving schiep rondom zijn persoon een gesloten, onvrije, onverdraagzame omgeving, waar slechts plaats was voor slippendragers en stroopsmeerders. Bij tijd en wijle was het de Londense Kring-leden toegestaan de Meester op een minuscuul puntje te corrigeren. Dit leidde dan tot overdreven dankbetuigingen van de Meester, die de kritische houding van zijn leerlingen de hemel in prees en hen opvoerde als trouwe volgers van het kritisch rationalisme.
Na zijn emeritaat in 1968 verdwenen de denkbeelden van Popper langzaam maar zeker uit het brandpunt van de filosofische belangstelling – zij vonden wel hun weg naar de handboeken en overzichtswerken. Imre Lakatos, de eigenzinnige en briljante filosoof en politieke vluchteling uit Hongarije, nam zijn plaats in aan de LSE en deed Popper daar snel vergeten. De bijdrage van Lakatos aan de tweedelige Schilpp-foliant The Philosophy of Karl Popper (1974), ‘Popper on Induction’, bevat naast veel lof ook enige kritiek. De Meester ontstak na lezing in woede en dat betekende het einde van de goede verhoudingen. In zijn repliek op de bijdrage van Lakatos verklaarde Popper doodgemoedereerd dat Lakatos geen sikkepit van zijn werk had begrepen.
Onbegrepen en daardoor onvoldoende bejubeld – zou de kraakhelder schrijvende Popper zichzelf daarvan werkelijk overtuigd hebben?
De wegen van de rede zijn ondoorgrondelijk.
Met dank aan L. van Gein en J. van Dongen voor op- en aanmerkingen.