1.

Dit is de genealogie van een virtualiteit. De denkbeeldigheid betreft het concrete geboortehuis van Herman Gorter zoals het zich op een heldere zondagmiddag aanbiedt als kern van een maquette, waarin zijn oeuvre en de betekenis ervan alsmede de fragiliteit van beide in hun wisselwerking worden geopenbaard, waarna hun bedoeling of hun doel tot hun uitgangspunt lijken te kunnen worden herleid.

2

In dit huis werd op 26 november 1864 geboren Herman Gorter, minnaar van het schone en edele in mens en natuur, dichter en socialist (bronzen gedenkplaat aan de muur naast de voordeur van de voormalige doopsgezinde pastorie aan de Zaanweg 36 te Wormerveer). 

Ruth van Beek

3.

Onbewogen waar het Herman Gorter persoonlijk lijkt te betreffen vormt zijn geboortehuis zodra het in beeld verschijnt de bron van een spinsel, dat de omgeving beslaat maar daarboven uitstijgt, alsof de drie dimensies omvat willen worden met een reis door de tijd in vogelvlucht. Elastisch en interactief, modelleert het zich naar de duur die het bestrijkt, om je ruimte te bieden, en wat je ziet licht op, achtereenvolgens en door elkaar en tegelijk, in een soort slideshow, al blijft het huis, als een tempel, de kern. Eerst dringt niet tot je door wat je al begrijpt, terwijl de kennis je nog ontsnapt, omdat het te snel gaat en je besluit pas achteraf vast te stellen hoe wonderlijk het zal blijken te zijn geweest. Toch is er geen verschil. Doe het sneller.

4.

De manoeuvre die wordt vereist voert van de Zaanse Schans naar de voormalige zeepziederij De Adelaar, waarna onder het toeziend oog van de reusachtige roofvogel op het hoge dak de Zaan zich in noordwestelijke richting versmalt en de veerbrug in Wormerveer bereikt. Vlak bij de veerbrug staat het geboortehuis, aan de rivier, pal tegenover het monumentale gewezen graanpakhuis Mercurius, waarboven de rijstfabriek van Lassie uittorent. Iets voorbij de veerbrug aan dezelfde overkant de imposante industriewand van de panden Batavia, Saigon, Bassein, Hollandia en Java, de namen merendeels nog leesbaar, inmiddels een waterfront. Het industriële landschap dateert uit het begin van de vorige eeuw, stel je de Zaan voor als een drukke waterweg, het gezichtsveld, ondanks de ruimte boven de polders, wordt volgeblazen met stoom, afkomstig van schepen en fabrieken. 

5.

Herhaal de beweging vervolgens in een eerdere tijd, waarbij het decennium met het jaartal 1864 de voorkeur verdient. Dezelfde weidsheid wacht op weg naar dezelfde flauwe bocht van de meanderende rivier, nu kleinschaliger, de waterkant een kade, beboomd, waaraan ook tjalken en klippers liggen aangemeerd, terwijl op de plaats van de veerbrug het veer vaart. Vol eenvoud ligt het dorp in het open landschap. Toegankelijker kan een Hollandse ruimte niet zijn.

Ook het geboortehuis van Herman Gorter gedraagt zich ontvankelijk. Van belang is bovendien dat het pront staat, statig, hoog en diep, uitzicht biedt aan alle kanten, waarvan je de vrije voorzijde aan het water op het oosten markant wil noemen, al mag de rugzijde, hoewel deels besloten, niet worden veronachtzaamd, gevoelig als ze is voor de westelijke lichtval, zodat het huis, rijzig en volumineus, kan worden beschouwd als een centrum van de zonnebaan, cyclisch beschenen, in een loodrechte richting rechtstreeks getuige van zowel opkomst als ondergang van de zon, respectievelijk boven de polders Wormer en Purmer, uitgestrekt tot de dijk van de Zuiderzee, en dan achter de duinen langs de Noordzee voorbij Heemskerk en Beverwijk, zichtbaar over het open veld.

