Essay
Hoe graag had ik een keer geschreven
over een knalblauwe zee
in het zuiden van Griekenland,
poëtisch, wat overdreven
en toch prachtig, maar nee
dat zal nooit gebeuren want
voor ik sterf reis ik niet meer.
Wel reis ik soms in gedachte
terug naar de middeleeuwen,
het eindeloze sneeuwen,
de eindeloze nachten,
en zie mij daar, in mijn hand
een onscherpe ganzenveer;
op tafel een bord met een broodkorst,
en een handschrift waar drogend zand
overheen moest gemorst.
Zo zit hij, iets omvalbaars,
de oogballen half ontbloot
nog flikkerend van de kaars,
met een stapeltje huisdier op schoot
nog heet maar ook al half dood
wiens einde al is te ruiken.
Hij opent de knarsende luiken,
gooit al zijn verzen op straat
en schreeuwt:
“Het is niet meer te lezen!
Het had muziek moeten wezen!
Maar nu is het te laat.”