Tussen twee nabije zeeën, omgeven door weiden, aan een stromende, schepen dragende waterweg: dat noem je de basics. Dit noem je de extra’s: series massieve olie- en pelmolens, deels al op stoom, de rest nog op wind, in een slagorde aan de overkant, getooid met namen als Het Geloof, De Hoop en De Liefde, bezig olie uit zaden te persen of kaf te scheiden van de graankorrel. Ziedaar de beginselen. Dan keer je terug naar het huis op de zondag in het nu.

6.

Wat je zag? Wat je ziet. Om het huis van de dichter ligt het arbeidsveld van zijn poëzie. Zelf blijft hij buiten beeld, zijn schepping doet het werk. De tijd staat stil maar rekt zich, naar achter en naar voren, in de ruimte die ze bestrijkt, en je wijst erin aan wat je wilt: de fysionomie van de poëzie als een blauwdruk van haar poëtica die zich alleen maar scherper wil laten stellen, zo scherp dat ze als je niet oppast in de lucht boven Wormerveer verdwijnt, zo absoluut lijkt haar inborst en zo onzelfzuchtig haar streven.

7.

In de pas met dit open model voorziet ook het geboortehuis in een gastvrije functionaliteit. Het verwijst naar bakermat en hood, afkomst en umwelt, oorsprong en wording. Ja, het is wieg en spiegel van de poëzie zelf. En het spiegelt de poëzie omdat het, terwijl het zich staande houdt, meebeweegt met de tijd die ze heeft gevergd, en omdat het zich staande houdt voorziet het deze poëzie, ijl als ze is, ijlings als ze was, van een houvast. Zo bezien valt het geboortehuis van de dichter dus samen met diens poëzie als geboortehuis. Juist dit behoort tot de wonderen die de maquette op deze zondag etaleert in je concrete droomgezicht.

8.

Het schaalmodel van betekenissen ontvouwt zich als een soevereine instantie. Op onafhankelijke wijze bevindt het zich naast het weefsel van het werk. Het produceert geen specifieke gegevens om het werk beter te lezen, en ook de geografische bijzonderheden van het werk steunen niet nadrukkelijk op een compact reëel dessin. Hun relatie is vloeiend. De referenties gaan over en weer of overlappen elkaar. Maar de overlapping betreft een intieme koppeling die, al mag ze redundant of hypothetisch heten, een bevruchting suggereert.

9.

Eerst onderscheid je de segmenten, dan de stadia, ten slotte het geheel. De prilste parallellen laten zich raden aan de hand van Mei. Het alomtegenwoordige water (de Zaan, de polders, de zeeën) rond het huis verwijst naar de gracht, de stroom, de beek, de vliet, de vijver, de rivier en de zee van Mei. De wei van Mei ligt in het landschap rond de Zaan, Mei’s duin of ‘kustestrand’ strekt zich uit langs de zee achter Beverwijk, en Mei’s oude stadje, op een steenworp afstand van de stad van haar naamloze dichter, lijkt moeiteloos op Wormerveer, zodat ook de woning van de genoemde dichter samen kan vallen met het bewuste geboortehuis.

Maar Mei werpt haar schaduwen al vooruit. Arbeiders zijn ‘gekromde mannen’ en ‘zwarte mensen liepen met verlangen naar huis als moede beesten’. Het kost je geen moeite de molens aan de overkant te vervangen door de industriële kolossen die veel later in De Arbeidersraad ‘arbeidspaleizen’ zullen heten, en ook kijk je niet op van de komst, vlak voor de neus van Wormerveer, van een heuse staalfabriek, mede dankzij de aanleg van het Noordzeekanaal, beide tot stand gekomen door de drastische vernietiging van het virtuoze duinlandschap onder Wijk aan Zee, alles binnen Mei’s biotoop waartoe, langs het nieuwe IJ, dat zie je zonneklaar voor je, ook de grootscheepse werven gaan behoren van het nieuwe Amsterdam, de donkere stad der arbeid, Pan’s werkterrein, waarin, dat mag natuurlijk niet meer verbazen, ook zomaar Egmond aan Zee opduikt.

10.

Waar Mei, ecologisch treurdicht, daarom de natuur bezingt in haar werdegang, is meteen de dramatische toon gezet, al ontdekt het ook ‘nieuwe zinnen’ voor Eros’ roes. Bloedrood is zo de kleur van Mei, vuurrood die van Verzen, zilver en grijs bleekt de kentering al die erop volgen moet, helder en wit brandt aansluitend de fel verlangde leniging, tot het goud als ‘gouden droom’ abstract gaat glanzen in Een klein heldendicht, waarna het edele metaal in Pan en Liedjes niet meer loskomt van de lucht, het heelal vol kristal, om in het kalm geworden slotwerk van de verzaligde Sonnetten nog hoofdzakelijk te hoeven worden geduid als ‘licht’.

Hier is zonder meer sprake van een alchimie du verbe, waarbij het vlees in een illuminatie middels een metallurgie wordt gesmeed tot een liefst onsterfelijke geest. Kijk goed en blijf staan waar je bent of blijf lezen waar je staat. Dan schuift ook nog eens het integrale palet tussen de twee zeeën tot in de kleinste details over het polderland langs de Zaan. Bovendien zie je soms op een zondag helder wat al donker is geweest. Preciseer bijgevolg ook nadrukkelijk in het veranderen van de kleuren de grillige wisseling van de humeuren, ogenschijnlijk een kwestie van het in het geding zijnde temperament.

11.

Pols nu abrupt, alsof je het anders zal vergeten, van de paradigmatische hartslag het ritme op hol. Want: ‘de gouden uren als gouden zangers en als gouden renners rennen in de eindeloze blauwe lucht’. Ja, ‘de zon ging onder en rees weer op’, zo gezwind gaat het in ‘de gouden tijd die nu is nu’ (Pan).

Traceer daarom: duurzaam de omslag, verlangd de binding; de band, hoger naarmate verder, in verwachting; de liefde een belofte als een opdracht in de speech-act van een rap; voorts, steeds, het uitblijven, de nederlaag, in memoriam de vereniging; dan, orfisch al maar wilsbeschikt, de drang naar de opperste eenheid. De nieuwe stijl (een fabel, een mode, modus operandi) heet strijd. Absoluut. Zo, na bezinning, definitief, de droom van de daad utopisch, slapeloos, de ‘visionne’, schoonheid als lust annex politiek.

Bij dit alles Mei’snatuur als Pan’s mensheid. Pan’s arbeider haar soldaat, lam en schaap, hond en herder, schlemiel en held, something to be. Balder als ‘de dichter’, ‘Pan of ik’, Pan overal tegelijk als Superman. Het maakt niet uit: ‘het wezen van het heelal heet energie’.

Intussen narratief de caritas: als impuls, pansensueel, ronduit mythisch. Communisme de participatieve projectie van het particuliere privilege: een algoritme. De deling van geluk (liefde) in een breuk, geheeld door verheffing tot de hoogste macht: een slotsom. En revolutie het sleutelwoord, stereometrisch ingezet in de vertolking van deze hypernerveuze motoriek.

En bovendien, voeg je nog toe, in het strikt formele de hectiek. De genres: diffuus. Tussen de genres bovendien de sprong. Mei: Disney (Bambi); Pan: Lang (Metropolis). Van impressionisme naar expressionisme. Via de fugatische behandeling, minimalistisch polyfoon, van de enkelvoudige song (Liedjes) naar op magistrale wijze maximaal georkestreerde lyriek (Pan).

Jij ziet in Wormerveer voornamelijk de werktuiglijkheid van de complete constructie, als gold het langs ‘het breed rivierig water’ cycloramisch een droomfabriek. En je beluistert, volgens de verder in het hele werk tot het einde toe geldende oorspronkelijke aanwijzing van de toonsoort door Balder in Mei, de bijbehorende muziek: ‘zij is de liefste, allerliefste’. ‘Zielsleven’ is haar naam, met een slag om de arm, omdat er naast zijn ziel, zichzelf een God, zegt hij, geen beeld bestaat, en zij dus leeft ‘door eigen ontvangenis’. Hiermee schrijft Balder ook de noten voor van de obsessionele, in diepste wezen psychedelische partituur van die vanaf dat moment, of later al eerder want eeuwig klinkende ‘gouden geest der muziek’ of ‘schone geest der nieuwe muziek’ of ‘geest der muziek der nieuwe mensheid’, die, al met al, ‘in de geest der poëtiek’, ten slotte één wordt met ‘heelal’s ritmiek’, in de ultieme Sonnetten met minutieuze gratie metaseksueel ontleed aan de hand van haar belichaming door ‘mijn Vrouw’, ‘dat wezen aller Liefde’. Recap: ‘door eigen ontvangenis’.

Ook deze totale compositie hoor je nu alsof ze zich afspeelt in de zondagse stilte als kosmische proto-erotische ruis boven de Zaan, op het inmiddels enorme erf van nog steeds hetzelfde huis.

12.

Door en door Hollands is Mei, en in dit Holland van Mei staat het huis. Intiemer durf je de relatie, die onmiskenbaar is en tegelijk ondoorgrondelijk, niet te benoemen. Want omdat uit Mei het werk wordt geboren, draagt het huis het liefdesbed van Mei, en ontspringt uit Mei vervolgens als het ware het hele werk. Zo is universele Pan gebed in provinciale Mei, opdat Pan tussen de bedrijven door moeder de natuur in kan. Mei wordt daar ook weer ruimer van. Zo maakt het herdersspel van Mei op hetzelfde podium in dezelfde zaal plaats voor het totaaltheatervan Pan.

Eindeloos is intra muros geslepen aan het beeld van de allerhoogste visie, belichaamd door de navenant ongrijpbaar nabije gouden geliefde, die in de slotakkoorden van de aan haar gewijde muziek zelfs ‘nog zonder naam’ is, en ‘zo oneindig diep en rein een Hart, dat wie er inziet, niets ziet dan één zwart’. Dit is op en top mystiek. En dan staat er in diezelfde finale Sonnetten dat ‘ik had u lief van af het eerste uur dat mijn moeder mij in het heelal baarde’. Freud is nu niet ver meer weg, maar dat vermoedden we al. Nu blijkt het geboortehuis ook een heelal. Het geboortehuis is het heelal waarin het werk wacht om steeds meer te kunnen omvatten, als de buik van ‘de wonderschoonste mens’, ‘zo welvende en zacht’, ‘die de gouden eenheid van haar lijf is’, waaruit ‘komt de gouden mensheid’, zelf ‘één geheel in het al’, kapitale machine van kristal, all in all.

13.

De dichter werkt in zijn geboortehuis. Daarin vergeet hij, zoals Mei al proclameert, ‘het slaafs leven’, revolutionair in de dop, en vervolgens kan hij de deur uit. In een overweldigende serie kamers (het huis is ruim) gaat de dichter door zijn hele oeuvre, van het begin tot het besluit, naar binnen en naar buiten, alsof in die manoeuvre de verlossing ligt besloten, zoals op de wijze van een comic in De Arbeidersraad, wanneer ‘ik zit in donkere kamer in de nacht, en houd stil bij mijn rode haardvuur wacht’, totdat de zon opkomt, gespiegeld door de haard, ‘links en rechts van mij, de een en de andere zon’, en dan ‘ik storm naar buiten’, waarna ‘stil treed ik mijn kamer weder binnen om ’t grote werk der raden te beginnen’. Home is where the heart is.

Nergens wordt dat frappanter bewezen dan in de fragmenten uit het nagelaten werk die beoogd zijn geweest als een definitief toegankelijke remake van Pan, als halverwege wordt verteld hoe een arbeidersgezin, waarvan de zes kinderen strijders zijn, een redevoering van Marx bijwoont. De acht leden dragen nadrukkelijk hun namen. De oude vader heet Simon en de sterke moeder heet Johanna. Dit zijn nota bene ook de voornamen van Gorters ouders, op het moment dat de remake wordt geschreven inmiddels, lang na elkaar, al overleden. En tot hun kinderen behoort, geloof het of niet, de jonge Herman, ‘teder van blik en van tedere gestalte’: ‘Dat hij een zanger was, en ook een dichter, dat zag men duidelijk op zijn gezicht en in zijn houding, hij was als muziek’. Het gezin keert terug en ze nemen in de huiskamer onder het lamplicht plaats aan tafel om wat ze net hebben gehoord te bespreken, waarbij de moeder erop wijst dat het de liefde is, door Marx vergeten, die ons moet drijven in ons hele leven, en als het moet, ook tot de dood. ‘Zo sprak de moeder, en de kinderen zaten in haar stil licht, en het drong in hen naar binnen en Herman hield zijn oog op haar gericht’. De cirkel buigt zich onwaarschijnlijk rond. We zijn op de mogelijkerwijs onmogelijkste manier weer thuis.

14.

De poëzie is het geboortehuis van de dichter, maar zelf komt hij niet tot leven. Zijn oorsprong is permanent. ‘Het lichaam van de diepgevoelige zanger, dat daar dood ligt, het is de stille ontvanger’ (Pan). Bovendien kan juist iemand die geboren wordt je ontsnappen, omdat je onvoldoende weet van de in het geding zijnde genen en nog geen flauw vermoeden mag hebben waar de toekomst hem of haar zal brengen. De dichter wordt geboren zodra zijn woorden hem als het ware wekken, maar in de meeste gevallen is hij vervolgens voor wie dan ook, en juist voor zichzelf, uit zicht verdwenen. Hij is er gewoon niet. Zijn taal is nadrukkelijk geen substituut van hemzelf, maar een andere instantie, een fetisj misschien wel, in elk geval geen relikwie. Een otherness, ja, een transcendentie van alles waar ze dankzij het feit dat ze ernaar verwijst over lijkt te beschikken, maar dat ze op geen enkele manier bezit of heeft bezeten.

Op deze manier is Herman Gorter een fundamentele vreemde in zijn eigen taal, iemand die in de hoedanigheid waarin hij binnen haar herkend kan worden nooit heeft bestaan, en dat geldt ongetwijfeld het sterkst, in zowel genotvolle als radeloze zin, voor hemzelf. Op de fotografische beelden die je van hem kent zie je de beurtelings felle, naïeve en serene allure maar zodra je die varianten in de lichaamstaal van het werk denkt te kunnen thuisbrengen weiger je de toe-eigening. De poëzie kan vervolgens des te onwaarschijnlijker verleidelijk opengaan.

15.

Je wilt het fabelachtige moment dat Gorter zelf, als maker, als gemaakte, als masker, of als namaak uit zicht verdwijnt en zijn poëzie onpersoonlijk wordt, net zo onpersoonlijk als toen ze ontstond, maar nog niet van het bloedeigene kon worden onderscheiden, behalve in een opwindende aanname, omdat ze iemand die er niet toe deed overviel. Het zekerste wat hij had was het gereedschap van een schema, de resonantie van een traditie die hij omhelsde om los te slaan. Volgens deze opvatting zou hij zich dan hebben laten uitdrukken. Zelf een indruk, uit de taal gedrukt die hem te machtig was en het voor het zeggen kreeg, gehoorzaamde hij onder haar invloed, haar opdracht als een opperbevel. ‘De dichter is u zoeken. Anders is hij niet. Anders is hij niet.’ In die onderworpenheid werkte hij om te ontstaan, binnen zijn eigen nieuwe tijd kon hij zichzelf zo tegenkomen, binnen je andere tijd kan hij dan met terugwerkende kracht juist verdwijnen om nieuw te worden, losgemaakt van zichzelf, herkend als geen ander.

16.

Heel even, net zo lang het duurt, heb je vermoed het zo te moeten zien, meer niet. Het is, al lijkt het laat, weer vroeg. In de namiddag aan de Zaan loop je van het huis terug naar het station en laat de grote glazen bel van licht, alsof het ochtend wordt, over de polders breken. ‘En de hemel kleurde zich in het Oosten, en weerkaatste de kleuren in het Westen…’ (Liedjes).

Sommige citaten uit het werk van Gorter zijn met het oog op hun informatieve functie gestroomlijnd.

Jacob Groot (1947) schrijft gedichten, romans en essays. Zijn meest recente publicaties zijn de roman Toen ik alle dingen zag. Een reportage (2020) en de poëziebundel Lichttabletten. Een kuur (2023). 

Meer van deze auteur